4.8.Ook in het geval er vanuit moet worden gegaan dat [x] enkel onrechtmatig handelen aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, volgt de rechtbank F1 niet in haar standpunt dat [x] om die reden geen beroep kan doen op de consumentenbeschermende bepalingen van afdeling 4 van de Verordening Brussel I bis.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In artikel 17 van de Verordening Brussel I bis is geregeld dat de bevoegdheidsbepalingen van - kortgezegd en voor zover hier relevant - de artikelen 17 tot en met 19 (afdeling 4) van die verordening van toepassing zijn op overeenkomsten die door consumenten zijn gesloten met een partij die commerciële activiteiten richt op een lidstaat.
Anders dan F1 - kennelijk - betoogt, ziet die bepaling naar de tekst niet enkel op verbintenissen uit overeenkomst, maar laat die bepaling zich ook zo uitleggen dat hieronder mede vorderingen moeten worden begrepen die voldoende samenhang hebben met een dergelijke overeenkomst.
Voor die uitleg van de bepaling kan voorts steun worden gevonden in overweging 14 van de considerans van de verordening, tegen welke achtergrond de verordening mede moet worden uitgelegd, en waarin staat vermeld:
“Met het oog op de bescherming van consumenten en werknemers, en teneinde de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaten in gevallen waarin deze exclusieve bevoegdheid hebben, zeker te stellen en de autonomie van de partijen te eerbiedigen, dienen bepaalde bevoegdheidsregels in deze verordening te gelden, ongeacht de woonplaats van de verweerder.”
De artikelen 17 tot en met 19 zijn daarmee ingevoerd ter bescherming van de consument, zodat die regels - voor zover wordt vastgesteld dat een van partijen bij een overeenkomst consument is - naar het oordeel van de rechtbank niet restrictief mogen worden uitgelegd.
Toegepast op de onderhavige zaak overweegt de rechtbank dan als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat F1 activiteiten verricht gericht op het aantrekken van klanten die zich in Nederland bevinden. Deze activiteiten zijn te kwalificeren als commerciële activiteiten gericht op Nederland.
Voorts kan worden vastgesteld dat [x] primair een verklaring voor recht vordert dat hij de overeenkomst met F1 wegens oneerlijke handelspraktijken (buitengerechtelijk) heeft vernietigd en dat hij, in verband daarmee, aanspraak maakt op terugbetaling van de door hem ingelegde gelden op grond van onverschuldigde betaling. Verder kan worden vastgesteld dat hij, subsidiair, aanspraak maakt op schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.
Het leerstuk van de oneerlijke handelspraktijken staat rechtstreeks in verbinding met het overeenkomstenrecht, door de in artikel 6:139j BW opgenomen vernietigingsbevoegdheid. In het geval de overeenkomst met succes wordt vernietigd, verliest de overeenkomst met terugwerkende kracht haar geldigheid en ontstaat een vordering tot terugbetaling van hetgeen onverschuldigd is betaald (3:53 BW). Dat is ook wat [x] primair vordert. De gestelde buitengerechtelijke vernietiging en de vordering tot terugbetaling staat daarmee in rechtstreeks verband met de overeenkomst die tussen [x] en F1 is gesloten. Gelet op deze samenhang tussen de gevorderde teruggave en de overeenkomst is de rechtbank van oordeel dat [x] , mits hierna komt vast te staan dat hij bij het aangaan van de overeenkomst in de hoedanigheid van consument heeft gehandeld, een beroep kan doen op de consumentenbeschermende bepalingen van afdeling 4 van de Verordening Brussel I bis (de artikelen 17 tot en met 19).
Ten overvloede overweegt de rechtbank daarbij dat de artikelen 17 tot en met 19 prevaleren boven het forumkeuzebeding zoals opgenomen in de overeenkomst, aangezien het forumkeuzebeding niet voldoet aan de criteria van artikel 19 van de Verordening Brussel
I bis.
Is [x] aan te merken als een consument?