ECLI:NL:RBOVE:2020:2114

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
877019318
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tijdens uitgaansavond

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij op 24 september 2017 in Bathmen. De verdachte, die ten tijde van de feiten minderjarig was, heeft samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen twee personen, waarbij één van hen, [slachtoffer 1], een gebroken kaak opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting is de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met een vervangende jeugddetentie van 20 dagen, en heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de rol van de verdachte en de ernst van het letsel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/770193-18 (P)
Datum vonnis: 24 februari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [plaats] ,
wonende te [adres 1] , [adres 1] [postcode] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw
mr. M.G. Pekkeriet, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 24 september 2017 te Bathmen openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , die daardoor zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak) heeft opgelopen, dan wel samen met een ander of anderen deze [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel samen met een ander of anderen deze [slachtoffer 1] heeft mishandeld, terwijl dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad;
feit 2: op 24 september 2017 te Bathmen openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , dan wel samen met een ander of anderen deze [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Bathmen, gemeente Deventer, openlijk, te weten aan/nabij [adres 2] en/of in uitgaanscentrum [slachtoffer 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 1] te stompen en/of te
slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een gebroken kaak, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
1. subsidiair

hij op of omstreeks 24 september 2017 te Bathmen, gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan;

1. meer subsidiair

hij op of omstreeks 24 september 2017 te Bathmen, gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, ten gevolge heeft gehad;

2 primair

hij op of omstreeks 24 september 2017 te Bathmen, gemeente Deventer, openlijk, te weten aan/nabij [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, en/of tegen/op het lichaam van die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan;

2 subsidiair

hij op of omstreeks 24 september 2017 te Bathmen, gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het gezicht, althans het hoofd, en/of tegen/op het lichaam van die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op zaterdag 24 september 2017 was er kermis op [adres 2] in Bathmen. Aan [adres 2] is ook uitgaanscentrum [slachtoffer 2] gevestigd. Het was een drukke avond met veel mensen binnen en buiten [slachtoffer 2] . Binnen [slachtoffer 2] hebben die avond meerdere incidenten plaatsgevonden tussen verschillende personen en door de beveiligers zijn meerdere personen die avond apart genomen in de keukenruimte en uiteindelijk ook verwijderd.
Net na middernacht heeft buiten [slachtoffer 2] op [adres 2] een vechtpartij plaatsgevonden waar meerdere personen bij betrokken waren.
Op 27 september 2017 heeft [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) aangifte gedaan dat hij op zaterdagavond 24 september 2017 voor [slachtoffer 2] in gevecht is gekomen met meerdere jongens. Eén van de jongens werd door hem herkend als verdachte. Na dit gevecht bleek de onderkaak van [slachtoffer 1] aan beide kanten gebroken te zijn.
Op 19 oktober 2017 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan dat hij op zaterdagavond 24 september 2017 voor [slachtoffer 2] samen met [slachtoffer 1] in gevecht is gekomen met meerdere jongens. Aangever [slachtoffer 2] heeft hierbij onder andere een blauw oog opgelopen.
Naar aanleiding van deze twee aangiftes heeft de politie onderzoek verricht naar de gebeurtenissen in én buiten [slachtoffer 2] op de avond van 24 september 2017. Hiertoe zijn veel getuigen gehoord, waaronder twee beveiligers.
Uit dit politieonderzoek is verdachte op 13 november 2017 naar voren gekomen, aangehouden en op 13 november 2017 en op 4 januari 2018 door de politie verhoord.
Op basis van de verklaringen van verdachte is medeverdachte [medeverdachte ] (hierna [medeverdachte ] ) door de politie uitgenodigd voor verhoor op 24 januari 2018.
Medeverdachte [medeverdachte ] heeft verklaard dat hij op 24 september 2017 in de [slachtoffer 2] was samen met verdachte en dat binnen in [slachtoffer 2] incidenten hebben plaatsgevonden. [medeverdachte ] is door de beveiligers meegenomen en moest zich uit [slachtoffer 2] verwijderen. Toen medeverdachte [medeverdachte ] samen met verdachte naar buiten liep, werden zij opgewacht door een groep personen, waaronder de beide aangevers. Hierop ontstond een gevecht. Medeverdachte [medeverdachte ] heeft verklaard dat hij eerst meerdere keren [medeverdachte ] in zijn gezicht en op zijn ribben heeft geslagen en later meerdere keren [slachtoffer 1] in zijn gezicht heeft geslagen. Medeverdachte [medeverdachte ] heeft verklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 september 2017 in [slachtoffer 2] was samen met medeverdachte [medeverdachte ] en dat binnen in [slachtoffer 2] een woordenwisseling ontstond met [slachtoffer 1] . Korte tijd later vond een incident plaats binnen [slachtoffer 2] tussen vrienden van [slachtoffer 1] en vrienden van verdachte. Hierop werd verdachte door de beveiligers meegenomen en moest hij zich uit [slachtoffer 2] verwijderen. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte ] naar buiten liep en werd opgewacht door vrienden van [slachtoffer 1] . Daarna is een gevecht ontstaan. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij werd aangevallen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en nog een onbekende jongen of jongens en dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het gezicht heeft gestompt. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging of althans dat hij het gevecht niet uit de weg is gegaan.
Dit is aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegd als openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en onder feit 2 als openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] .
De ten laste gelegde feiten zien, naar de rechtbank begrijpt, alleen op de gebeurtenissen, die buiten [slachtoffer 2] hebben plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder
1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde.
Kort gezegd heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde – openlijke geweldpleging, die zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad – aangevoerd dat op 24 september 2017 voor [slachtoffer 2] een gevecht is ontstaan tussen twee groepen jongeren waarbij verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] onderdeel uitmaakten van de ene groep en aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van de andere groep. Niet kan worden vastgesteld hoe groot de groepen zijn geweest, maar wel kan worden vastgesteld dat vanuit beide groepen geweld is gebruikt. Beide groepen zijn de confrontatie niet uit de weg gegaan en kunnen volgens de officier van justitie als gevolg hiervan beiden geen beroep op zelfverdediging doen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte kan worden veroordeeld voor de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] , maar van het onderdeel zwaar lichamelijk letsel moet worden vrijgesproken, omdat niet is vast komen te staan wie het zwaar lichamelijk letsel – de gebroken kaak – uiteindelijk heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] , omdat verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van de groep met [medeverdachte ] en heeft bekend dat hij heeft geslagen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat op 24 september 2017 buiten [slachtoffer 2] een openlijk geweld situatie heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd, nu verdachte dit zelf ook heeft verklaard.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid zwaar lichamelijk letsel moet worden vrijgesproken, nu op basis van de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] niet vastgesteld kan worden wie de gebroken kaak heeft veroorzaakt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier verklaringen zitten van aangevers enerzijds en van verdachten anderzijds, die ieder tot een andere groep behoorden. Op grond van deze verklaringen kan worden vastgesteld dat op 24 september 2017 geweld heeft plaatsgevonden tussen de beide groepen, zowel binnen [slachtoffer 2] als buiten [slachtoffer 2] . Aangevers en verdachten hebben verklaard dat er over en weer is geduwd en is geslagen. De verhalen over de aanleiding van de vechtpartij en over de vraag of dat geweld aanvallend, dan wel verdedigend van aard was, staan echter lijnrecht tegenover elkaar.
De rechtbank stelt voorts vast dat in het dossier aangiftes zitten van [slachtoffer 1] die op
27 september 2017 - en derhalve drie dagen na het incident - aangifte heeft gedaan en [slachtoffer 2] die op 19 oktober 2017 – en derhalve bijna één maand na het incident – aangifte heeft gedaan. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat tussen de twee aangevers overleg is geweest voordat zij aangifte hebben gedaan. Tevens kan worden vastgesteld dat op
24 september 2017 zowel binnen [slachtoffer 2] , als buiten [slachtoffer 2] , sprake is geweest van een onoverzichtelijke situatie, waarbij beide groepen buiten over en weer geweld hebben gebruikt. In het dossier zitten voorts de verklaringen van een groot aantal getuigen, die van de vechtpartij buiten [slachtoffer 2] - waarop de tenlastelegging is gebaseerd - niets hebben gezien. Daarnaast hebben aangevers en verdachten ook namen van aanwezige personen genoemd, die niet als getuigen zijn gehoord. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het hiervoor overwogene alleen die geweldshandelingen uit de twee aangiftes kunnen worden bewezen verklaard, voor zover deze worden ondersteund door de bekennende verklaringen van de verdachten, nu onafhankelijke getuigenverklaringen ten aanzien van de geweldshandelingen in het dossier ontbreken.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 september 2017 in [slachtoffer 2] was samen met medeverdachte [medeverdachte ] en dat hij samen met [medeverdachte ] naar buiten moest en daar buiten [slachtoffer 2] samen met [medeverdachte ] in gevecht kwam met de groep van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat hij tijdens dit gevecht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte – als degene die zich samen met [medeverdachte ] in een groep bevond en zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft geslagen – een actieve rol had, en dus een voldoende significante bijdrage aan de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft geleverd.
De rechtbank acht – in tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging – ook de strafverzwarende omstandigheid dat de openlijke geweldpleging zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij zelf, en ook medeverdachte [medeverdachte ] , aangever [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen zijn kaken heeft geslagen en dat niemand anders dit heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bepaalde in artikel 82 Sr en de jurisprudentie van de Hoge Raad een gebroken kaak dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 24 september 2017 heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge jegens [slachtoffer 1] zoals onder 1 primair is ten laste gelegd en aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] zoals onder 2 primair is ten laste gelegd.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. primair
hij op 24 september 2017 te Bathmen, gemeente Deventer, openlijk, te weten aan/nabij [adres 2] in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door meermalen, met kracht tegen/op het gezicht, van die [slachtoffer 1] te stompen en te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2 primair
hij op 24 september 2017 te Bathmen, gemeente Deventer, openlijk, te weten aan/nabij [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door meermalen met kracht tegen/op het gezicht en tegen/op het lichaam van die [slachtoffer 2] te stompen en te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij het gevoel heeft gehad dat hij zichzelf moest verdedigen, nu medeverdachte [medeverdachte ] en hijzelf samen waren tegen een groep van zeven jongens.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vraag of verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank uitgaat van de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] .
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] zijn op 24 september 2017 binnen [slachtoffer 2] door de beveiligers meegenomen naar de keuken en daarna weggestuurd. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] kwamen rond middernacht buiten bij [slachtoffer 2] . Buitengekomen zagen verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] dat drie jongens aan het bellen waren. Deze drie jongens kwamen op verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] afgelopen. Tevens kwamen vier andere jongens, waaronder aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op hen aflopen. Aangever [slachtoffer 2] heeft hierop tegen verdachte gezegd dat hij ruzie aan het zoeken was en dat ze wilden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] mee zouden lopen om het uit te vechten. Hierbij riep [slachtoffer 2] ‘ [verdachte] je wilt dit niet, je gaat klappen krijgen’. De vier jongens riepen dat ze wilden vechten. Vervolgens voegden de drie bellende jongens zich ook bij deze vier jongens en was het zeven tegen twee.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] hebben hierop tegen de jongens gezegd dat ze maar mee moesten komen naar achter [slachtoffer 2] . Verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] gingen de problemen niet uit de weg en liepen terug in de richting waarvan zij waren gekomen. Toen zag verdachte dat één van de jongens met een gebalde vuist uithaalde naar [medeverdachte ] maar miste. Hierop is het gevecht begonnen.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangevers niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, ook al was sprake van een situatie van twee personen tegen zeven personen. Immers, op het moment dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] buiten kwamen en tegenover de groep van zeven personen kwamen te staan was het voor hen allebei duidelijk dat de groep wilde vechten. Hierop zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte ] niet weggegaan, maar hebben zij juist voorgesteld om dan maar met de hele groep naar achter [slachtoffer 2] te gaan. Hierdoor is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat op dat moment reeds sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf. Verdachte en zijn medeverdachte hebben naar het oordeel van de rechtbank zelf de confrontatie opgezocht, terwijl zij zich op dat moment hadden kunnen en moeten distantiëren. Verdachte heeft deze voor de hand liggende ontwijkingmogelijkheid - waarvan niet aannemelijk is geworden dat deze niet voor de verdachte openstond - niet benut.
Gelet op deze feiten en omstandigheden slaagt het beroep op noodweer niet.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2 primair
het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van een eventuele strafoplegging verzocht om rekening te houden met het feit dat ook beide aangevers een aandeel hebben gehad in de openlijke geweldpleging en verdachte nagenoeg geen justitiële documentatie heeft. Voorts dient bij een strafoplegging rekening gehouden te worden met overschrijding van de redelijke termijn en is tevens artikel 63 Sr van toepassing. De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en geen voorwaardelijke werkstraf, omdat de kans op herhaling ook door de Raad van de Kinderbescherming wordt ingeschat als laag.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in de avonduren van 24 september 2017 in Bathmen samen met een medeverdachte openlijk geweld gepleegd tegen aangevers. Verdachte is degene geweest die samen met een medeverdachte naar buiten is gegaan bij [slachtoffer 2] en met de groep jongens, waaronder aangevers, is meegegaan, terwijl hij wist dat het op vechten zou uitlopen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben aangever [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen de kaak geslagen, waardoor deze aan beide kanten was gebroken. Tevens hebben verdachte en zijn medeverdachte aangever [slachtoffer 2] in zijn gezicht geslagen, die daarbij onder andere een blauw oog heeft opgelopen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich agressief en gewelddadig heeft gedragen tegen aangevers, naar eigen zeggen om zich te verdedigen, terwijl verdachte zich aan de situatie had moeten onttrekken. Een dergelijke manier van optreden is niet acceptabel. Daarnaast gaat het hier om geweld in de avonduren aan de openbare weg, waardoor de openbare orde is verstoord en maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid zijn veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van:
  • een advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 december 2019, opgemaakt door [rapporteur 1] en [rapporteur 2] en
  • het uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 13 januari 2020.
In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is beschreven dat verdachte een inmiddels negentienjarige jongen is die voor de tweede keer verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit. Uit het onderzoek door de Raad komen voornamelijk beschermende factoren naar voren, zoals een positieve schoolgang, een goede invulling van vrijetijdsbesteding en een stabiele thuissituatie. De Raad heeft onvoldoende zicht gekregen op de mate van agressie bij verdachte, omdat hij daar geen openheid over wil geven. De Raad is van mening dat een leereffect van een straf niet meer aanwezig is gezien de pleegdatum van het delict. Verdachte is de afgelopen twee jaar niet opnieuw in aanraking gekomen met de politie, zodat de Raad de kans op herhaling van delict gedrag laag inschat. Ook acht de Raad jeugdreclasseringscontact voor verdachte niet nodig.
Door de Raad wordt geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, omdat dat het meest passend is. De Raad refereert zich ten aanzien van een op te leggen straf aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uitgaan van een taakstraf vanaf 40 uur bij openlijke geweldpleging tegen personen dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie bij minderjarigen.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij dit oriëntatiepunt en neemt in acht dat sprake is van de strafverzwarende omstandigheid van de aard en ernst van het letsel bij één persoon.
Verder heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met het in artikel
6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn. Deze termijn, die in het geval van behandeling in eerst aanleg voor jeugdigen kan worden gesteld op 16 maanden, is in dit geval overschreden. Verdachte is voor deze strafzaak op 13 november 2017 aangehouden, terwijl de zaak in eerste aanleg eindigt met dit eindvonnis van 24 februari 2020.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 januari 2020.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, na het plegen van het onderhavige strafbare feit, is veroordeeld tot een geldboete van € 350,-- voor wederspannigheid, zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
De verdachte verdient straf voor wat hij heeft gedaan en gelet op al het hiervoor overwogene acht de rechtbank in dit geval een werkstraf voor de duur van 40 uur, te vervangen door
20 dagen jeugddetentie, passend en geboden. Een voorwaardelijke straf acht de rechtbank niet aan de orde, omdat in dit geval daarmee geen enkel doel is gediend. Bij de hoogte van de werkstraf heeft de rechtbank gelet op artikel 12 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte vanwege een strafbaar feit uit 2017, waarvoor hij pas in 2020 is berecht, in de komende twee jaren problemen zou kunnen krijgen bij de aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 77gg Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2: het misdrijf:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
40 (veertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. M. van Bruggen en
mr. P.M. Breukink, rechters tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2020.
Buiten staat
Mr. Breukink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.