ECLI:NL:RBOVE:2020:2094

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
C/08/236596 / HA ZA 19-388
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatig handelen in het kader van een arbeidsovereenkomst en projecten buiten de onderneming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2020, vorderde de besloten vennootschap [bedrijf] schadevergoeding van [X], die voorheen medebestuurder en medeaandeelhouder was. De vordering betrof een onbetaald gelaten factuur van 21 november 2017 ter hoogte van € 36.451,42, vermeerderd met rente en kosten. [bedrijf] stelde dat [X] onrechtmatig had gehandeld door projecten 'onderhands' aan te nemen en de opbrengsten daarvan voor zichzelf te behouden, buiten de administratie van de onderneming om. De rechtbank oordeelde echter dat [bedrijf] niet voldoende had onderbouwd dat [X] in strijd had gehandeld met de tussen hen gesloten overeenkomsten of dat er sprake was van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank concludeerde dat de vordering van [bedrijf] niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde feiten en de juridische grondslagen. Tevens werd [bedrijf] veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/236596 / HA ZA 19-388
Vonnis van 17 juni 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf],
gevestigd te [plaats 2],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.J.G.M. te Woerd te Almelo,
tegen
[X],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. E.J. Luursema te Leek.
Partijen zullen hierna [bedrijf] en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2019;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie houdende vermindering van eis van 11 december 2019;
  • de op 29 januari 2020 van de zijde van [bedrijf] ingediende producties 25-29;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2020;
  • de conclusie na comparitie van [bedrijf];
  • de conclusie na comparitie van [X] .
1.2.
Ter comparitie hebben partijen de procedure wat betreft het gevorderde in de dagvaarding, alsook, voor zover het partijen [bedrijf] en [X] betreft, ter zake van de reconventionele vordering, een vaststellingsovereenkomst gesloten. In verband daarmee is de procedure in zoverre beëindigd. Partijen wensen de procedure voort te zetten voor zover het gaat om de bij wijze van vermeerdering (in conventie) ingestelde vordering (die later – bij bovenvermelde conclusie – is verminderd) van [bedrijf] jegens [X] , als hierna te melden in rubriek 3.
1.3.
Partijen hebben zich niet op de rol uitgelaten over de vraag of behoefte bestaat aan een nadere zitting, voor welke uitlating de zaak conform het proces-verbaal van comparitie naar de rol is verwezen. De rechtbank leidt hieruit af dat die behoefte niet bestaat.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] was voorheen medebestuurder en medeaandeelhouder van [bedrijf].
2.2.
Samenhangende met de overdracht van zijn aandelen aan een derde, is tussen [bedrijf] en [X] een arbeidsovereenkomst gesloten. Die arbeidsverhouding is met het ontslag van [X] tot een einde gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[bedrijf] vordert samengevat - veroordeling van [X] tot betaling van € 36.451,42, vermeerderd met contractuele, subsidiair wettelijke, rente en kosten.
3.2.
[X] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [bedrijf] ziet op een door [bedrijf] aan [X] toegezonden en door de laatste onbetaald gelaten factuur van 21 november 2017.
4.2.
De rechtbank acht geen juridische grondslag gesteld of gebleken op grond waarvan deze factuur aan [X] is toegezonden.
4.3.
Gelet op hetgeen [bedrijf] in de procedure heeft aangevoerd, stelt zij dat zij een vordering heeft op [X] tot het bedrag van die factuur, bij wijze van schadevergoeding wegens handelen in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomsten dan wel uit hoofde van onrechtmatig handelen door [X] dan wel omdat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [X] .
4.4.
[bedrijf] stelt dat aan volgens haar door [X] verrichtte handelingen, het rechtsgevolg moet worden verbonden dat [X] gehouden is het gevorderde bedrag te voldoen. Ter beoordeling staat of [bedrijf] haar stellingen in het licht van de betwisting door [X] voldoende heeft onderbouwd en zo ja, of zij voldoende bewijs van de feiten die zij aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, heeft bijgebracht.
4.5.
De handelingen van [X] betreffen volgens [bedrijf] het “onderhands” aannemen van werk/opdrachten, het buiten de boeken/administratie van de onderneming houden van dat werk/die opdrachten die wel door de onderneming zijn uitgevoerd en/of waarvoor de onderneming materialen heeft geleverd, en het zelf ontvangen (“opstrijken”) van contante betalingen voor het werk/de opdrachten van de opdrachtgevers.
[bedrijf] heeft dit toegespitst op een vijftal projecten, als genoemd in de conclusie na comparitie, met een daaraan gekoppeld – het van de vordering afwijkende – bedrag van € 36.354,62.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [bedrijf] ter zake van de grondslag van handelen door [X] in strijd met “de tussen partijen gesloten overeenkomsten” niet heeft voldaan aan haar stelplicht. [bedrijf] heeft geen inhoud gegeven aan haar stelling door te onderbouwen hoe het handelen van [X] materieel en temporeel moet worden geplaatst tegen hetgeen in enige overeenkomst tussen hen zou zijn geregeld en dat [X] daarmee in strijd zou hebben gehandeld. Deze gestelde grondslag kan de vordering derhalve niet dragen.
4.7.
Evenmin heeft [bedrijf] voldaan aan haar stelplicht wat betreft het betoogde onrechtmatig handelen van [X] in de vorm van het aannemen van projecten en het voor zichzelf aanvaarden van de opbrengsten daarvan.
4.8.
Wat betreft de grondslag ongerechtvaardigde verrijking heeft [bedrijf] aangevoerd dat zij schade heeft geleden door onwetend menskracht en materiaal te leveren voor de projecten, terwijl de baten van die projecten aan [X] ten goede kwamen. Ook te dien aanzien is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf] in haar stelplicht tekort schiet.
4.9.
Bij het voorgaande overweegt de rechtbank dat zij in hetgeen [bedrijf] ter zake van de door haar genoemde projecten met producties heeft aangevoerd, indachtig de betwisting door [X] , onvoldoende aanknopingspunten gelegen acht om [bedrijf] een bewijsopdracht te geven ten aanzien van het [X] verweten handelen. Zij acht de conclusies die [bedrijf] verbindt aan de overgelegde producties reeds onvoldoende door die stukken gerechtvaardigd, op de gronden zoals aangevoerd door [X] in diens conclusie na comparitie. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat [bedrijf] zich beroept op offertes tot de in haar vordering gestelde bedragen, maar in twee gevallen is al gebleken van meer dan één offerte c.q. prijsopgave. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de genoemde offertes zijn aanvaard, noch is onderbouwd dat de projecten conform de door haar opgevoerde offertes zijn uitgevoerd voor de daarvoor gestelde bedragen met levering van personeel en materialen van [bedrijf]. Aan het project “onbekend” c.q. een anonieme offerte kan in het licht van het gestelde reeds geen gewicht worden toegekend. In de producties ziet de rechtbank derhalve onvoldoende begin van bewijs voor de conclusie dat [X] de bedragen volgens de opgevoerde offertes (contant) zou hebben ontvangen. [bedrijf] heeft naar de indruk van de rechtbank miskend dat enkel aanwijzingen voor opdrachten uitgevoerd buiten de boeken van [bedrijf] – bijvoorbeeld door garantieaanspraken van opdrachtgevers – slechts een startpunt betreffen en dat daarmee nog geenszins de brug is geslagen naar het
concreteverwijt jegens de persoon van [X] om te beginnen; nog daargelaten de onderbouwing van de concreet gevorderde bedragen.
4.10.
Kortom, [bedrijf] heeft onvoldoende gesteld dat zij ter zake van de projecten (het totaal van) de bedragen volgens de offertes van [X] zou kunnen vorderen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.11.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover [bedrijf] mogelijk onwetend projecten heeft laten uitvoeren door personeel en/of onwetend materialen heeft geleverd ondanks het ontbreken van opdrachten, het ter voorkoming van dergelijke situaties in de toekomst aanbeveling verdient de interne controle, administratie, verantwoording en het toezicht binnen haar onderneming aan te scherpen. Mochten zich dan desondanks toch nog gelijksoortige incidenten voordoen, zal [bedrijf] in ieder geval haar verdenkingen concreet kunnen maken in de mate zoals vereist voor toewijzing van een civiele schadevordering ter zake.
4.12.
[bedrijf] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- griffierecht 914,00
- salaris advocaat
695,00(1,0 punt × tarief € 695,00)
Totaal € 1.609,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [bedrijf] in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.609,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020.