ECLI:NL:RBOVE:2020:2070

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
8527572 \ CV EXPL 20-2126
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheid en beplanting in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 17 juni 2020, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die naast elkaar wonen in Zwolle. De eisende partij, bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2], heeft in kort geding vorderingen ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met betrekking tot de verwijdering en het snoeien van beplanting die het uitzicht van de eisers belemmert. De eisers beroepen zich op een erfdienstbaarheid die hen het recht geeft om het uitzicht te behouden en stellen dat de gedaagden inbreuk maken op deze erfdienstbaarheid door hoge beplanting te plaatsen binnen de daarvoor geldende afstand van de erfgrens. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van de eisers in zoverre toewijsbaar zijn, dat de gedaagden verplicht worden om de heesters en heggen langs de erfafscheiding met de openbare weg terug te snoeien tot een hoogte van 1 meter en de leilindes en een dode boom te verwijderen. In reconventie vordert de gedaagde partij een beperking van de erfdienstbaarheid, maar de rechter wijst deze vordering af, met uitzondering van een beperking in de frequentie en duur van het betreden van het erf door de eisers voor inspectie en onderhoud. De rechter legt dwangsommen op voor het niet naleven van de opgelegde maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8527572 \ CV EXPL 20-2126
Vonnis in kort geding van 17 juni 2020
in de zaak van

1.[eiser 2] ,wonende te [plaats] ,

2.
[eiser 1],
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [eiseres 1 c.s.] ,
gemachtigde: mr. L.R. Brendel,
tegen

1.[gedaagde 1] ,wonende te [plaats] ,

2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [gedaagde 1 c.s.] ,
gemachtigde: mr. J.G.M. Hovius.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 mei 2020, met producties 1 t/m 13 en de nadien overgelegde productie 14,
- de van de zijde van [gedaagde 1 c.s.] overgelegde conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 7,
- de mondelinge behandeling op 3 juni 2020, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden,
- de pleitnota van mr. Brendel.
1.2.
In verband met de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het Corona-virus heeft de zitting via Skype plaatsgevonden. Aansluitend is de mondelinge behandeling voortgezet in de buitenlucht op de locatie van de naast elkaar gelegen erven aan [adres 1] in [plaats] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen wonen in [plaats] en zijn buren van elkaar. [eiseres 1 c.s.] zijn de eigenaren van de woning en het bijbehorende perceel op het [adres 1] en [gedaagde 1 c.s.] zijn de eigenaren van de woning en het bijbehorende perceel op het [adres 2] .
2.2.
De woningen maken onderdeel uit van een complex van zogenaamde ‘zaagtandwoningen’. Om de architectuurhistorische waarde en stedenbouwkundige kwaliteit van dit complex van woningen te behouden zijn er in de leveringsaktes van de woningen erfdienstbaarheden opgenomen en heeft de gemeente [plaats] in 2012 een Beeldkwaliteitsplan opgesteld.
2.3.
In het Beeldkwaliteitsplan is met betrekking tot het uitzicht uit de woningen onder meer opgenomen:
6.2.3 Uitzicht uit de woningen. In de strook 2,5 meter van de woningen mag geen beplanting staan die het uitzicht van de naastgelegen woningen belemmerd. Dit is een uitgangspunt dat voortkomt uit het oorspronkelijke ontwerp van de woningen. Het staat in de koopaktes als erfdienstbaarheid.(…)Het behouden van uitzicht kan door gras of lage beplanting (tot ca. 1 meter) te gebruiken. Daarbij heeft het toepassen van gras een extra positief effect. Het zorgt voor eenheid, open ruimte en een [winter]groen beeld. Een boom op stam, waar men langs kan kijken is echter ook mogelijk.
6.2.4 (…)
Richtlijn voor de inrichting van de tuinen is wat dit betreft een grote mate van openheid, in ieder geval zo dat er zichtrelaties tussen de woningen (ramen) en de openbare ruimte blijven bestaan.
2.4.
Ten aanzien van het Beeldkwaliteitsplan is in de leveringsakte van [gedaagde 1 c.s.] (van 1 november 2007) reeds opgenomen dat de koper dan wel zijn rechtsopvolger, zich verplicht om aan de voorwaarden en bepalingen van dat plan te voldoen.
2.5.
In artikel 11 van de akte van levering van de woning van [gedaagde 1 c.s.] is een erfdienstbaarheid opgenomen die voor wat betreft uitzicht het volgende inhoudt:
Uitzicht, inhoudende het verbod voor de eigenaar van het lijdende erf om de voortuin, voorzover grenzend aan de openbare straat, in een strook van twee en een halve meter gemeten vanuit de openbare straat/trottoir, anders te gebruiken dan als siertuin en hierin een zodanige beplanting te hebben dat hierdoor het uitzicht uit de ramen in de voorgevel van de op het heersend erf gebouwde woning, wordt belemmerd;
2.6.
Verder is in genoemd artikel 11 van de leveringsakte onder 4 opgenomen:
Voormelde erfdienstbaarheden houden mede het recht in van de eigenaar van het heersend erf om als zodanige handelingen te verrichten welke tot de uitoefening en behoud van de erfdienstbaarheden noodzakelijk zijn, daaronder begrepen het recht zonodig het lijdend erf te betreden of te doen betreden in verband met het schoonhouden van ramen, alsmede onderhoud en inspectie van zijn registergoed.
2.7.
Tussen partijen is onenigheid ontstaan, wat in 2019 heeft geleid tot een briefwisseling tussen partijen. Het betreft de brieven van 13 juni 2019 en 29 oktober 2019 van (de gemachtigde van) [eiseres 1 c.s.] en de brieven van 22 juli 2019 en 12 november 2019 van (de gemachtigde van) [gedaagde 1 c.s.] De brieven hebben onder meer betrekking op de beplanting in de tuin van [gedaagde 1 c.s.] , die het uitzicht vanuit de woning van [eiseres 1 c.s.] (deels) belemmert.
2.8.
Op 8 april 2020 heeft [gedaagde 1 c.s.] leilindes geplaatst binnen 2 meter vanaf de erfgrens met [eiseres 1 c.s.] en een aantal leilindes ook binnen 2,5 meter vanaf de openbare weg.
2.9.
[eiseres 1 c.s.] heeft [gedaagde 1 c.s.] op 24 april 2020 gesommeerd om de leilindes weg te halen. Bij brief van 28 april 2020 van de gemachtigde van [gedaagde 1 c.s.] is daarop gereageerd en is een tegenvoorstel gedaan. De gemachtigde van [eiseres 1 c.s.] heeft op 4 mei 2020 per brief gereageerd. Deze briefwisseling heeft niet tot een oplossing geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1 c.s.] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in kort geding:
A. gedaagden te veroordelen en te gebieden een strook van 2,5 meter, gemeten vanaf
de openbare weg, vrij te houden op zo'n wijze dat [eiseres 1 c.s.] het recht van erfdienstbaarheid op uitzicht zoals gevestigd in artikel 11 van de akte van levering van de woning van [gedaagde 1] kan uitoefenen binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis, op
straffe van een dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van € 50.000,=,
althans een door de rechter te bepalen bedrag;
B. gedaagden te veroordelen om alle bomen geplant binnen 2 meter vanaf de erfgrens
te verwijderen binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis, op straffe van een
dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van € 50.000,=, althans een door
de rechter te bepalen bedrag;
C. gedaagden te veroordelen om alle heesters en heggen geplant binnen een halve
meter vanaf de erfgrens te verwijderen, binnen 7 dagen na dagtekening van het vonnis,
op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van
€ 50.000,=, althans een door de rechter te bepalen bedrag;
D. gedaagden te veroordelen tot het verwijderen van de bomen en planten in hun tuin
die het uitzicht en licht van [eiseres 1 c.s.] ontnemen, op straffe van een dwangsom van
€ 500,= per dag met een maximum van € 50.000,=, althans een door de rechter
te bepalen bedrag;
E. gedaagden te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1 c.s.] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 925,- althans van een door de rechter in goede justitie te bepalen
bedrag;
F. gedaagden te veroordelen tot betaling aan eiseressen van de proceskosten van
deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en -
voor het geval voldoening binnen voornoemde termijn niet plaats vindt - te vermeerderen
met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn.
3.2.
Kort samengevat legt [eiseres 1 c.s.] aan de vorderingen ten grondslag dat zij door [gedaagde 1 c.s.] wordt belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Deze erfdienstbaarheid ziet op een verbod op het aanbrengen van uitzicht belemmerende beplanting in een strook van 2,5 meter gemeten vanaf de openbare weg. Deze erfdienstbaarheid wordt tevens genoemd in het Beeldkwaliteitsplan van de gemeente [plaats]. Bovendien heeft [gedaagde 1 c.s.] op zijn perceel bomen en struiken geplant op een te geringe afstand van de erfgrens, zodat de beplantingen in strijd zijn met artikel 5:42 BW [1] . [eiseres 1 c.s.] stelt dat [gedaagde 1 c.s.] , door het plaatsen van deze beplantingen, onrechtmatig handelt jegens [eiseres 1 c.s.] , aangezien het ontnemen van licht en uitzicht onrechtmatige hinder oplevert. Ondanks de briefwisseling tussen partijen over de klachten over en weer heeft [gedaagde 1 c.s.] op 8 april 2020 een rijtje leilindes geplant langs de erfgrens met [eiseres 1 c.s.] . Dit handelen van [gedaagde 1 c.s.] is voor [eiseres 1 c.s.] de druppel die de emmer doet overlopen. Volgens [eiseres 1 c.s.] moet ook deze actie worden aangemerkt als een onrechtmatige daad. [eiseres 1 c.s.] c.s. wenst, langs de weg van dit kort geding, te komen tot een beëindiging van de onrechtmatige situatie in de tuin van [gedaagde 1 c.s.] , op straffe van een dwangsom.
3.3.
[gedaagde 1 c.s.] voert verweer. [gedaagde 1 c.s.] betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. De heg langs de kant van de weg is immers al voor een groot deel teruggesnoeid tot een hoogte van 1 meter en de vordering van [eiseres 1 c.s.] kan in een normale bodemprocedure behandeld worden. Voor zover een spoedeisend belang wel wordt aangenomen voert [gedaagde 1 c.s.] het volgende verweer. Het uitzicht waar [eiseres 1 c.s.] aanspraak op maakt, kan slechts betrekking hebben op het uitzicht vanuit het raam van de woning van [eiseres 1 c.s.] . Volgens [gedaagde 1 c.s.] heeft [eiseres 1 c.s.] onvoldoende concreet gemaakt op welke wijze dit uitzicht wordt belemmerd door [gedaagde 1 c.s.] . [gedaagde 1 c.s.] betwist dat er sprake is van onrechtmatige hinder door de beplanting in zijn tuin. De erfdienstbaarheid betekent niet dat er in de siertuin van [gedaagde 1 c.s.] geen bomen mogen staan. Voor de bomen die er staan geldt immers dat je er langs kunt kijken, zodat deze bomen geen belemmering vormen. Bovendien mag de erfdienstbaarheid ten behoeve van [eiseres 1 c.s.] niet zover gaan dat [eiseres 1 c.s.] gaat bepalen welke beplanting [gedaagde 1 c.s.] in zijn tuin heeft staan. Met betrekking tot het bepaalde in artikel 5:42 BW voert [gedaagde 1 c.s.] aan dat daarin geen recht op uitzicht is neergelegd. Volgens [gedaagde 1 c.s.] is verder van belang dat de gemeente [plaats], in elk geval tegenwoordig, niet meer actief handhaaft ten aanzien van het Beeldkwaliteitsplan. Bij andere tuinen in de buurt is eveneens hogere begroeiing aanwezig. [gedaagde 1 c.s.] voert aan dat hij de leilindes heeft geplaatst om te voorkomen dat [eiseres 1 c.s.] zich zomaar ongevraagd op hun perceel begeeft. Dit is al meermaals gebeurd en daarmee handelt [eiseres 1 c.s.] onrechtmatig jegens [gedaagde 1 c.s.] . [gedaagde 1 c.s.] is bereid om de onlangs geplaatste leilindes te verwijderen dan wel te verplaatsen onder de voorwaarde dat [eiseres 1 c.s.] niet meer ongevraagd het perceel van [gedaagde 1 c.s.] betreedt. Dit laatste is aanleiding voor een eis in reconventie.
3.4.
In
reconventievordert [gedaagde 1 c.s.] :
te gebieden dat [eiseres 1 c.s.] , eigenaren van het heersend erf, binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, het lijdend erf niet meer zullen betreden
en geen gebruik maken van het hen in de (verkoop)akte van levering van 1 november
2007 onder artikel 11 lid 4 gegeven recht om in het kader van de erfdienstbaarheid
zonodig inspecties uit te voeren, anders dan na verkregen voorafgaande schriftelijke
toestemming van de eigenaren van het lijdend erf, zulks op straffe van
verbeurdverklaring van een dwangsom van € 500,= (met een maximum van € 25.000,=) voor iedere overtreding van het verbod van betreding na betekening van de uitspraak, kosten rechtens.

4.De beoordeling

In conventie
Spoedeisend belang
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang aan de kant van [eiseres 1 c.s.] , zodat een beoordeling van haar vordering in kort geding gerechtvaardigd is. De spoedeisendheid komt voort uit de situatie dat [gedaagde 1 c.s.] op of omstreeks 8 april 2020 een rijtje leilindes heeft geplaatst vlakbij de erfgrens met [eiseres 1 c.s.] . Hoewel het nu nog gaat om jonge bomen met weinig blad, gaat het wel om hoge beplanting. Door deze situatie te creëren is er een spoedeisend belang ontstaan voor het instellen van de onderhavige vordering. Dat de heg aan de zijkant langs het weggetje door [gedaagde 1 c.s.] inmiddels deels is gesnoeid en ingekort tot 1 meter hoogte, doet daar niet aan af.
Verdere inhoudelijke beoordeling
4.2.
De kantonrechter is, samengevat, van oordeel dat de vorderingen van [eiseres 1 c.s.] c.s. in zoverre toewijsbaar zijn dat heesters/heggen langs de erfafscheiding met de openbare weg moeten worden teruggesnoeid tot een hoogte van 1 meter en dat de leilindes, die vlakbij de erfafscheiding met [eiseres 1 c.s.] staan, en de dode boom uit de tuin van [gedaagde 1] moeten worden verwijderd van de plek waar zij nu staan, dit alles op straffe van een dwangsom. Hierna volgen de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd.
4.3.
De erfdienstbaarheid die in de koopakte van de woning van [gedaagde 1 c.s.] is opgenomen legt aan [gedaagde 1] een verbod op om in de voortuin, binnen een strook van 2,5 meter grenzend aan de openbare weg beplanting te hebben die het uitzicht uit de ramen in de voorgevel van [eiseres 1 c.s.] belemmert. Dit verbod op uitzicht belemmerende beplanting wordt ook beschreven in het Beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Weliswaar kan aan de erfdienstbaarheid en het Beeldkwaliteitsplan geen expliciet recht op uitzicht op Park Wezenlanden worden ontleend, maar het gaat wel om uitzicht van [eiseres 1 c.s.] uit de ramen in de voorgevel op de openbare ruimte. [gedaagde 1 c.s.] heeft ten aanzien van het Beeldkwaliteitsplan als verweer aangevoerd dat de gemeente zelf daarop niet actief handhaaft. [gedaagde 1 c.s.] heeft een brief van de gemeente overgelegd waaruit dat blijkt. Voor zover [gedaagde 1 c.s.] daarmee bedoelt te bepleiten dat het Beeldkwaliteitsplan aan belang heeft ingeboet, kan de kantonrechter daarin niet meegaan. Uit het enkele feit dat de gemeente zelf niet handhavend optreedt omdat een geschil tussen buren over de beplanting een privaatrechtelijke aangelegenheid is, rechtvaardigt niet de conclusie dat de gemeente anno 2020 minder waarde hecht aan het Beeldkwaliteitsplan. Sterker nog, zij wijst in de e-mail aan [gedaagde 1 c.s.] op de aanwijzingen die daarin voor de beplanting van de tuinen zijn gegeven. Die aanwijzingen acht de kantonrechter daarom van belang in deze procedure. Het Beeldkwaliteitsplan geeft als aanwijzing voor de beplanting in de tuinen dat gekozen kan worden voor planten tot 1 meter hoog en voor bomen waar je langs kunt kijken om daarmee openheid en zichtrelaties met de openbare ruimte te bewaren. Bij het bezoek aan de locatie heeft de kantonrechter in bijzijn van partijen kunnen waarnemen dat de recent geplaatste leilindes jonge hoge bomen zijn die onmiskenbaar het uitzicht van [eiseres 1 c.s.] (vanuit het grote raam aan de voorkant) op de openbare ruimte gaan belemmeren wanneer zij vol in blad komen te staan. Deze bomen staan deels binnen de zone van 2,5 meter als bedoeld in de erfdienstbaarheid, maar staan bovendien ook allemaal binnen de grens van 2 meter vanaf de erfgrens, zoals bedoeld in artikel 5:42 BW. Het is daarmee duidelijk dat het plaatsen van de leilindes niet binnen de gestelde kaders past en dat daarmee in tweeërlei opzicht een onrechtmatige situatie is ontstaan. [eiseres 1 c.s.] kan daarom – ongeacht het standpunt van de gemeente in deze – gerechtvaardigd aanspraak maken op herstel van het uitzicht als bedoeld in de erfdienstbaarheid. [gedaagde 1] heeft overigens erkend dat de leilindes niet op deze plek kunnen blijven staan. Dit betekent dat de leilindes van de huidige plek moeten worden verwijderd.
4.4.
[gedaagde 1] heeft bepleit dat er gelegenheid wordt geboden om de leilindes te mogen verplaatsen in een periode van het jaar dat de bomen dat goed kunnen verdragen, namelijk in het najaar, zodat de bomen niet verloren gaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een voorstel dat past bij onderhandelingen tussen partijen om onderling tot gezamenlijke afspraken te komen. In dat kader is tijdens de mondelinge behandeling aan partijen voorgehouden om mediation te beproeven. [gedaagde 1 c.s.] heeft op dat moment die route van geschilbeslechting van de hand gewezen. In het kader van dit vonnis kan geen rekening worden gehouden met deze wens van [gedaagde 1 c.s.] . Voor de beoordeling in dit vonnis is doorslaggevend dat er sprake is van de reeds beschreven onrechtmatige situatie en de hinder die daardoor bestaat door het belemmeren van uitzicht. De aard van de hinder is gelegen in een schending van de tussen partijen geldende erfdienstbaarheid en [gedaagde 1 c.s.] was ervan op de hoogte dat deze erfdienstbaarheid in het geding was, nu daarover in het afgelopen jaar een briefwisseling met de buren heeft plaatsgevonden. Desondanks heeft [gedaagde 1 c.s.] op 8 april 2020 het rijtje leilindes geplaatst langs de erfafscheiding met [eiseres 1 c.s.] waardoor het uitzicht als hiervoor omschreven wordt weggenomen. Dit laatste is een zwaarwegende omstandigheid. Bovendien had het voor [gedaagde 1 c.s.] duidelijk moeten zijn dat het planten van bomen binnen een afstand van 2 meter van de erfgrens op grond van art. 5:42 BW ongeoorloofd is. Daarom wordt nu bij wege van voorlopige voorziening geoordeeld dat de leilindes van deze plek moeten worden verwijderd. Daarbij is mede van belang dat een eventueel te voeren bodemprocedure hoogst waarschijnlijk tot een zelfde uitkomst zal leiden. Een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis voor de verwijdering van de leilindes wordt redelijk geacht. Wanneer [gedaagde 1 c.s.] aan deze veroordeling niet voldoet verbeurt [gedaagde 1 c.s.] een dwangsom van € 500,= per dag tot en maximum van € 25.000,=.
4.5.
De vordering van [eiseres 1 c.s.] ziet verder op (verwijdering van) de heggen en bosschages in de tuin van [gedaagde 1 c.s.] . In het kader van dit kort geding (voorlopige voorziening) zal dit oordeel zich beperken tot de hagen langs het smalle weggetje dat langs het erf van [eiseres 1 c.s.] en vervolgens langs het erf van [gedaagde 1 c.s.] loopt, dat wil zeggen langs dat gedeelte van [adres 1] . Met het oog op de geldende erfdienstbaarheid tussen partijen en het daarop van toepassing zijnde Beeldkwaliteitsplan van de gemeente is ook ten aanzien van deze coniferenhaag en - in het verlengde daarvan - de laurierhaag sprake van een onrechtmatige situatie in de vorm van uitzicht belemmering indien die hagen hoger zijn dan 1 meter. Zoals eerder in dit vonnis al is genoemd, gaat het om de belemmering van het uitzicht vanuit de ramen aan de voorgevel van [eiseres 1 c.s.] . De hoogte van 1 meter volgt uit de aanwijzing in het Beeldkwaliteitsplan. [gedaagde 1 c.s.] heeft zich dat kennelijk gerealiseerd, aangezien hij deze hagen op of rond Hemelvaartsdag (21 mei 2020) al voor een deel heeft gesnoeid tot op een hoogte van ca. 1 meter. Voor zover dat snoeiwerk nog niet voor de gehele lengte langs dit gedeelte van [adres 1] is gerealiseerd, zal [gedaagde 1 c.s.] ertoe worden veroordeeld om dit binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis alsnog te doen. Bij gebreke daarvan verbeurt [gedaagde 1 c.s.] een dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van € 25.000,=.
4.6.
Een ander onderdeel van de vordering betreft de (verwijdering) van de dode boom in de tuin van [gedaagde 1 c.s.] . In het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de eigenaar van een erf geen onrechtmatige hinder mag toebrengen aan de eigenaar van een ander erf (zie artikel 5:37 BW). Vervolgens geeft artikel 5:42 BW meer specifiek aan dat bomen niet binnen een afstand van 2 meter van de erfgrens mogen worden geplaatst en voor heggen/heesters geldt daarvoor een afstand van een halve meter. Ten aanzien van de dode boom staat vast dat deze zich binnen een afstand van 2 meter van de erfgrens bevindt. Het maakt daarbij niet uit of het om een levende of een (op het eerste gezicht) dode boom gaat. In een eventueel te voeren bodemprocedure zal hoogst waarschijnlijk hetzelfde worden geoordeeld. Deze boom moet daarom worden verwijderd binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag tot een maximum van € 25.000,=.
4.7.
Tot zover is op de vorderingen onder A en B beslist. De vordering van [eiseres 1 c.s.] onder C ziet op verwijdering van alle heesters en heggen binnen een halve meter van de erfgrens. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres 1 c.s.] bij dit deel van de vordering onvoldoende specifiek gemaakt op welke beplanting zij doelt en in hoeverre er wat dat betreft sprake is van hinder. Dit deel van de vordering moet daarom worden afgewezen.
4.8.
Voor de vordering onder D geldt hetzelfde. [eiseres 1 c.s.] heeft onvoldoende gespecificeerd waar deze vordering op ziet. Voor zover zij doelt op het zogenaamde bolboompje, dat bij de bezichtiging op locatie door partijen is aangewezen, overweegt de kantonrechter dat dit boompje zich buiten de zone van artikel 5:42 BW bevindt. Verder is niet gebleken dat dit boompje hinder oplevert in het kader van de geldende erfdienstbaarheid. In het Beeldkwaliteitsplan is opgenomen dat een enkele boom, waar men langs kan kijken, toelaatbaar is in het kader van dit plan. De kantonrechter is van oordeel dat dit uitgangspunt geldt voor het zogenaamde bolboompje. Dit betekent dat de vordering onder D moet worden afgewezen.
4.9.
[eiseres 1 c.s.] heeft ten slotte onder E vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De onderhavige vordering heeft geen betrekking op één van de situaties genoemd in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering ziet immers niet op voldoening van een geldsom. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal [2] . In het kader daarvan stelt de kantonrechter vast dat van de zijde van [eiseres 1 c.s.] meerdere brieven zijn gestuurd, zoals is gesteld bij dagvaarding. Het gaat om de brief van 13 juni 2019 van [eiseres 1 c.s.] zelf en de brieven van 29 oktober 2019, 24 april 2020 en 4 mei 2020 van de advocaat van [eiseres 1 c.s.] . Er is daarom genoegzaam gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Voor vergoeding hiervan is een bedrag van € 462,50 toewijsbaar, aangezien het een procedure bij de kantonrechter betreft met een onbepaalde waarde.
4.10.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de vorderingen van [eiseres 1 c.s.] deels worden toegewezen (A, B en E) en deels worden afgewezen (C en D). Dit geeft aanleiding om de proceskosten te compenseren aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
In reconventie
4.11.
De kantonrechter zal hierna onder 4.15 komen tot een voorlopige voorziening ten behoeve van de uitvoering van de erfdienstbaarheid die ten laste van [gedaagde 1 c.s.] is neergelegd in artikel 11 lid 4 in de akte van levering van de woning van [gedaagde 1 c.s.] . Daartoe wordt eerst het volgende overwogen.
4.12.
[gedaagde 1 c.s.] heeft gesteld dat hij in de afgelopen tijd meerdere malen is geconfronteerd met ongewenst en onaangekondigd bezoek van [eiseres 1 c.s.] op zijn erf. Volgens [gedaagde 1 c.s.] maakt [eiseres 1 c.s.] daarmee op onrechtmatige wijze gebruik van de erfdienstbaarheid die in artikel 11 lid 4 van de leveringsakte is omschreven. [gedaagde 1 c.s.] stelt dat [eiseres 1 c.s.] in de voorjaarsvakantie van 2019 bij afwezigheid van [gedaagde 1 c.s.] , in de tuin van [gedaagde 1 c.s.] heeft gesnoeid aan heggen en bosschages. Later dat jaar, in juni 2019 eveneens tijdens een vakantie van [gedaagde 1 c.s.] , zijn er door [eiseres 1 c.s.] goederen verplaatst op het erf van [gedaagde 1 c.s.] en zijn er beschadigingen aangebracht. Hiervan heeft [gedaagde 1 c.s.] op 8 juli 2019 aangifte gedaan. Bij de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er binnenkort een behandeling van een strafzaak bij de politierechter plaatsvindt met betrekking tot vernielingen waarvoor [eiseres 1 c.s.] is aangeklaagd. [gedaagde 1 c.s.] stelt dat door deze incidenten het vertrouwen in [eiseres 1 c.s.] ernstig is geschaad en dat zij behoefte hebben aan fysieke afscherming van de erfgrens dan wel een verbod op ongewenst en ongevraagd betreden van het erf op straffe van een dwangsom. Het gaat [gedaagde 1 c.s.] erom dat zij hun privacy willen beschermen. Met het plaatsen van de leilindes werd de fysieke afscherming beoogd en het gewenste verbod op betreding van hun erf is nu in reconventie gevorderd.
4.13.
Bij de beoordeling van de vordering van [gedaagde 1] staat voorop dat de erfdienstbaarheid (die is opgenomen in de akte van levering van de woning van [gedaagde 1] onder artikel 11 lid 4) inhoudt het recht van het heersend erf, [eiseres 1 c.s.] , om zonodig het lijdend erf van [gedaagde 1 c.s.] te betreden (of te doen betreden) in verband met onderhoud en inspectie van het registergoed van [eiseres 1 c.s.] . Deze bepaling geeft dus een bevoegdheid aan [eiseres 1 c.s.] om het erf van [gedaagde 1 c.s.] te betreden. Van belang is dat een dergelijke bevoegdheid niet misbruikt mag worden, zoals in de wet is neergelegd in artikel 3:13 BW (lid 1).
4.14.
De beoordeling van de vordering van [gedaagde 1] bestaat in een belangenafweging op basis van artikel 3:13 BW lid 2 waarbij in aanmerking moet worden genomen de onevenredigheid tussen het belang van [eiseres 1 c.s.] bij de uitoefening van haar bevoegdheid en het belang van [gedaagde 1 c.s.] dat daardoor mogelijk wordt geschaad. De kantonrechter hecht belang aan de omstandigheid dat het vertrouwen van [gedaagde 1 c.s.] is geschaad door incidenten die hebben plaatsgevonden in de vakantieperioden van [gedaagde 1 c.s.] . Door [eiseres 1 c.s.] is immers niet betwist dat zij in die perioden op het erf van [gedaagde 1] is geweest en daar zaken heeft verplaatst. Bovendien heeft [gedaagde 1 c.s.] filmbeelden van een bewakingscamera overlegd, waaruit blijkt dat [eiseres 1 c.s.] de bevoegdheid om het erf van [gedaagde 1 c.s.] te betreden niet strikt uitoefent in verband met onderhoud en inspectie van het registergoed. De moeizame verhouding tussen partijen rechtvaardigt dat [eiseres 1 c.s.] niet ongelimiteerd van haar bevoegdheid gebruik kan maken. Het gaat echter te ver als [eiseres 1 c.s.] eerst schriftelijk toestemming moet vragen aan [gedaagde 1] om diens erf te kunnen betreden voor een inspectie of voor onderhoud, zoals [gedaagde 1] nu vordert. Dat zou betekenen dat [gedaagde 1] die toestemming kan onthouden en dat past niet bij de erfdienstbaarheid die is gevestigd.
4.15.
De afweging van belangen over en weer leidt tot de volgende voorziening.
4.15.1.
Om aan [eiseres 1 c.s.] de mogelijkheid van inspectie van hun registergoed te bieden zal [gedaagde 1 c.s.] hen na een vooraankondiging daarvan, daartoe in de gelegenheid moeten stellen. De frequentie daarvan moet voorlopig worden beperkt tot één maal per jaar een inspectie van [eiseres 1 c.s.] zelf en één maal per jaar een inspectie door [eiseres 1 c.s.] in bijzijn van een deskundige. De duur van een inspectie dient beperkt te blijven tot maximaal één uur per keer.
4.15.2.
Voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden wordt voorlopig het volgende bepaald. Onderhoudswerkzaamheden waarvoor het betreden van het erf van [gedaagde 1 c.s.] noodzakelijk is, zal maximaal éénmaal per jaar kunnen worden uitgevoerd, na vooraankondiging (tenminste 24 uur van tevoren) en onder vermelding van de werkzaamheden en het tijdsbeslag daarvan, waarbij geldt dat de duur van de werkzaamheden in totaal dan niet meer dan tien dagen per jaar in beslag nemen.
4.15.3.
Wanneer [eiseres 1 c.s.] in gebreke blijft om aan het hiervoor onder 4.15.1 en 4.15.2 omschreven regime te voldoen, verbeurt zij een dwangsom van € 500,= per overtreding met een maximum van € 25.000,=.
4.16.
De vordering van [gedaagde 1 c.s.] wordt hiermee gedeeltelijk toegewezen. Dit geeft aanleiding om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.17.
Ten slotte merkt de kantonrechter op dat de beoordeling van de strafbaarheid van de gestelde vernielingen plaatsheeft in de strafzaak. Dit staat los van deze civiele procedure. Aangezien partijen als buren naast elkaar wonen en deze kwesties voor hen persoonlijk niet los van elkaar staan, geeft de kantonrechter partijen nogmaals in overweging om met het oog op de toekomst te proberen onder leiding van een onafhankelijke mediator tot werkbare afspraken met elkaar te komen.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter, bij wege van voorlopige voorziening,
In conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1 c.s.] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, ertoe over te gaan om:
- langs het smalle deel van [adres 1] dat langs de erven van [eiseres 1 c.s.] en [gedaagde 1 c.s.] loopt, de heggen (coniferenhaag/laurierhaag) te snoeien tot een hoogte van 1 meter, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag, tot een maximum van € 25.000,=;
- de leilindes, die zich bevinden binnen een strook van 2,5 meter vanaf de openbare weg danwel binnen 2 meter van de erfgrens met [eiseres 1 c.s.] , te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag, tot een maximum van € 25.000,=;
- de dode boom, die zich binnen 2 meter van de erfgrens met [eiseres 1 c.s.] bevindt, te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag, tot een maximum van € 25.000,=;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1 c.s.] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1 c.s.] te betalen een bedrag van € 462,50 aan incassokosten;
In reconventie:
5.3.
bepaalt ten behoeve van de uitvoering van de onder artikel 11 lid 4 uit de leveringsakte van de woning van [gedaagde 1 c.s.] bedoelde erfdienstbaarheid en met ingang van twee dagen na betekening van dit vonnis:
a. a) dat [eiseres 1 c.s.] in geval van inspectie van hun registergoed het erf van [gedaagde 1 c.s.] mag betreden onder de voorwaarden dat [eiseres 1 c.s.] daarvan tenminste 24 uur van tevoren mededeling doet aan [gedaagde 1 c.s.] , dat inspectie beperkt blijft tot éénmaal per jaar door [eiseres 1 c.s.] zelf en éénmaal per jaar door [eiseres 1 c.s.] in het bijzijn van een deskundige en dat de tijdsduur van een inspectie maximaal één uur bedraagt,
b) dat [eiseres 1 c.s.] voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan hun registergoed het erf van [gedaagde 1] maximaal gedurende één periode per jaar mag betreden, na vooraankondiging daarvan aan [gedaagde 1 c.s.] , tenminste 24 uur van tevoren, onder vermelding van de werkzaamheden en het tijdsbeslag daarvan, waarbij geldt dat de duur van deze periode in totaal niet meer dan tien dagen per jaar in beslag mag nemen,
c) wanneer [eiseres 1 c.s.] in gebreke blijft om aan het hiervoor onder a) en b) omschreven regime te voldoen, zij een dwangsom verbeurt van € 500,= per overtreding met een maximum van € 25.000,=.
In conventie en in reconventie
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020. (AP)

Voetnoten

1.BW = Burgerlijk Wetboek
2.https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Rapport-BGK-integraal.pdf