ECLI:NL:RBOVE:2020:2064

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
08/963040-15 (P) (LP)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vrachtwagenchauffeur voor voorbereidingshandelingen drugstransport

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 59-jarige vrachtwagenchauffeur, die werd beschuldigd van het voorbereiden van een drugstransport van cocaïne naar het buitenland. De verdachte, geboren in 1960 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd veroordeeld tot 39 dagen gevangenisstraf en een taakstraf van 200 uur. De zaak kwam aan het licht na een opsporingsonderzoek, genaamd 26Visser, dat zich richtte op het transport van verdovende middelen door het vervoersbedrijf [verdacht bedrijf] B.V. uit Zeewolde. Tijdens het onderzoek werden telefoongesprekken afgeluisterd tussen de verdachte en medeverdachten, waaruit bleek dat zij samenwerkten om een drugstransport naar Portugal te organiseren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hadden gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De rechtbank achtte de rol van de verdachte significant, aangezien hij als chauffeur voor het vervoersbedrijf werkte en betrokken was bij de planning van het transport. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de eerdere veroordelingen van de verdachte, maar legde desondanks een gevangenisstraf op, die gelijk was aan de duur van het voorarrest, en een taakstraf van 200 uur.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963040-15 (P) (LP)
Datum vonnis: 16 juni 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
18 mei 2020, 19 mei 2020, 20 mei 2020 en 3 juni 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. I.M. Muller en mr. J.T. Pouw en van hetgeen door de raadslieden van de verdachte,
mr. K. Kok (tot pleidooi), advocaat te Zwolle, en mr. R. Heemskerk (vanaf pleidooi), advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte zich - samen met een ander of anderen - heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor een drugstransport (cocaïne) naar het buitenland.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2015
te Zeewolde en/of te Putten,, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen,
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren
en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne,
zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 en/of één
of meer andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en /of zijn mededader(s),
- met elkaar (telefonisch) contact gehad over (onder meer) (een) uit te voeren
transport(en) van verdovende middelen en de wijze van uitvoering daarvan en/of
de (geldelijke) vergoeding die daar tegenover staat en/of
- informatie en/of instructies gegeven en/of ontvangen ten behoeve van de

overdracht van hoeveelheden verdovende middelen en/of

- ontmoetingen gehad om afspraken te maken en/of
- chauffeurs benaderd om transport(en) van verdovende middelen te verzorgen

en/of

- een of meer vrachtwagens beschikbaar gesteld om de verdovende middelen in te

vervoeren en/of

- dekladingen geregeld, althans trachten te regelen om de verdovende middelen

in te verstoppen;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
Inleiding
Op grond van voorbereidend onderzoek naar aanleiding van onder meer TCI-informatie ontstond het vermoeden dat het vervoersbedrijf [verdacht bedrijf] B.V. uit Zeewolde zich bezighield met het transport van verdovende middelen (meer specifiek cocaïne) vanuit Nederland naar andere landen.
Op 2 juli 2015 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Visser, dat zich richtte op onderzoek naar het organiseren en uitvoeren dan wel laten uitvoeren van (inter)nationale verdovende middelen (lijst 1), transport(en) naar diverse Europese landen, alsmede op witwassen.
In oktober 2015 rees op grond van afgeluisterde telefoongesprekken tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte, beiden vrachtwagenchauffeur van [verdacht bedrijf] B.V., het vermoeden dat medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] [2] , in samenwerking met (onder meer) [medeverdachte 1] en [verdachte] een transport van verdovende middelen naar Portugal aan het opzetten waren.
Op grond van het ontstane vermoeden dat er tussen 30 en 31 oktober 2015 verdovende middelen zouden worden afgeleverd op het bedrijfsadres van [verdacht bedrijf] B.V. te Zeewolde is op 31 oktober 2015 overgegaan tot aanhouding van meerdere personen, waaronder verdachte.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde op grond van onvoldoende bewijs. De verdediging heeft daartoe - kort samengevat – aangevoerd dat verdachte niet meer heeft gedaan dan het voeren van een beperkt aantal telefoongesprekken met medeverdachte [medeverdachte 1] , terwijl hij van de eventuele andere handelingen, door anderen, geen wetenschap had.
De verdediging heeft subsidiair - ingeval de rechtbank het ten laste gelegde wél wettig en overtuigend bewezen acht - aangevoerd dat aan verdachte slechts over een korte periode, te weten van 4 oktober 2015 tot en met 15 oktober 2015, een verwijt kan worden gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het voorbereiden of bevorderen van de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven is vereist dat de dader niet alleen moet weten of ernstige reden moet hebben om te vermoeden dat de goederen met betrekking tot welke hij de in de artikel 10a van de Opiumwet omschreven gedragingen verricht heeft, bestemd zijn voor het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, maar de dader moet die gedragingen ook hebben verricht om een dergelijk misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
De concrete verdenking tegen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] luidt dat zij in oktober 2015 voorbereidingshandelingen hebben uitgevoerd ten behoeve van een voorgenomen drugstransport van cocaïne naar Portugal.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen (de chauffeurs) [medeverdachte 1] en verdachte blijkt onder meer dat:
  • [medeverdachte 1] op 4 oktober 2015 tegen verdachte zegt: “Want jij krijgt die auto.” waarop verdachte zegt: “Hoe weet je dat?”
  • [medeverdachte 1] tegen verdachte zegt: “Dat ga je misschien horen van hem, volgende week of die week erop gaan wij naar Portugal.” en “Een trailer laden, lading laden in Portugal”.
  • verdachte daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: “Maar dat heeft toch niks met die auto te maken?”
  • [medeverdachte 1] daarop tegen verdachte zegt: ”… dan krijg je die auto als het goed is.” en “voor dat ritje”.
  • [medeverdachte 1] op de vraag van verdachte “wat moet erop gerold worden? Poeder?” antwoordt: “ja, tien blokken”.
  • [medeverdachte 1] tegen verdachte zegt dat zij met de DAF zullen gaan.
  • [medeverdachte 1] tegen verdachte zegt: “wij met z’n tweeën. Ik ga omdat ik helemaal een coole kikker ben zegt ie” en “ [verdachte] durft dat ook wel zegt ie.”
  • ze dan de man een rooitje of zes, zeven, acht hebben.
  • [medeverdachte 1] op 9 oktober 2015 tegen verdachte zegt dat ze die volgende week of die week erop met zijn tweeën naar Portugal moeten.
  • verdachte (naar aanleiding van de mededeling van [naam 1] dat [naam 2] naar Engeland moet) zegt: “Ik ga niet naar Engeland, dan zit ik snel in hotel tralies.”
  • [medeverdachte 1] op 9 oktober 2015 tegen verdachte zegt dat ze drie keer naar Portugal moeten.
  • [medeverdachte 1] op de vraag van verdachte wat hem dat oplevert antwoordt: “ik weet het niet zeker, een 30, 35 ruggen sowieso…” en “…de man”.
  • [medeverdachte 1] op de vraag van verdachte: “waar wil je dat neer stoppen? In die zooi, in de lading?” antwoordt: “…. Dat moet ik van de week nog uitvissen. Dat hoor ik van de week wel.”
  • [medeverdachte 1] op de mededeling van verdachte dat hij wel 100 keer in Portugal is geweest antwoordt: “Ja, want hij vroeg het vanavond nog. Hij zegt [verdachte] zal zijn eigen nu toch niet terug trekken. Ik zeg nee. Nee, nee. Dat weet ik wel zeker van niet, dit is makkelijk verdienen.”
  • [medeverdachte 1] op de vraag van verdachte hoeveel hij krijgt antwoordt: “30 a 35 ruggen voor drie ritten.”
  • verdachte daarop tegen [medeverdachte 1] zegt dat hij wel na elke rit betaald wil worden, anders heeft hij niks als hij bij de derde gepakt wordt en als hij betaald is en wordt gepakt kan hij nog 20 aan zijn kinderen geven
  • verdachte op 10 oktober 2015 aan [medeverdachte 1] vraagt: “Had hij het nog over Spanje Portugal waarop [medeverdachte 1] zegt: “… [verdachte] , die wil het alleen met mij samen doen en de rest van die kornuiten niet. Nee nee nee, dat begreep die ook wel, Dat wist ie ook wel.”
  • verdachte tegen [medeverdachte 1] zegt: “Dat Is drie keer heen en weer, nou dan moet ik dertig duizend euro krijgen, anders verdom ik het, dan doe ik het niet” en aan [medeverdachte 1] vraagt: Heb jij het afgesproken dat ik dertig duizend euro moet hebben?
  • [medeverdachte 1] daarop tegen verdachte zegt: “Nee daar heb ik het nog niet over gehad met hem helemaal, maar ik weet wel dat ie elke keer rond de tien duizend euro
loopt te bleren. “
  • verdachte daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: “Ja, hij kan wel over die duizend euro lopen bleren, maar ik wil gewoon dertig duizend euro hebben. Want weet je wat het is, er zitten risico's aan he.”
  • [medeverdachte 1] daarop tegen verdachte zegt: “Juist, dat heb je goed gezien he.”
  • verdachte kort daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: “Geld speelt geen rol, maar ik wil dertig duizend euro hebben. Makkelijk zat, Ik ga er niet te lang over praten. Ook niet nu. Ik wil het wel doen, ik wil dertig duizend euro hebben.
  • [medeverdachte 1] daarop tegen verdachte zegt: Juist, en anders doen we het niet. Dan gaat ie maar een ander zoeken maar hij had geen ander.”
  • verdachte daarop tegen [medeverdachte 1] zegt: Die [naam 3] belt me net op en zegt "ik kom er niet uit met een ritje''.
  • [medeverdachte 1] op 12 oktober 2015 tegen verdachte zegt: “Je zei het wel tegen hem: vriend, we moeten tienduizend euro per persoon hebben” en “Je houdt er schoon gvd 500 duizend euro aan over. Het zal meer wezen als een pondje” waarop verdachte antwoordt: Ja, honderd kilo per keer geloof ik.”
  • [medeverdachte 1] tegen verdachte zegt: “Ik weet nergens van. Al ze me aanhouden dan zeg ik gewoon: ik heb daar geladen, ga het maar uitzoeken…..” waarop verdachte antwoordt: “Ik ook”.
  • [medeverdachte 1] tegen verdachte zegt: “ Dan zoeken ze het maar uit. Dat hou ik vol tot mijn dood toe.”
  • [medeverdachte 1] op 15 oktober 2015 tegen verdachte zegt: “Wij grijpen wel naast het eerste ritje he” en “Dat doet die [naam 4] ” en “…. Omdat die ouwe geen opvracht kon vinden of wat ook en nou doet die [naam 4] dat”, waarop verdachte zegt: “Dan hoef ik die tweede en de derde ook niet te hebben” en: “zijn eigen chauffeurs die laat hij vallen en een vreemde geeft hij gvd dik geld.”
  • [medeverdachte 1] daarop zegt: “Nee, wij dachten even een snoepje een extra snoepje te verdienen weet je wel en nou grijpen wij naast dat snoepje…”
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft (samengevat) tegenover de politie verklaard dat:
- er bij de legale lading richting Portugal tien blokken poeder in moesten en dat het daarbij om drugs ging;
- [medeverdachte 2] hem heeft gevraagd of hij wat wilde verdienen door wat te vervoeren;
- [medeverdachte 2] voor alles zou zorgen;
- [medeverdachte 2] hem één keer heeft gevraagd;
- [medeverdachte 2] vertelde dat het niet door kon gaan, omdat ze het niet voor mekaar
konden krijgen;
  • hij die witte poeder zou vervoeren;
  • die witte poeder drugs is;
  • door [medeverdachte 2] is gezegd dat tien blokken moesten worden vervoerd;
  • het toch niet anders kan dan dit dat drugs waren;
  • zij er tussen de drie en vijf ton aan over zouden houden;
  • hij is gevraagd door [medeverdachte 2] en drugs zou gaan vervoeren om de schuld van zijn moeder af te lossen.
Verdachte heeft (samengevat) tegenover de politie verklaard dat:
  • het allemaal wel klopt wat er staat (naar aanleiding van de hem voorgehouden telefoongesprekken tussen hem en [medeverdachte 1] op 9 oktober 2015 (sessie 211) en 10 oktober 2015 (sessie 5957);
  • hij in de verleiding is gebracht
  • hij (naar aanleiding van het hem voorgehouden telefoongesprek tussen hem en [medeverdachte 1] op 4 oktober 2015, sessie 4678) denkt dat het over cocaïne gaat, als [medeverdachte 1] over “blokken” spreekt;
  • in voornoemd tapgesprek met “hij” [medeverdachte 2] wordt bedoeld;
  • [medeverdachte 1] had het over tussen de 30 en 35 duizend euro voor dit transport; dat hij dacht voor één rit, maar dat bleek 10.000 euro per rit te zijn en die ritten hem werden aangeboden door [medeverdachte 1] ;
  • Hij werd gepaaid door [medeverdachte 1] en dat hij denkt dat dat van [medeverdachte 2] afkwam
Op grond van de inhoud van de hierboven weergegeven telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte, in onderling verband en samenhang bezien met de door hen tegenover de politie afgelegde verklaringen, zoals hierboven samengevat, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en verdachte tijdens de door hen gevoerde telefoongesprekken - op deels versluierde wijze - hebben gesproken over het op verzoek van verdachte gaan uitvoeren van drie drugstransporten naar Portugal per vrachtwagen, waarbij [medeverdachte 1] en verdachte onderling hebben afgesproken dat zij gezamenlijk als chauffeurs die ritten naar Portugal zouden gaan rijden, mits zij daarvoor per persoon 30.000 euro, 10.000 euro per rit, betaald zouden krijgen.
Gelet op de context van de tussen beiden gevoerde telefoongesprekken en de verklaringen van [medeverdachte 1] en verdachte tegenover de politie is naar het oordeel van de rechtbank buiten twijfel dat, waar is gesproken over “blokken” en “poeder”, op versluierde wijze over cocaïne werd gesproken. De rechtbank stelt in dat verband vast dat “poeder” per definitie geen weed kan zijn en neemt daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 1] tegenover de politie heeft verklaard dat het om drugs ging en dat verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat hij denkt dat het over cocaïne gaat als [medeverdachte 1] in het telefoongesprek over “blokken” spreekt.
De directe en feitelijke betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de voorbereiding van de uitvoer van drugs naar Portugal is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan op grond van het navolgende.
Uit de inhoud van de hierboven vermelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat waar [medeverdachte 1] en/of verdachte spreken over ‘ [medeverdachte 2] ’ telkens wordt gedoeld op [medeverdachte 2] .
Zo heeft [medeverdachte 1] tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 2] hem heeft gevraagd of hij wat wilde verdienen met het vervoeren van witte poeder. Deze verklaring van [medeverdachte 1] vindt steun in de verklaring van verdachte die tegenover de politie heeft verklaard dat hij via [medeverdachte 1] gepaaid werd door [medeverdachte 2] .
De rechtbank acht ook van belang dat verdachte naar aanleiding van het hem door de politie voorgehouden telefoongesprek tussen hem en [medeverdachte 1] op 4 oktober 2015 heeft verklaard dat hij met “hij” [medeverdachte 2] bedoelt. Gelet op voornoemde verklaring in samenhang bezien met de feitelijke inhoud van voornoemd telefoongesprek neemt de rechtbank als vaststaand aan dat hier geen sprake kan zijn van een ander dan [medeverdachte 2] .
Daarnaast acht de rechtbank redengevend dat met het oog op het uit te voeren drugstransport door [medeverdachte 1] en verdachte (onder meer) op 4 oktober 2015 telefonisch is gesproken over de auto (Peugeot met kenteken [kenteken] ) die verdachte daarvoor zou krijgen. Deze auto stond op naam van [medeverdachte 3] , compagnon van [medeverdachte 2] , en was door hem overgenomen van [naam 5] . [11]
De rechtbank kent voorts bewijskracht toe aan de eigen verklaring van [medeverdachte 2] tijdens zijn tweede politieverhoor op 2 november 2015, naar aanleiding van aan hem voorgehouden telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte, welke verklaring onder meer inhoudt:
  • “Ze hopen dat ik misschien kan kijken of er dingen te regelen zijn. Ik bedoel met manieren om dingen te doen. Ik bedoel met dingen vervoer van drugs.
  • Daarna heb ik wel geïnformeerd wat de mogelijkheden zijn om wat extra’s te verdienen.
  • Ik heb toen geïnformeerd bij een vage kennis van mij van vroeger.
  • Hierna heb ik deze kennis nog een keer in de kroeg in Almere ontmoet. Op zijn vraag of ik nog wat verder was gekomen met mijn informatie over een drugstransport antwoordde ik hem dat ik mij bedacht had …..Ik had deze kennis gevraagd om een drugstransport richting het Zuiden.
  • De ontmoetingen hebben tussen de 4 en 6 weken geleden plaatsgevonden.”
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 2] meerdere gedragingen heeft verricht, die erop gericht zijn geweest om de uitvoer van één of meerdere drugstransporten (cocaïne) naar het buitenland voor te bereiden en te bevorderen, en welke gedragingen onder meer hebben bestaan uit:
  • (telefonische) contacten met verdachte over welke deklading, het regelen van de deklading, de wijze van uitvoering en de geldelijke vergoeding die daar tegen zou staan voor [medeverdachte 1] en verdachte, indien zij als chauffeurs zouden gaan rijden;
  • contacten met “een vage kennis over de mogelijkheden voor een drugstransport richting het Zuiden”;
  • het beschikbaar stellen van vrachtwagens van [verdacht bedrijf] B.V.
De omstandigheid dat tijdens het opsporingsonderzoek de besproken grote hoeveelheden drugs niet zijn aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af. Voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van drugs is het aantreffen van de drugs niet vereist.
De rechtbank komt op grond van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden tot het oordeel dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bewust en nauw hebben samengewerkt, welke samenwerking in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van het delict, dat gericht is geweest op de totstandkoming van een of meer drugstransporten. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben daaraan een wezenlijke en significante bijdrage geleverd door zich bij [medeverdachte 2] beschikbaar te stellen als chauffeur en met hem te bespreken welke geldelijke vergoeding daartegenover zou staan. Zonder de bereidheid van verdachte (en [medeverdachte 1] ) zou het drugstransport niet kunnen worden uitgevoerd op de door [medeverdachte 2] beoogde wijze.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het accent bij medeplegen ligt op de samenwerking en minder op de beantwoording van de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. Het feitelijk verrichten van alle ten laste gelegde gedragingen is dan ook niet vereist. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen, intellectuele en/of materiële, bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is.
Gelet op de hiervoor omschreven rollen en de daaruit vloeiende bijdrage aan het ten laste gelegde in onderling verband en samenhang bezien, is de bijdrage van verdachte en [medeverdachte 1] van voldoende gewicht en wordt voldaan aan de vereisten voor medeplegen.
De rol van verdachte gaat naar het oordeel van de rechtbank veel verder dan het alleen op uitnodiging van [medeverdachte 1] aangeven van zijn bereidheid. De rechtbank acht in dit verband van belang dat verdachte immers als chauffeur voor [verdacht bedrijf] B.V./ [medeverdachte 2] werkte.
Daarmee acht de rechtbank het medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2015 te Zeewolde en/of te Putten, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland
brengen van cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen,
immers hebben hij, verdachte en /of zijn mededaders,
- met elkaar (telefonisch) contact gehad over (onder meer) (een) uit te voeren
transport(en) van verdovende middelen en de wijze van uitvoering daarvan en/of
de (geldelijke) vergoeding die daar tegenover staat en
- informatie en/of instructies gegeven en/of ontvangen ten behoeve van de
overdracht van hoeveelheden verdovende middelen en
- ontmoetingen gehad om afspraken te maken en
- chauffeurs benaderd om transport(en) van verdovende middelen te verzorgen
en
- een of meer vrachtwagens beschikbaar gesteld om de verdovende middelen in te
vervoeren en
- dekladingen geregeld, althans trachten te regelen om de verdovende middelen
in te verstoppen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
- artikel 10a van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de ouderdom van de zaak, bepleit om ingeval van een veroordeling aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de door hem ondergane duur van het voorarrest, in combinatie met een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het lange tijdsverloop van de zaak op geen enkele wijze aan verdachte kan worden verweten.
De verdediging heeft voorts bepleit om rekening te houden met de feitelijk zeer beperkt gebleven rol van verdachte en de omstandigheid dat verdachte ingeval van oplegging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 15 maanden zeker zijn baan als internationaal vrachtwagenchauffeur zal verliezen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een drugstransport van cocaïne naar het buitenland. Door deze handelwijze heeft verdachte een bijdrage proberen te leveren aan de instandhouding van de markt aan verdovende middelen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. Door het gebruik van cocaïne wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de praktijk leert dat het gebruik van dit soort hard drugs vaak ook gepaard gaat met diverse andere, ernstige vormen van criminaliteit. Op de opzettelijke uitvoer van cocaïne staan hoge wettelijke strafmaxima die een uitvloeisel vormen van het streven van de wetgever om dergelijke feiten zoveel mogelijk te voorkomen.
De rechtbank acht dergelijke feiten ernstig en rekent verdachte de gepleegde voorbereidingshandelingen zwaar aan. Verdachte heeft immers een significante en wezenlijke rol vervuld door zich beschikbaar te stellen als vrachtwagenchauffeur voor de drugstransporten naar Portugal.
Bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het op naam van verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit onder meer blijkt dat verdachte bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2017 ter zake van diefstal (meermalen gepleegd) is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden toegepast. Verder blijkt dat verdachte ook eerder meermalen is veroordeeld ter zake van het plegen van (onder meer) misdrijven, doch dit betreffen veroordelingen van lange tijd geleden, vóór 2003.
De rechtbank betrekt in het bepalen van de strafsoort en strafmaat nadrukkelijk ook de ouderdom van de zaak. De rechtbank stelt in dit verband vast dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn, waarbij zij de datum van 31 oktober 2015 als uitgangspunt heeft genomen voor het tijdstip dat verdachte in redelijkheid de verwachting kon hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De daaruit voortvloeiende overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn van meer dan twee jaren dient naar het oordeel van de rechtbank tot strafvermindering te leiden. Zonder die strafvermindering zou een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de duur van het ondergane voorarrest zijn opgelegd.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank het in dit geval passend en geboden om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van gelijke duur op te leggen als de duur van het door hem ondergane voorarrest, zijnde 38 dagen, alsmede een taakstraf van 200 uren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op:
  • de artikelen 22c, 22d, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
  • de artikelen 10, 11 en 13 van de Opiumwet

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
39 (negenendertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en
mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van het Team 2e Lijns Opsporing Noord-Oost van de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur van Politie, met proces-verbaalnummer 15007-944, onderzoek 26Visser/LEFCE15007. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar zaakdossiers (ZD) en bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal
2.Waar hierna in dit vonnis staat vermeld [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] wordt telkens bedoeld medeverdachte [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4]
3.Sessienummer 4678, ZD01 Voorbereiding, pagina 30-31
4.Sessienummer 211, ZD01 Voorbereiding, pagina 33-34
5.Sessienummer 5957, ZD01 Voorbereiding, pagina 92
6.Sessienummer 6995, ZD01 Voorbereiding, pagina 39
7.Sessienummer 821, ZD01 Voorbereiding, pagina 41
8.proces-verbaal van verhoor van 12 november 2015, ZD01 Voorbereiding, pagina 122-141
9.proces-verbaal van verhoor van 1 november 2015, PD [verdachte] , pagina 54-55
10.proces-verbaal van verhoor van 2 november 2015, PD [verdachte] , pagina 60-61
11.proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , ZD01 Voorbereiding, pagina 78
12.proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , ZD01 Voorbereiding, pagina 82-86