ECLI:NL:RBOVE:2020:1984

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
247824 KG RK 20-242
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een kantonrechter in een strafzaak

Op 4 juni 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. H.R. Schimmel, kantonrechter. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 10 april 2020, maar de wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De gemachtigde van verzoeker had eerder op 15 mei 2019 beroep ingesteld tegen een beschikking van de officier van justitie, welke behandeling op 31 oktober 2019 had plaatsgevonden. De zaak was voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van een aanvullend proces-verbaal. De wrakingsgrond was gebaseerd op een e-mail van 2 maart 2020, waarin de kantonrechter had aangegeven dat het verzoek om aanhouding ter zitting zou worden besproken met de officier van justitie. Verzoeker stelde dat dit getuigde van vooringenomenheid. Mr. Schimmel ontkende echter partijdigheid en stelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een dergelijke vrees. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker zijn verzoek te laat had ingediend, aangezien de feiten al op 2 maart 2020 bekend waren. Hierdoor was er geen aanleiding voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 247824 KG RK 20-242
Beslissing van 4 juni 2020
in de zaak van
[verzoeker] ,
verzoeker tot wraking,
gemachtigde [naam] te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Op 10 april 2020 is namens verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. H.R. Schimmel, kantonrechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer [zaaknummer] .
1.2.
Mr. Schimmel heeft niet berust in de wraking.
1.3.
Zowel verzoeker als mr. Schimmel heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om ter zitting te worden gehoord.

2.De feiten

2.1.
De gemachtigde van verzoeker heeft op 15 mei 2019 namens verzoeker beroep ingesteld tegen een beschikking van de officier van justitie van 9 mei 2019. Dit beroep is op 31 oktober 2019 ter zitting behandeld. De behandeling van de zaak is tijdens die zitting voor de duur van drie maanden geschorst, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal op te vragen. Vervolgens is er een volgende zitting gepland op 12 maart 2020. Bij brief van 28 februari 2020 heeft de gemachtigde van verzoeker aan de rechtbank een andere datum voor de zitting verzocht in verband met zijn vakantie tot
16 maart 2020. Ook heeft hij de kantonrechter verzocht de beschikking van de officier van justitie te vernietigen, omdat er nog geen aanvullend proces-verbaal was ontvangen van de officier van justitie en de termijn van drie maanden inmiddels was verstreken.
2.2.
Hierop is aan hem bij e-mail van de griffier van 2 maart 2020 het volgende bericht:
“Geachte heer [naam] ,
Namens de kantonrechter deel ik u mee dat uw verzoek om aanhouding in de mulderberoepzaak van [verzoeker] op de zitting van 12 maart a.s. zal worden besproken. Wanneer de officier van justitie tot dezelfde conclusie komt als u dan zal de zaak op zitting worden afgedaan. In het andere geval zal de behandeling van de procedure worden aangehouden en krijg u een nieuwe oproep.”
2.3.
De zaak is vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden om het aanvullend proces-verbaal af te wachten en de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid te stellen alsnog de zitting bij te wonen.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
De wrakingskamer begrijpt dat het wrakingsverzoek betrekking heeft op het e-mailbericht van 2 maart 2020. Samengevat getuigt het volgens de gemachtigde van verzoeker van vooringenomenheid dat, zoals in die e-mail staat aangegeven, het verzoek om aanhouding ter zitting zou worden besproken met de officier van justitie. Op voorhand wordt al aangegeven dat de zaak uitstel zou krijgen als de officier anders denkt over het verzoek van de gemachtigde tot vernietiging, aldus de gemachtigde. De kantonrechter gaat (vervolgens) opnieuw mee om de zaak op 12 maart 2020 aan te houden, ondanks dat de kantonrechter had bepaald dat er op 26 februari 2020 uiterlijk een aanvullend PV opgevraagd moest zijn. Volgens verzoeker wordt de officier van justitie keer op keer de hand boven het hoofd gehouden doordat uitstel wordt verleend om een aanvullend proces-verbaal op te vragen.

4.Het standpunt van mr. Schimmel

4.1.
Mr. Schimmel heeft bij e-mail van 13 mei 2020 op het wrakingsverzoek gereageerd. Kort gezegd kan volgens hem uit de gang van zaken geen partijdigheid of vooringenomenheid worden afgeleid.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
5.2.
Volgens artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
5.3.
De wrakingskamer stelt vast dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoeker al met de e-mail van 2 maart 2020 bekend zijn geworden. Wanneer moet worden aangenomen dat verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft laten afhangen van wat ter zitting van 12 maart 2020 zou worden beslist en het wrakingsverzoek (mede) betrekking heeft op de uitkomst van die zitting, had verzoeker hier in ieder geval kort na
12 maart 2020 bekend mee kunnen zijn. De wrakingskamer begrijpt dat de gemachtigde van verzoeker – na een vakantie – vanaf 16 maart 2020 weer beschikbaar was en dus kennis had kunnen nemen van de uitkomst van de zitting. Verzoeker heeft echter pas op 10 april 2020 een wrakingsverzoek ingediend. Dat is te laat, zodat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn verzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

6.De beslissing

De wrakingskamer verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mrs. U. van Houten, C. Verdoold en S. Taalman, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.D. Moeke en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2020.
de griffier de voorzitter
De griffier is verhinderd deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.