ECLI:NL:RBOVE:2020:1977

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
C/08/247416 KG RK 20-232
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kinderzaak

Op 20 mei 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. J.H. Olthof afgewezen. Verzoekster, een gecertificeerde instelling, had op 29 april 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Olthof, die als kinderrechter belast was met de behandeling van een zaak betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige. De wrakingsgrond was dat verzoekster twijfelde aan de onpartijdigheid van mr. Olthof, naar aanleiding van een aantal voorvallen tijdens een zitting op 28 april 2020. Tijdens deze zitting was er een technische storing waardoor verzoekster later in de digitale zitting kwam dan de ouders en hun advocaat. Verzoekster stelde dat er een 'voorgesprek' had plaatsgevonden tussen mr. Olthof en de ouders, wat haar het gevoel gaf dat de rechter niet neutraal was.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het feit dat mr. Olthof een vraag stelde aan de ouders over hoe het met hen ging, werd niet als partijdig beschouwd, maar als een normale menselijke interactie. Ook het feit dat hij de ouders de gelegenheid bood voor een virtuele rondleiding door de babykamer werd niet als partijdig gezien. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster onvoldoende concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit de rechters U. van Houten, E. Venekatte en H.T. Pos, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/247416 KG RK 20-232
Beslissing van 20 mei 2020
in de zaak van
[verzoekster] ,
de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te [plaats] ,
verzoekster tot wraking,
advocaat mr. T.I. Visser te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op 29 april 2020 heeft verzoekster het verzoek tot wraking gedaan van
mr. J.H. Olthof, rechter in deze rechtbank en in zijn hoedanigheid van kinderrechter belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder nummer [zaaknummer]
1.2.
Bij brief, ontvangen door de griffie van de rechtbank op 4 mei 2020, heeft mr. Olthof de wrakingskamer laten weten niet te berusten in de wraking en heeft hij gereageerd op de gronden van het wrakingsverzoek.
1.3.
In verband met overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van verzoekster op 13 mei 2020 plaatsgevonden via een Skype-verbinding. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C. Vrij, bijgestaan door mr. T.I. Visser, is verschenen.
Mr. Olthof heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.4.
De beslissing is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 28 april 2020 heeft de mondelinge behandeling van zowel het verzoek van verzoekster tot verlenging machtiging uithuisplaatsing van [naam] (hierna: [naam] ) als het verzoek van de ouders van [naam] (hierna: de ouders) tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing (geregistreerd onder nummer [zaaknummer] ) plaatsgevonden. Vanwege de coronamaatregelen heeft deze zitting via een Skype-verbinding plaatsgevonden.
2.2.
Op 29 april 2020 heeft verzoekster een wrakingsverzoek tegen mr. Olthof ingediend.

3.Het wrakingsverzoek en het verweer

3.1.
Verzoekster stelt dat er voorafgaand aan en tijdens de op 28 april 2020 gehouden mondelinge behandeling meerdere situaties geweest die maken dat wraking van mr. Olthof gerechtvaardigd is:
- Verzoekster had op 28 april 2020 moeite met het tot stand laten komen van de Skypeverbinding en was dus later dan de ouders en hun advocaat in de digitale zittingsomgeving. Tijdens de zitting is verzoekster gebleken dat er voorafgaand aan de zitting en buiten haar aanwezigheid een “voorgesprek” tussen mr. Olthof en de ouders en hun advocaat heeft plaatsgevonden. Verzoekster heeft er begrip voor dat in een video-zitting al snel onbedoeld een situatie kan ontstaan waarin de rechter kort met slechts één van partijen verbinding heeft, maar daar dient dan prudent mee te worden omgegaan.
Mr. Olthof had moeten vermijden dat de inhoud van de zaak ter sprake zou komen. In plaats daarvan stelde hij aan de ouders de vraag hoe het met hen ging, met het te verwachten gevolg dat zij onmiddellijk de zaak inhoudelijk ter sprake hebben gebracht. Mr. Olthof heeft vervolgens niet direct na aanvang van de zitting, maar pas nadat er al standpunten waren uitgewisseld, melding gemaakt van het “voorgesprek” en heeft ook verzuimd om de volledige inhoud van dat voorgesprek mee te delen. Zo zijn er geen mededelingen gedaan aan verzoekster over de door de ouders in het “voorgesprek” genoemde problemen om met Tactus tot goede afspraken te komen en de gestelde fouten van de huisarts ten aanzien van de urinecontroles, terwijl door verzoekster ter zitting juist naar voren is gebracht dat het niet voldoen aan urinecontroles en het niet starten van de behandeling bij Tactus de belangrijkste argumenten voor de uithuisplaatsing zijn.
- Mr. Olthof merkte uit zichzelf, zonder dat de ouders dit aan de orde stelden, op dat “er contact met steeds verschillende medewerkers van de GI is geweest”. De manier waarop hij die woorden, of woorden van soortgelijke strekking, uitsprak, roept bij verzoekster het gevoel op dat mr. Olthof een voor verzoekster ongunstige opvatting haar werk heeft en daarmee geen neutrale positie meer inneemt in de zittingen rondom [naam] .
- Het instemmen met een virtuele rondleiding (via Skype) door de babykamer dient - na alles wat ter zitting was gezegd en voorgevallen - ook te worden gezien als het geven van een blijk van (schijn van) partijdigheid.
Verzoekster twijfelt hierdoor ernstig aan de onpartijdigheid van mr. Olthof. Verzoekster heeft er tijdens de zitting op 13 mei 2020 ook op gewezen dat zich in de loop der tijd soortgelijke incidenten hebben voorgedaan, hetgeen heeft meegespeeld bij het besluit om het wrakingsverzoek in te dienen.
3.2.
Mr. Olthof berust niet in de wraking en heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
4.2.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.3.
Op zichzelf acht de wrakingskamer het niet onbegrijpelijk dat bij verzoekster, door een combinatie van gebeurtenissen op de zitting de gedachte opkwam dat zij op achterstand stond. Het is echter de vraag of in de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan een (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van mr. Olthof ligt besloten. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit laatste niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Het kan gebeuren dat bij een zitting via een Skype-verbinding de ene partij eerder verbinding heeft met de griffier en/of de rechter of dat de verbinding tijdelijk wegvalt. Tijdens de zitting op 28 april 2020 is het door technische problemen niet gelukt om tijdig de verbinding van verzoekster met de rechtbank en de ouders en hun advocaat tot stand te brengen. De wrakingskamer acht het, ook gelet op de setting van een dergelijke zitting, op zichzelf niet onbegrijpelijk dat mr. Olthof in de tussenliggende periode aan de ouders de vraag heeft gesteld hoe het met hen ging. Hoewel het achteraf bezien wellicht verstandiger zou zijn geweest om een dergelijke op zichzelf normale en menselijke vraag in een zaak als deze op dat moment (nog) niet te stellen, rechtvaardigt deze gang van zaken naar het oordeel van de wrakingskamer niet de conclusie dat er sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid bij mr. Olthof. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat mr. Olthof tijdens de zitting heeft gerefereerd aan het “voorgesprek” en de inhoud daarvan op hoofdlijnen heeft gedeeld met verzoekster. Naar het oordeel van de wrakingskamer geeft de term “voorgesprek” een wat ongelukkige zwaarte aan wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan: een beleefdheidspraatje met ouders tijdens een virtuele zitting in afwachting van de toegang van verzoekster. Het zou weliswaar beter zijn geweest om direct nadat de verbinding met verzoekster tot stand was gekomen, de inhoud van dit “voorgesprek” te delen met verzoekster in plaats van gaandeweg de zitting, maar dat brengt geen verandering in het oordeel van de wrakingskamer. Dat uit het opgemaakte proces-verbaal van de zitting valt af te leiden dat een aantal aspecten van het “voorgesprek” niet expliciet is benoemd door mr. Olthof, maakt het voorgaande niet anders, nu deze onderwerpen, ook van de zijde van de ouders, wel aan de orde zijn gekomen tijdens de zitting.
4.5.
De omstandigheid dat mr. Olthof uit zichzelf opmerkingen heeft gemaakt over de wisselingen van jeugdzorgmedewerkers in de zaak van [naam] vormt naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Olthof. Het is een feit dat er wisselingen hebben plaatsgevonden, dat wordt ook niet ontkend door verzoekster. Door dat te noemen treedt mr. Olthof niet buiten dat wat aan hem ter beoordeling voorligt. De wijze waarop mr. Olthof deze opmerking(en) heeft geplaatst geven evenmin aanleiding voor de conclusie dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid of de gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat verzoekster de toonzetting als confronterend en onprettig heeft ervaren, rechtvaardigt een dergelijke conclusie niet.
4.6.
Aan de omstandigheid dat mr. Olthof aan het eind van de zitting de ouders, op hun verzoek, de gelegenheid heeft geboden om een (virtuele) rondleiding door de babykamer te geven, kan niet de betekenis worden toegekend die verzoekster daaraan gehecht wil zien. De wrakingskamer ziet niet in waarom de handelwijze van mr. Olthof ten aanzien van dit verzoek een aanwijzing zou kunnen vormen voor een gebrek aan onpartijdigheid van hem of een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van hem. Dit klemt temeer nu de inrichting van de babykamer geen onderwerp van geschil was tussen partijen.
4.7.
Uit dat wat verzoekster heeft aangevoerd en ter zitting heeft toegelicht, leidt de wrakingskamer af dat de klachten van verzoekster voor een groot deel betrekking hebben op de bejegening door mr. Olthof tijdens de zitting. Verzoekster heeft echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van mr. Olthof tegen verzoekster besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
4.8.
De slotsom is dan ook dat de aangevoerde feiten en omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking van mr. Olthof. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
De wrakingskamer geeft verzoekster en mr. Olthof in overweging te bewerkstelligen dat het gesprek tussen de rechtbank en verzoekster over de samenwerking als ketenpartners - dat al gepland stond, maar vanwege het coronavirus niet is doorgegaan - op korte termijn zal plaatsvinden. Naar verwachting biedt een dergelijk gesprek een (betere) gelegenheid om eventuele zaakoverstijgende aspecten en onvrede met elkaar te bespreken.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, voorzitter, E. Venekatte en
H.T. Pos in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op 20 mei 2020.
de griffier de voorzitter
buiten staat om te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.