Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
WABTEC NETHERLANDS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Ede,
werkgever,
wonende te [plaats] ,
werknemer,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
€ 89.205,00 bruto en om de einddatum van de arbeidsovereenkomst niet eerder te stellen dan op 1 september 2020, met veroordeling van werkgever in de volledige en werkelijke proceskosten, te begroten op € 8.500,00, waarbij werkgever de factuur (die op naam van werknemer gesteld zal zijn) rechtstreeks aan de advocaat van werknemer zal voldoen. Werkgever heeft daartegen verweer gevoerd, waarop in het navolgende, voor zover relevant, zal worden ingegaan.
4.De beoordeling
van het verzoek
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
expense reportsniet aankwamen. Werknemer wijst er bovendien op dat werkgever niet over een dossier beschikt waaruit blijkt dat hij niet goed functioneert en dat werkgever hem daarvoor ook geen verbetertraject heeft aangeboden.
In een uiterste poging om deze omissie te zuiveren, heeft de gemachtigde van werkgever tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd (met een beroep op de laatste zinsnede van artikel 7:671b lid 4 BW), dat het overleggen van deze deskundigenverklaring in dit geval in redelijkheid niet van de werkgever kon worden gevergd, omdat er veel onduidelijkheid bestaat omtrent de medische redenen voor het frequente ziekteverzuim. De kantonrechter ziet in die onduidelijkheid veeleer een argument waarom zo’n UWV-deskundigenverklaring nu juist wel overgelegd had moeten worden. De kantonrechter moet immers ook kunnen toetsen of het ontbindingsverzoek niet in strijd komt met het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW (opzegverbod bij ziekte) en of het frequente ziekteverzuim niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer en/of binnen 26 weken herstel zal kunnen optreden en binnen die periode de bedongen arbeid in aangepast vorm kan worden verricht.