ECLI:NL:RBOVE:2020:1973

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
08/243724 / KG RK 20-84
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 14 februari 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoekers, die verdachten zijn in aanhangige strafzaken, hebben de rechter-commissaris gewraakt vanwege zijn beslissing om getuigenverhoren door te laten gaan op een datum waarop de raadslieden van de verzoekers niet aanwezig konden zijn. De verzoekers voerden aan dat deze beslissing in strijd was met hun recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter-commissaris had volgens hen geen rekening gehouden met hun verhindering en had alternatieven moeten onderzoeken.

De rechter-commissaris verdedigde zijn beslissing door te stellen dat hij handelde in het belang van de voortgang van de procedure en dat de planning van de verhoren in handen van de Duitse autoriteiten lag. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris niet zo onbegrijpelijk was dat deze een aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van de rechter-commissaris niet objectief gerechtvaardigd was en wees het wrakingsverzoek af. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 08/243724 / KG RK 20-84
Beslissing van 14 februari 2020
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N.C.J. Meijering te Amsterdam,
2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. K. Blonk te Spijkenisse,
3.
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat mr. A.W.A.P. Doesburg te Breda,
4.
[verzoeker 4],
wonende te [woonplaats 4] ,
advocaat mr. R. van ’t Land te Breda,
5.
[verzoeker 5],
wonende te [woonplaats 5] ,
advocaat mr. H.M. Dunsbergen te Breda,
verzoekers tot wraking,
strekkende tot wraking van mr. H.T. Pos, in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris in deze rechtbank (hierna te noemen: de rechter-commissaris).

1.De procedure

1.1.
Verzoekers zijn verdachten in de strafzaken die bij deze rechtbank aanhangig zijn onder de parketnummers [parketnummer] , [parketnummer] , [parketnummer] , [parketnummer] en [parketnummer] (hierna te noemen: de strafzaken).
1.2.
Per e-mail van 7 februari 2020 hebben de raadslieden van verzoekers (hierna te noemen: de raadslieden) de rechter-commissaris verzocht zich ten aanzien van het onderzoek in de strafzaken te verschonen en hem voor het geval hij daartoe niet bereid blijkt te zijn, gewraakt.
1.3.
Nadat duidelijk was dat de rechter-commissaris zich niet zou verschonen, hebben de raadslieden volhard in hun wrakingsverzoek en hebben zij dat verzoek per e-mail van 10 februari 2020 nader gemotiveerd.
1.4.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. Hij heeft per e-mail van 11 februari 2020 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.5.
Het wrakingsverzoek is op 12 februari 2020 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn mrs. Blonk en Van ’t Land verschenen, mede namens de andere raadslieden. Namens het Openbaar Ministerie zijn de officieren van justitie mrs. H.J. Timmer en K. van den Brand verschenen, die op voorhand ook reeds per e-mail van 11 februari 2020 op het wrakingsverzoek hebben gereageerd. De rechter-commissaris is met kennisgeving niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Naar aanleiding van de onderzoekswensen van de raadslieden in de strafzaken zijn bij beschikking van 27 november 2018 van deze rechtbank 60 getuigen, waaronder de Duitse getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , toegewezen.
2.2.
De rechter-commissaris heeft ten aanzien van getuige [getuige 2] op 11 juli 2019 een Europees Onderzoeksbevel (EOB) gezonden aan het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum en op 7 november 2019 ten aanzien van getuige [getuige 1] .
2.3.
Op 23 januari 2020 heeft de rechter-commissaris een e-mail van een Duitse rechter ontvangen waarin het volgende vermeld staat:
“I received your request for the judicial interrogation per videoconference of Mr. [getuige 1] as witness.
Owing to the great demand of our videoconference system, the only date I can offer you before March 2020 is Feburary 10th 2020, 08:00-15:00.
I hope this fits for you. Please respond quickly as the system is only blocked temporarily as long as I don’t have a confirmation from you.
Please don’t hesitate to contact me via mail or phone for any questions.“
2.4.
Diezelfde dag heeft de griffier namens de rechter-commissaris de raadslieden een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Vanuit Duitsland kreeg ik het bericht dat [getuige 1] gehoord kan worden middels video. Zij gaven daarbij aan dat dit alleen zou kunnen op 10 februari a.s. tussen 8 en 15 uur, omdat dan alleen het videosysteem nog beschikbaar is de komende periode.
Wij hebben dus helaas geen invloed op de datum. Mogelijk wel op het tijdstip.”
2.5.
Nadat de raadslieden duidelijk hadden gemaakt op 10 februari 2020 allen verhinderd te zijn, heeft de griffier hen namens de rechter-commissaris op 27 januari 2020 de volgende e-mail gestuurd:
“Ik begrijp dat u verhinderd bent op 10 februari a.s. voor het videoverhoor met Duitsland. Deze dag was inderdaad ook niet als reserve dag gepland, maar de Duitse rechter geeft aan dat dit de enige optie vóór (de zitting van) maart is dat zij de video apparatuur tot de beschikking hebben. Wij hebben daar dus helaas geen invloed op.Zou u omdat u verhinderd bent vragenlijsten willen insturen? Dan zal de rechter-commissaris namens u de vragen aan de getuige stellen.”
2.6.
Op 4 februari 2020 heeft het Kabinet R-C een e-mail ontvangen van een
Kriminalhaubtkommissar waarin het volgende vermeld staat:
“Nach Rücksprache mit der hier zuständigen Staatsanwältin stellte sich heraus, dass am Montag, den 10.02.2019, im Zeitfenster von 09:00 bis 15:00, [getuige 1] [geboortedatum] , in gleicher Sache ebenfalls per Videovernehmung vernommen werden soll.
Sofern das zutrifft:
Es ist zu vermuten, dass auf Ihrer Seite die gleichen Personen anwesend sein werden, die auch für die Zeugenvernehmungen [getuige 2] erforderlich sind.
Ferner ist es wahrscheinlich, dass die Videotechnik, die für die erste Vernehmung genutzt werden soll, auch bei einer weiteren Vernehmung funktionieren wird.
Möglicherweise erlaubt es Ihr Zeitansatz, am gleichen Tage einen oder mehrere weitere Zeugen aus Duisburg auf diesem Wege zu vernehmen.
Am gleichen Tage steht nach bisherigen Absprachen der [getuige 2] nebst seinem Anwalt zur Verfügung. Eine feste Absprache steht allerdings noch aus.
Der andere Zeuge müsste noch informiert und förmlich vorgeladen werden. Dies könnte noch im Verlauf des morgigen Tages geschehen.
Sollten Sie einverstanden sein, werde ich versuchen, die Zeugen für diesen Tag vorzuladen. Eine eventuelle Terminierung richtet sich natürlich nach Ihren Anforderungen.”
2.7.
Hierop is namens het Kabinet R-C gereageerd dat het juist is dat een verhoor met de getuige [getuige 1] gepland is, dat begrepen is dat de videoverbinding wat de Duitse autoriteiten betreft tot 15.00 uur beschikbaar is en dat het de vraag is of dan drie getuigen kunnen worden gehoord. Ook is gevraagd of nog een extra dag kan worden gepland, mede in verband met de inhoudelijke zitting van 23 maart 2020.
2.8.
De Kriminalhaubtkommissar heeft vervolgens als volgt gereageerd:
“nach meinen bisherigen Erfahrungen und den Vorgesprächen mit den Zeugen sind diese bemüht, sich in möglichst geringem Umfang einzulassen.
Beide Zeugen gaben übereinstimmend an, mit dem [naam] abgeschlossen zu haben.
Die Zusammenhänge mit den Niederlanden haben sie auch in den hier geführten Verfahren weitest gehend vermieden.
Daher erscheint es als wahrscheinlich, dass mögliche Aussagen kurz ausfallen.
Ihr Einverständnis vorausgesetzt, werde ich versuchen, den [getuige 2] für diesen Montag zu laden.
Hier gibt es zumindest eine Bereitschaft, zu erscheinen sowie ein Zeitfenster seines Anwaltes.
Den Zeugen [getuige 2] werde ich zunächst nicht laden.
Sollten auf Ihrer Seite bereits Zeitfenster für Vernehmungen bestehen, werde ich die Zeugen für die von Ihnen genannten Termine laden.
Ich hoffe, dass wir damit Ihren Zeitplan einhalten können.”
2.9.
Op 4 februari 2020 heeft de griffier van de rechter-commissaris de raadslieden een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Zojuist weer bericht uit Duitsland.
Men geeft aan dat [getuige 2] ook voor maandag a.s. 10 februari zal worden opgeroepen voor het videoverhoor. Zijn advocaat en hij zijn benaderd door de Duitse autoriteiten en gaven aan beschikbaar te zijn voor verhoor op die dag.Dat verhoor zal dan na het verhoor van [getuige 1] plaatsvinden. Verhoor van [getuige 1] zal om 9.30 uur plaatsvinden.[getuige 2] zal nog gepland moeten worden, deze hadden ze nog niet opgeroepen. Ik weet niet of we invloed hebben op een te plannen dag voor [getuige 2] , omdat dit bij het plannen van [getuige 1] namelijk niet het geval was in verband met de beschikbaarheid van de apparatuur aldaar.”
2.10.
Per e-mail van 5 februari 2020 hebben de raadslieden de rechter-commissaris met klem verzocht de verhoren van 10 februari 2020 op een ander tijdstip te plannen. Zij hebben daartoe – samengevat – aangevoerd dat de datum van 10 februari 2020 geen gereserveerde datum betreft en hiermee dus geen rekening is gehouden, de te horen getuigen getuigen van de verdediging zijn, alle raadslieden verhinderd zijn en het stellen van schriftelijke vragen, gelet op de aard en het belang van de zaak, de persoon van de getuige(n) en mogelijke wending(en) tijdens het verhoor geen reële optie is.
2.11.
De griffier heeft op 6 februari 2020 namens de rechter-commissaris vervolgens als volgt gereageerd:
“Naar aanleiding van uw mail het volgende.De rechter-commissaris heeft op zichzelf begrip voor hetgeen u aanvoert, doch de planning van het verhoor van 10 februari a.s. ligt in handen van de Duitse autoriteiten. Daarop heeft het kabinet geen invloed, zodat ook hier alle zeilen moeten worden bijgezet om het verhoor mogelijk te maken. Gelet op uw tot heden getoonde improvisatievermogen heeft de rechter-commissaris er alle vertrouwen in dat u een manier zult vinden deel te (laten) nemen aan het videoverhoor.”
2.12.
Op 7 februari 2020 hebben de raadslieden mondeling getracht de
rechter-commissaris alsnog tot een andere beslissing te bewegen. Deze heeft daaraan geen gehoor gegeven.
2.13.
Inmiddels zijn 55 van de 60 toegewezen getuigen verhoord. De inhoudelijke zitting in de strafzaken staat gepland vanaf 23 maart 2020 met een zevental zittingsdagen in maart en april.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekers hebben – samengevat – het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. De beslissing van de rechter-commissaris om de verhoren van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] – waarvan [getuige 2] een zeer belangrijke is – door te laten gaan, terwijl geen van de raadslieden daarbij aanwezig kon zijn is gelet op de gang van zaken en de mededelingen en houding van de rechter-commissaris zodanig onbegrijpelijk en in strijd met het recht op een eerlijke proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 jo. lid 3 sub b en d EVRM dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter-commissaris is ingegeven en hierdoor de objectieve schijn van partijdigheid is gewekt. De door de rechter-commissaris ten aanzien van de verhoren voorgestelde alternatieven van het schriftelijk stellen van vragen of vervanging door een kantoorgenoot/collega waren geen reële opties. Of de agenda wel “heilig” was, is door de rechter-commissaris niet gecontroleerd.
De rechter-commissaris heeft het belang van de voortgang van de procedure, zonder dat hiervan de noodzaak is gebleken en bij gebreke van een deugdelijke motivering of onderzoek naar een alternatief bij verzoekers en hun verdediging, boven de rechten van verzoekers op een eerlijk proces gesteld.

4.Het standpunt van de rechter-commissaris

4.1.
De rechter-commissaris stelt zich op het standpunt dat hij heeft gehandeld zoals een goed rechter-commissaris betaamt en dat uit zijn handelen geen schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid. Hij voert daartoe aan dat hij de e-mail van de Duitse rechter van 23 januari 2020 heeft begrepen als een aanzegging voor een datum van verhoor die geen wijziging toelaat en dat ook de hiervoor onder 2.8 genoemde e-mail van de Kriminalhaubtkommissar van 4 februari 2020 zo is begrepen dat de mogelijkheden om naar alternatieven te kijken er nagenoeg niet waren. De rechter-commissaris wijst erop dat hij ook verantwoordelijk is voor een goede voortgang van het proces en dat hij in zijn belangenafweging, naast de belangen van de raadslieden en het Openbaar Ministerie, tevens de geplande zitting van 23 maart 2020, de schaarse zittingscapaciteit en het belang van voortvarende rechtspleging heeft moeten meewegen. De ervaring van de rechter-commissaris met deze raadslieden is dat zij voor elkaar willen inspringen of zich incidenteel laten vervangen door een kantoorgenoot en daarom had hij het vertrouwen dat dit ten aanzien van de getuigenverhoren in kwestie ook zou lukken, terwijl bovendien de optie is geboden van het schriftelijk indienen van vragen. Tot slot wijst de rechter-commissaris erop dat het de raadslieden vrij staat, indien zij zich door hem onvoldoende bediend achten, om de voorzitter van de inhoudelijke kamer te benaderen.

5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

5.1.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen. Zij voert daartoe aan dat de beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van het door laten gaan van de getuigenverhoren een procesbeslissing is, die geen grond voor wraking kan zijn en waarvan de juistheid alleen in de strafzaak of in een eventueel hoger beroep kan worden getoetst. Volgens het Openbaar Ministerie zien de door de raadslieden aangevoerde argumenten op betwisting van de (juridische) juistheid van die beslissing en niet op omstandigheden waardoor objectief de vrees voor partijdigheid is gerechtvaardigd.

6.De beoordeling

6.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien – geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak – de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
6.2.
De aanleiding voor het wrakingsverzoek is de beslissing van de rechter-commissaris om niet in te gaan op het verzoek van de raadslieden om de verhoren van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] naar een latere datum te verplaatsen. Deze beslissing betreft een procesbeslissing. Een dergelijke beslissing kan, ook al is die negatief voor een partij, geen grond voor wraking opleveren, omdat een rechter-commissaris dergelijke beslissingen moet (kunnen) nemen voor de voortgang van de zaak. De juistheid van zo’n beslissing kan dan ook niet in het kader van een verzoek om wraking, maar alleen in de strafzaak zelf of in een eventueel hoger beroep worden getoetst. Dit is slechts anders indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Gelet op de hiervoor onder 2.3 genoemde e-mail, gaat de wrakingskamer ervan uit dat de rechter-commissaris ten aanzien van de getuige [getuige 1] bij de Duitse instanties heeft verzocht om een verhoordatum die gelegen was vóór maart 2020. Ook leidt de wrakingskamer uit het door het Kabinet R-C met de Duitse instanties gevoerde
e-mailverkeer af dat de rechter-commissaris naar aanleiding van de mededeling van de raadslieden dat zij op 10 februari 2020 allen verhinderd waren, geen contact heeft opgenomen met de Duitse instanties om naar een alternatief voor de geplande verhoren te informeren.
6.4.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaken staat gepland vanaf 23 maart 2020 voor een groot aantal zittingsdagen en omwille van een goede voorbereiding daarvan door alle partijen komt het de wrakingskamer dan ook niet onbegrijpelijk voor dat de rechter-commissaris de Duitse autoriteiten om een verhoordatum vóór maart 2020 heeft gevraagd.
6.5.
Ter zitting is besproken dat vanaf 23 maart 2020 zeven onderzoeksdagen gepland staan en is gebleken dat de inhoudelijke behandeling, rekening houdend met alle verhinderdata van de raadslieden en het Openbaar Ministerie, reeds in februari 2019 is afgesproken met partijen. Aangenomen moet worden dat procespartijen een zwaarwegend belang hebben bij het doorgaan van die inhoudelijke behandeling. Gelet hierop acht de wrakingskamer het begrijpelijk dat de rechter-commissaris veel waarde heeft gehecht aan het belang van de voortgang van de procedure.
6.6.
De wrakingskamer is echter wel van oordeel dat, hoewel de e-mail van 23 januari 2020 van de Duitse rechter moeilijk anders kan worden begrepen dan dat er vóór maart 2020 geen andere datum dan 10 februari 2020 mogelijk was, nu dat daar immers met zoveel woorden staat, de rechter-commissaris zich welwillender had kunnen opstellen naar aanleiding van de (herhaalde) mededeling van de raadslieden dat zij allen verhinderd zijn en hun in lijn daarvan geuite verzoek om het verhoor van 10 februari op een ander tijdstip te plannen. Juist gelet op het feit dat de raadslieden zich, zoals de rechter-commissaris beaamt, voorheen flexibel hebben opgesteld, had de rechter-commissaris ervan uit kunnen gaan dat het regelen van vervanging er dit keer echt niet in zat en een poging kunnen doen bij de Duitse instanties na te gaan of de verhoren toch naar een andere datum verplaatst konden worden – er was immers nog wat tijd tot aan de inhoudelijke behandeling op 23 maart. Een en ander geldt te meer nu, zoals ter zitting is gebleken, er nog andere getuigen in Duitsland verhoord dienden te worden.
6.7.
Het feit dat de rechter-commissaris niet heeft onderzocht of het mogelijk was de verhoren toch op een andere datum te laten plaatsvinden en heeft besloten de verhoren door te laten gaan, leidt gelet op het hiervoor onder 6.2 genoemde strenge criterium naar het oordeel van de wrakingskamer echter niet tot de conclusie dat de rechter-commissaris door zijn handelen in dezen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. De betreffende beslissing van de rechter-commissaris is in de gegeven omstandigheden niet zo onbegrijpelijk dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat hij jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter-commissaris objectief gerechtvaardigd is.
6.8.
De conclusie is dan ook dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.7. De beslissing

De wrakingskamer
7.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.A.A.M. Schreuder en F. van der Maden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.