ECLI:NL:RBOVE:2020:1930

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
08.063190-20, 08.245967-17 (vnvv), 08.129771-16 (vnvv) en 08.038243-17 (vnvv)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding inhoudelijke behandeling van een strafzaak in verband met COVID-19 maatregelen

Op 25 maart 2020 vond er een zitting plaats bij de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, waar de politierechter, mr. B.T.C. Jordaans, de zaak tegen de verdachte behandelde. De verdachte, geboren in 1957 en momenteel in voorarrest in de PI Almelo, verscheen via videoconferentie. De zitting werd gehouden in het kader van de COVID-19 maatregelen, die de rechtspraak noopten tot sluiting van de gerechten van 17 maart tot ten minste 6 april 2020. De politierechter gaf aan dat de behandeling van de zaak doorgang vond omdat het om een urgente zaak ging, maar dat enkel de voorlopige hechtenis van de verdachte besproken zou worden. De inhoudelijke behandeling werd aangehouden.

De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, en de advocaat, mr. J.H. Rump, wisselden voorafgaand aan de zitting hun standpunten over de voorlopige hechtenis per e-mail uit. De advocaat gaf aan niet telefonisch gehoord te willen worden, terwijl de officier van justitie alleen gehoord wilde worden als de advocaat dat ook was. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij een alcoholprobleem had en graag een behandeling wilde volgen, waarvoor hij al contact had met de reclassering.

De politierechter constateerde dat de officier van justitie niet ter zitting aanwezig was, wat geen verbazing wekte gezien eerdere aankondigingen. De politierechter overwoog om de officier van justitie via videoconferentie aanwezig te laten zijn, maar concludeerde dat dit niet in overeenstemming was met de wet. De afwezigheid van de officier van justitie leidde tot de conclusie dat er geen vordering tot gevangenhouding kon worden gedaan, waardoor de verdachte na afloop van de termijn van inbewaringstelling in vrijheid moest worden gesteld. De politierechter schorste het onderzoek voor onbepaalde tijd en stelde de stukken opnieuw in handen van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.063190-20, 08.245967-17 (vnvv),
08.129771-16 (vnvv) en 08.038243-17 (vnvv)

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting op 25 maart 2020

Tegenwoordig: mr. B.T.C. Jordaans, politierechter,
en N. Klunder, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen de verdachte uitroepen.
De verdachte is aanwezig en antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
thans in voorarrest verblijvende in de PI Almelo,
De verdachte is per videoconferentie ter terechtzitting verschenen, waarbij er sprake is van een directe beeld- en geluidsverbinding met de politierechter.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De politierechter stelt vast dat in verband met de uitbraak van het COVID-19-virus (coronavirus) de Raad voor de rechtspraak heeft besloten de gerechten te sluiten met ingang van 17 maart 2020 tot in ieder geval 6 april 2020.
De politierechter deelt verder mee dat de behandeling van de zaak op deze zitting doorgang vindt, omdat het gaat om een zogenoemde 'urgente zaak'. Gelet op de landelijke maatregelen die de rechtspraak heeft getroffen wordt echter enkel de voorlopige hechtenis van verdachte vandaag besproken en zal de inhoudelijke behandeling van de zaak worden aangehouden. De betrokken procesdeelnemers zijn hiervan reeds op voorhand op de hoogte gesteld.
Voorafgaand aan de zitting hebben de officier van justitie mr. M. Hoekstra en de advocaat mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle, per email hun standpunten gewisseld over de voorlopige hechtenis, mede naar aanleiding van de vraag daarover van de politierechter. De advocaat heeft meegedeeld dat zij telefonisch niet gehoord hoeft te worden ter zitting. De officier van justitie heeft meegedeeld dat hij slechts gehoord wil worden als de advocaat telefonisch wordt gehoord.
Verdachte, ter terechtzitting ondervraagd, verklaart -zakelijk weergegeven- onder meer:
Ik heb een alcoholprobleem. Ik wil graag een behandeling volgen. Daarvoor heb ik reeds contact met de reclassering.
De politierechter constateert dat de officier van justitie niet ter terechtzitting aanwezig is. Dit wekt geen verbazing nu reeds is aangekondigd dat officieren van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland niet zullen verschijnen. De officieren van justitie van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket verschijnen in hun zaken wel ter terechtzitting in Zwolle, omdat zij vinden dat zij dat wettelijk verplicht zijn. De politierechter heeft overwogen om de officier van justitie ter terechtzitting “aanwezig” te laten zijn via videoconferentie, maar dat biedt blijkens de wetsgeschiedenis geen soelaas. Uit de wetgeschiedenis van artikel 131a Wetboek van Strafvordering (Sv) (Kamerstukken II 2004/05, 29 828, nr 7) volgt immers dat de plaats van de officier van justitie is in de rechtszaal bij de rechter. De politierechter is van oordeel dat de afwezigheid geen dusdanige schending van het recht oplevert dat niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet volgen. De afwezigheid betekent wel dat de officier van justitie zich de mogelijkheid heeft ontnomen om een vordering als bedoeld in artikel 65 lid 1 Sv te doen. Ondanks de schriftelijke aankondiging van de officier van justitie daartoe en het door hem schriftelijk ingenomen standpunt daarover, is het niet mogelijk de gevangenhouding als bedoeld in artikel 65 lid 1 Sv te bevelen omdat dit slechts kan op vordering van de officier van justitie. Dat het arrondissementsparket Oost-Nederland kennelijk corona-maatregelen heeft genomen die verdergaan dan de rechtbank op basis van het RIVM-advies hanteert, doet hieraan niet af.
De politierechter hoeft derhalve niet te beslissen over de gevangenhouding, nu een vordering ontbreekt. Dit impliceert dat verdachte in onderhavige zaak na ommekomst van de termijn van de inbewaringstelling in vrijheid zal moeten worden gesteld.
De politierechter:
  • schorst, gelet op het voorgaande, het onderzoek voor
    onbepaalde tijd,
  • stelt de stukken (wederom) in handen van de officier van justitie;
  • beveelt de
  • beveelt de kennisgeving van de nog nader te bepalen terechtzitting aan de
Dit proces-verbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.