Op 25 maart 2020 vond er een zitting plaats bij de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, waar de politierechter, mr. B.T.C. Jordaans, de zaak tegen de verdachte behandelde. De verdachte, geboren in 1957 en momenteel in voorarrest in de PI Almelo, verscheen via videoconferentie. De zitting werd gehouden in het kader van de COVID-19 maatregelen, die de rechtspraak noopten tot sluiting van de gerechten van 17 maart tot ten minste 6 april 2020. De politierechter gaf aan dat de behandeling van de zaak doorgang vond omdat het om een urgente zaak ging, maar dat enkel de voorlopige hechtenis van de verdachte besproken zou worden. De inhoudelijke behandeling werd aangehouden.
De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, en de advocaat, mr. J.H. Rump, wisselden voorafgaand aan de zitting hun standpunten over de voorlopige hechtenis per e-mail uit. De advocaat gaf aan niet telefonisch gehoord te willen worden, terwijl de officier van justitie alleen gehoord wilde worden als de advocaat dat ook was. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij een alcoholprobleem had en graag een behandeling wilde volgen, waarvoor hij al contact had met de reclassering.
De politierechter constateerde dat de officier van justitie niet ter zitting aanwezig was, wat geen verbazing wekte gezien eerdere aankondigingen. De politierechter overwoog om de officier van justitie via videoconferentie aanwezig te laten zijn, maar concludeerde dat dit niet in overeenstemming was met de wet. De afwezigheid van de officier van justitie leidde tot de conclusie dat er geen vordering tot gevangenhouding kon worden gedaan, waardoor de verdachte na afloop van de termijn van inbewaringstelling in vrijheid moest worden gesteld. De politierechter schorste het onderzoek voor onbepaalde tijd en stelde de stukken opnieuw in handen van de officier van justitie.