ECLI:NL:RBOVE:2020:1875

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
08-996112-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen van een aanzienlijk geldbedrag

Op 29 mei 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 49-jarige man uit Harlingen, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen van een bedrag van ruim 94.000 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 december 2018 zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte ontving een WIA-uitkering, maar heeft in diezelfde periode aanzienlijke contante bedragen gestort op zijn bankrekening en grote uitgaven gedaan, wat leidde tot het vermoeden van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor de herkomst van de gelden en dat zijn verklaringen niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een geldboete van 30.000 euro, en heeft de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het witwassen en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-996112-18 (P)
Datum vonnis: 29 mei 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.V. van Overbeeke en van hetgeen door verdachte en de raadsman, mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 december 2018 schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 december 2018, in Harlingen en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft witgewassen, hierin bestaande dat hij, verdachte,
(sub b) (telkens) een voorwerp, bestaande uit een of meer geldbedrag(en), (tot een totaalbedrag van ongeveer) EUR 94.062,92 (vindplaats: OPV, pagina 35 t/m 41 en 51), heeft verworven en/of voorhanden heeft (gehad) en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dit/deze voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven);
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 december 2018, in Harlingen en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, hierin bestaande dat hij, verdachte,
(sub b) (telkens) een voorwerp, bestaande uit een of meer geldbedrag(en), (tot een totaalbedrag van ongeveer) EUR 94.062,92 (vindplaats: OPV, pagina 35 t/m 41 en 51), heeft verworven en/of voorhanden heeft (gehad) en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dit/deze voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwij(s)(ze) moest(en) vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
In de ten laste gelegde periode heeft verdachte een beperkt inkomen van Stichting bedrijfstakpensioenfonds Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering ontvangen. De inkomsten bedroegen in totaal € 29.547,- (bruto).
Ondanks deze beperkte inkomsten heeft verdachte veel contante geldbedragen gestort op zijn bankrekening en daarnaast een woonhuis gekocht en gerenoveerd en meerdere voertuigen op zijn naam gezet. Hierdoor is een vermoeden van (gewoonte)witwassen ontstaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het primair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van ruim € 94.000,-. Gelet op de periode en de vele uitgaven die zijn gedaan is sprake van gewoontewitwassen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Verdachte heeft een niet onaannemelijke verklaring afgelegd omtrent de herkomst van de gelden. Hij heeft in het verleden een huis verkocht en daar geld aan overgehouden, hij heeft gehandeld in motoren, leningen afgesloten en zijn caravan verhuurd. Daarnaast heeft hij bijgeklust.
Indien wettig en overtuigend wordt bewezen verklaard dat verdachte de inkomsten van de klussen had moeten aangeven bij de fiscus, dan dient het ten laste gelegde bedrag fors naar beneden te worden bijgesteld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel "afkomstig uit enig misdrijf" is, gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft in de jaren 2013 tot en met 2018 de volgende contante geldbedragen gestort op zijn bankrekening:
2013: € 6.544,96
2014: € 13.750,-
2015: € 12.537,95
2016: € 2.900,-
2017: € 2.950,-
2018: € 4.550,-
In totaal heeft verdachte dus in die periode een bedrag van € 43.232,91 contant gestort.
Daarnaast heeft verdachte vele contante betalingen verricht in diezelfde periode. Dit blijkt uit facturen / bonnetjes die zijn aangetroffen bij de doorzoekingen. Uitgesplitst per jaar heeft verdachte in ieder geval de volgende contante uitgaven gedaan:
2013: € 1.008,68
2014: € 203,64
2015: € 14.631,69
2016: € 2.649,49
2017: € 7.088,65
2018: € 1.293,86
Totaalbedrag: € 26.876,01.
Tevens heeft verdachte een groot aantal contante bedragen uitgegeven, hoofdzakelijk voor verbouwingswerkzaamheden, aan behangers, timmermannen, schilders en stukadoors, voor een totaalbedrag van € 23.954,-,
In totaal heeft verdachte een bedrag van € 50.830,01 contant betaald.
Verdachte heeft derhalve in totaal een bedrag van € 94.062,92 aan contante geldbedragen voorhanden gehad en gebruikt in de ten laste gelegde periode.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2013 tot 1 juni 2017 inkomen ontvangen uit een WIA-uitkering. Het totale bedrag aan inkomen bedroeg slechts € 29.547,- (bruto).
Het bedrag dat verdachte contant voorhanden heeft gehad overstijgt ver het totaalbedrag dat verdachte heeft ontvangen aan uitkering. Deze uitkering ontving verdachte op zijn bankrekening. Van die bankrekening betaalde verdachte zijn vaste lasten. Wat verdachte over heeft gehouden van zijn inkomen uit uitkering was derhalve minimaal of helemaal niets. Verdachte heeft ook verklaard dat hij contant geld afstortte, omdat anders de vaste lasten niet via de bank betaald konden worden.
Verdachte heeft veel contant geld gestort op zijn bankrekening en uitgegeven aan de verbouwing van de woning. Daarnaast is opvallend dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen contant geld heeft opgenomen van zijn rekening en dat hij meerdere voertuigen op naam had, dan wel in die periode op naam heeft gekregen, te weten drie motoren en een auto.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag zoals in de tenlastelegging genoemd uit enig misdrijf afkomstig is.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij niet rond kon komen van zijn uitkering. Om die reden is verdachte bij gaan klussen. Hij verdiende volgens zijn verklaring zo’n maximaal € 500,- per maand contant met die klussen. Deze bijverdiensten heeft verdachte opzettelijk niet opgegeven bij de belastingdienst. Verdachte heeft geen namen van opdrachtgevers genoemd en evenmin aangegeven welke concrete klussen het betrof.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij, naast inkomsten uit “het klussen”, van meerdere personen geld heeft geleend. Van die leningen is volgens hem niets op papier gezet, alles zou in goed vertrouwen zijn gegaan.
Er zijn twee getuigen gehoord omtrent eventuele leningen.
In tegenstelling tot verdachte heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij in het bezit zou zijn van een schuldbekentenis van verdachte. Die schuldbekentenis zou hij opzoeken en overleggen. Op een later moment heeft deze getuige verklaard dat de politie alles had meegenomen. Bij de in beslag genomen stukken is evenwel geen schuldbekentenis aangetroffen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte geld van hem heeft geleend, maar dat er geen schuldbekentenissen zijn opgesteld of andere afspraken zijn gemaakt.
Van eventuele overige leningen is niets bekend geworden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte en ook de verklaringen van de twee genoemde getuigen onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. Nergens kunnen aanknopingspunten voor de genoemde bedragen uit worden afgeleid, terwijl het om forse bedragen zou gaan.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader van het openbaar ministerie te verlangen onderzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom de conclusie gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Nu verdachte gedurende een periode van meerdere jaren vele malen geldbedragen heeft witgewassen is sprake van het maken van een gewoonte van witwassen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 december 2018, in Harlingen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte,
telkens een voorwerp, bestaande uit een geldbedrag, tot een totaalbedrag van ongeveer
EUR 94.062,92, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat de administratie en het geldbedrag van € 2.300,- teruggegeven worden aan verdachte, dat het horloge en de twee motorfietsen worden verbeurd verklaard, alsmede de woning, waarbij ten aanzien van de woning geldt dat sprake is van vermenging, zodat de opbrengst van de woning boven het bedrag van € 50.000,- aan verdachte dient te worden uitbetaald.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring heeft de raadsman gepleit voor een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van het beslag heeft de raadsman aangevoerd dat het beslag dient te worden opgeheven. De motoren zijn een hobby van verdachte en ten aanzien van de woning heeft verdachte alle bestedingen verantwoord.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Gedurende een lange periode, van begin 2013 tot eind 2018, heeft verdachte vele malen contante geldbedragen afkomstig uit enig misdrijf witgewassen.
Verdachte ontving een WIA-uitkering voor het gedeelte dat hij was afgekeurd, te weten 30%. Hij kon daarvan, ook naar zijn eigen zeggen, niet rondkomen.
Verdachte heeft, in totaal, in ieder geval een bedrag van € 94.062,92 witgewassen.
Hiermee heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Door onder meer vele goederen te kopen bij bouwmarkten en daarvoor contant te betalen met geld dat afkomstig was uit misdrijf heeft verdachte een schijnbaar legale herkomst aan de gelden verschaft en hiermee criminele opbrengsten aan het zicht van justitie onttrokken. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Anderzijds houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte in 2019 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dat bij de behandeling van die strafzaak het onderhavige feit niet is meegenomen. Hierdoor is artikel 63 Sr van toepassing.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat met een taakstraf kan worden volstaan, te meer omdat de rechtbank ook bijkomende straffen zal opleggen, die verdachte in financiële zin treffen.
Gelet op de aard van het delict, acht de rechtbank het gepast en geboden dat de verdachte ook financieel wordt getroffen met de op te leggen straf. De rechtbank zoekt daarvoor aansluiting bij het oriëntatiepunt fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Eén van de uitgangspunten van dit oriëntatiepunt is dat de opgelegde straf kan worden gecombineerd met een geldboete. De rechtbank zal dan ook, naast de taakstraf, aan verdachte een geldboete opleggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde administratie, aangezien deze administratie niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank zal ook gelasten dat het beslag op de woning, zoals op de beslaglijst vermeld, wordt opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat verbeurdverklaring van de woning niet aangewezen is, omdat verdachte feitelijk daardoor op straat zal komen te staan en de ouders van verdachte, bij wie hij een hypotheek heeft afgesloten voor de woning, onevenredig worden getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde motorfietsen (dan wel de opbrengst van die motorfietsen indien deze reeds zijn vervreemd), het horloge en het geldbedrag van € 2.300,- moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24c, 33, 33a en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
-
primair
het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 30.000,00(
dertigduizend
euro);
- beveelt, voor het geval dat verdachte de geldboete niet betaalt, dat
vervangende
hechteniszal worden toegepast voor de duur van
185 (honderdvijfentachtig) dagen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de motorfietsen (dan wel de opbrengst van de motorfietsen indien deze reeds zijn vervreemd), het horloge en het contante geldbedrag van € 2.300,-, zoals op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemd onder de nummers 2, 3, 4 en 6;
- gelast de opheffing van het beslag en de teruggave van het onroerend registergoed en de administratie, zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder de nummers 1 en 5, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. M. Melaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2020.
Buiten staat
Mr. M. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is eveneens niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD, Belastingdienst, van het onderzoek met nummer 63293 / 50570580 HAH
d.d. 18 december 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 10 december 2018:
(pag. 50 en 51) Uit de uitgeleverde bankgegevens komt naar voren dat verdachte [verdachte] met grote regelmaat contante stortingen doet op zijn bankrekening [rekeningnummer] .
2013: € 6.544,96
2014: € 13.750,-
2015: € 12.537,95
2016: € 2.900,-
2017: € 2.950,-
2018: € 4.550,-
In de periode van 1 januari 2013 tot en met 4 mei 2018 heeft verdachte [verdachte] in totaal
€ 43.232,91 contant gestort op zijn bankrekening [rekeningnummer] .
Proces-verbaal d.d. 14 augustus 2018:
(pag. 34) Op 25 juni 2018 hebben meerdere doorzoekingen plaatsgevonden in het onderzoek naar verdachte [verdachte] .
In de inbeslaggenomen stukken van de volgende locaties zijn stukken aangetroffen waaruit vermoedelijke contante betalingen door verdachte [verdachte] naar voren komen:
  • Locatie A: woning verdachte [verdachte]
  • Locatie D: clubhuis [motorclub] in Harlingen
  • Locatie E: [camping] te Paasloo
Van de vermoedelijke contante betalingen is per jaar een overzicht gemaakt. Hierin zijn de gegevens van de factuur / bon verwerkt.
(pag. 35) Contante betalingen 2013
[afbeelding overzicht betalingen]
(pag. 35) Contante betalingen 2014
[afbeelding overzicht betalingen]
Totaal: € 203,64
(pag. 36, 37 en 38) Contante betalingen 2015
[afbeelding overzicht betalingen]
Totaal: € 14.631,69
(pag. 39) Contante betalingen 2016
[afbeelding overzicht betalingen]
(pag. 39) Contante betalingen 2017
[afbeelding overzicht betalingen]
(pag. 40) Contante betalingen 2018
[afbeelding overzicht betalingen]
(pag. 41 en 42)
[afbeelding overzicht betalingen]
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] op 25 juni 2018 is een notitieboek aangetroffen. (…) Er is een lijst opgenomen waarbij bovenaan de pagina staat “Onkosten Huis”. Daaronder staan omschrijvingen met getallen. De omschrijvingen en getallen zijn in meerdere gevallen te linken aan facturen / bonnen. (…) De getallen die niet gelinkt kunnen worden aan een factuur / bon zijn opgenomen in bovenstaande tabel.
De mutaties vanaf 2012 van de bankrekening van verdachte [verdachte] zijn opgevraagd en uitgeleverd. In de uitgeleverde bankmutaties zijn geen betalingen aangetroffen die betrekking kunnen hebben op bovenstaande betalingen.
In de periode van 2013 tot en met mei 2018 zijn via de bankrekening van verdachte [verdachte] geen contante opnames geweest.
Algemeen dossier d.d. 18 december 2018:
(pag. 6) Verdachte [verdachte] heeft het onroerend goed op het adres [camping] te Harlingen aangekocht op 2 december 2014 voor € 77.500,-. Verdachte [verdachte] heeft daarvoor een hypotheek afgesloten bij zijn ouders van € 60.000,-.
Verdachte [verdachte] heeft op 11 juni 2018 de volgende voertuigen op naam gesteld:
Motor, Jammer, kenteken [kenteken 1] , datum tenaamstelling: 18 juni 2014
Motor, zelfbouw, kenteken [kenteken 2] , datum tenaamstelling: 5 maart 2018
Motor, Harley Davidson, kenteken [kenteken 3] , datum tenaamstelling: 3 april 2018
Auto, BMW 525d, kenteken [kenteken 4] , datum tenaamstelling: 23 februari 2017
Auto VW Transporter, kenteken [kenteken 5] , datum tenaamstelling: 10 juni 2011
Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 18 mei 2020:
Ik kon maandelijks niet rondkomen van mijn WIA-uitkering.