4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 9 april 2018 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden op het terrein van een landbouwbedrijf gelegen aan de [adres 2] . Op dit terrein waren twee mannen aan het werk in opdracht van verdachte, te weten [naam 3] in vaste dienst en [naam 2] als uitzendkracht. De arbeid bestond uit het verrichten van herstelwerkzaamheden aan een bestaand hellend dak op een boerenschuur. Zij werkten daarbij samen op het dak om golfplaten en een lichtplaat te vervangen.
[naam 2] en [naam 3] verrichtten hun werkzaamheden op het hellende dak zonder gebruik te maken van randbeveiliging ter plaatse van de dakrand. Evenmin waren (andere) voorzieningen die het vallen van het dak of het vallen door een dakplaat en of een lichtplaat moesten beperken aangebracht. Tevens werd er geen gebruik gemaakt van collectieve beschermingsmiddelen, zoals een vangnet of persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen. Wel werd gebruik gemaakt van één loopplank welke op het dak bevestigd was halverwege de dakrand en de plaats van de werkzaamheden. [naam 2] was bezig met het losdraaien van schroeven van een lichtplaat. Hij stond wijdbeens over de lichtplaat. Hij verloor zijn evenwicht waardoor hij door de lichtplaat van het dak naar beneden viel. Hij kwam terecht in de ondergelegen ligbox met koeien. Hij viel ongeveer 6,6 meter naar beneden. Hij is met verwondingen afgevoerd naar ziekenhuis. Op 14 april 2018 is hij aan zijn verwondingen overleden.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij als werkgeefster de voorschriften gesteld bij en/of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) heeft overtreden, terwijl daardoor, naar zij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers is ontstaan of te verwachten was.
De Arbowet geeft in artikel 1 onder a een definitie van werkgever die als volgt luidt:
1°.
degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°.
degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.
Verdachte kan ten aanzien van de werkzaamheden aan de [adres 2] aangemerkt worden als werkgever in de zin van artikel 1 onder a sub 1° van de Arbowet met betrekking tot de aldaar voor haar werkzame persoon [naam 3] en in de zin van artikel 1 onder a sub 2° van de Arbowet met betrekking tot de aldaar voor haar werkzame persoon [naam 2] .
In
artikel 3 lid 1 van de Arbowetis een zorgplicht opgenomen die de werkgever verplicht een beleid te voeren, waarin de werkgever de arbeid zodanig organiseert dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.
In artikel 8 van de Arbowetis de inlichtingenplicht van de werkgever jegens de werknemers omtrent arbeidsmiddelen en beveiliging opgenomen, alsmede de plicht van de werkgever om toe te zien op het naleven van de in verband daarmee te geven instructies.
Artikel 32 van de Arbowetluidt:
Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Vorenbedoelde plichten van de werkgever zijn in
artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit(hierna Arbobesluit) specifiek uitgewerkt ten aanzien van valgevaar. Dit artikel luidt als volgt:
1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2. Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
3. Hekwerken en leuningen worden als doelmatig aangemerkt indien zij tenminste tot 1 meter boven het werkvlak beveiliging bieden tegen vallen, dan wel voldoen aan het voor vloerafscheiding bepaalde bij of krachtens het Bouwbesluit 2012 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0030461&g=2020-05-14&z=2020-05-14).
4. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid onder omstandigheden waarin het gebruik van ladders en trappen is toegestaan als bedoeld in artikel 7.23, tweede lid.
5. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
De rechtbank stelt vast dat gewerkt werd op een hoogte van ongeveer 6,6 meter, welke hoogte in ieder geval hoger is dan 2,5 meter, waardoor er sprake is van valgevaar in de zin van artikel 3.16 van vorenbedoeld besluit. Een situatie als bedoeld in artikel 7.23 is op het onderzochte bedrijfsongeval niet van toepassing nu het onderzochte bedrijfsongeval weliswaar een korte gebruiksduur kende, maar geen gering risico.
Werkzaamheden met valgevaar mogen alleen worden uitgevoerd vanaf een veilige en ergonomisch verantwoorde steiger, stelling, bordes of werkvloer. Als dat niet mogelijk is, dan moet het meest geschikte arbeidsmiddel gekozen te worden om het werk zo veilig mogelijk uit te voeren.
Veilig werken begint met een risicoanalyse van de werksituatie. Dit is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Deze dient voor aanvang van de werkzaamheden een inschatting te maken van bijvoorbeeld de omgeving en bereikbaarheid, de ondergrond en de aard van de toe te passen werkmaterialen. Met een dergelijke risicoanalyse kan de werkgever de juiste maatregelen treffen, zodat iedereen veilig kan werken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat een dergelijke risicoanalyse niet is gemaakt door de werkgever en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke risico’s van het vervangen van enkele niet beloopbare dakplaten op het hellend dak op grote hoogte. Er was geen beleid ten aanzien van dergelijke werkzaamheden en er is geen toezicht of inspectie uitgevoerd. Het werd aan de werknemers zelf overgelaten hoe zij dit werk aanpakten.
[naam 1] heeft verklaard dat hij noch een ander van de verantwoordelijke personen werkzaam bij verdachte voor de aanvang van de herstelwerkzaamheden waar [naam 2] aan werkte, een startwerkplan heeft opgemaakt of laten opmaken. Het was een bijkomend klusje. De hoofdtaak was de nieuwbouw van een schuur waar wel een plan voor was gemaakt, ook ten aanzien van de veiligheid. Er was wel een zogenaamde 'werkbon' waarop stond wat er moest gebeuren en daarop stond handgeschreven de aantekening 'loopplank'. Dit betekent dat door de aangewezen werknemers een 'loopplank' meegenomen moest worden voor de betreffende werkzaamheden, aldus [naam 1] .Blijkens de aangetroffen situatie ter plaatse en de verklaring van getuige [naam 3] is er op het dak één loopplank gebruikt door [naam 2] en [naam 3] en zijn er verder geen veiligheidsmaatregelen genomen. Er werden geen instructies gegeven of toezicht gehouden. Het was aan de werknemers zelf om te bepalen welke veiligheidsmaatregelen zij wilden toepassen.
Uit het vorenstaande blijkt dat [naam 2] en [naam 3] hun werkzaamheden op het hellende dak verrichtten zonder gebruik te maken van randbeveiliging ter plaatse van de dakrand en voorzieningen die het vallen door een dakplaat en of een lichtplaat moesten beperken. Tevens werd er geen gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen. Het nalaten van het treffen van de nodige veiligheidsmaatregelen heeft geleid tot het ongeval.
De verdediging heeft aangevoerd dat in de situatie ter plekke het gebruiken van een loopplank (zoals ook is gebeurd) de beste beveiligingsoptie was, want een vangnet kon niet worden aangebracht in een stal met koeien (die bovendien onderkelderd was waardoor een zware machine, die nodig was voor het aanbrengen van een net, niet de stal in kon). Er was geen zekeringspunt om een lijn van een harnasgordel aan te bevestigen. Een lijn over het dak heen was te ingewikkeld omdat steeds op een andere hoogte gewerkt moest worden. Bovendien is wettelijk bepaald dat een collectieve beveiliging als een loopplank voorrang heeft boven het gebruik van een persoonlijk beschermingsmiddel als een vanglijn.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Nog daargelaten dat de onuitvoerbaarheid van werkzaamheden voor een werkgever geen excuus kan zijn om werknemers aan levensgevaar bloot te stellen, stelt de rechtbank vast dat het gebruik van een enkele loopplank in dit geval geen adequate beveiliging is gebleken. [naam 2] is bij het verlies van zijn evenwicht direct 6,6 meter naar beneden gevallen en daardoor dodelijk gewond geraakt. Dit gevaar om door de lichtplaat heen te vallen kon niet door een enkele loopplank worden voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte als werkgever de werknemers kunnen instrueren in een dergelijke situatie gebruik te maken van een hoogwerker en/of vanglijnen met een (ander) mobiel ophangpunt (en daar ook in te voorzien) waardoor de situatie wel voldoende veilig was geweest.
Het verweer van de raadsman dat uit de wet- en regelgeving volgt dat collectieve veiligheidsmaatregelen dwingend voorrang hebben boven individuele maatregelen wordt verworpen. Uit de wettekst, bezien in het licht van de ratio van de bepalingen, vloeit voort dat het gaat om adequate maatregelen om valgevaar te voorkomen. Er is weliswaar op onderdelen een voorrangsregeling, maar dat neemt niet weg dat er sprake moet zijn van effectieve beveiliging.
Voor zover beveiliging door middel van een loopplank al als collectieve veiligheidsmaatregel in de zin van de wet is aan te merken, is deze maatregel niet adequaat gebleken. Het gevaar om door de lichtplaat te vallen, welke plaat – zoals de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting heeft erkend– niet dragend is, wordt daardoor niet weggenomen zeker niet in het geval de werknemer over die lichtplaat heen moet buigen om schroeven los te draaien. Er hadden dus door verdachte (tevens) andere al dan niet collectieve maatregelen genomen moeten worden.
De rechtbank is op grond het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.