ECLI:NL:RBOVE:2020:1858

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
08-952525-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van medewerkers van de sociale dienst met intimiderende poststukken

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van medewerkers van de sociale dienst. De verdachte heeft gedurende een periode van tijd meerdere bedreigende brieven en poststukken verzonden naar twee slachtoffers, die werkzaam zijn bij de sociale dienst. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij deze bedreigingen niet alleen aan de slachtoffers zelf heeft gericht, maar ook aan hun woonadressen, waarbij hij zelfs de jonge kinderen van één van de slachtoffers heeft betrokken. De bedreigingen waren van een zeer intimiderende aard en omvatten onder andere dreigementen met de dood en het versturen van ongepaste en vieze poststukken, waaronder bedorven voedsel en andere ongewenste inhoud. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en hem verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldiging van vernieling van een overheidsgebouw, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en schuldenproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952525-19 (P)
Datum vonnis: 28 mei 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.J.M. Pinners, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 25 november 2017 tot en met 28 januari 2018 het gebouw van de [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in Steenwijk heeft vernield;
feit 2:in de periode van 30 augustus 2018 tot en met 6 februari 2019 [slachtoffer 1] heeft gestalkt;
feit 3:in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019 [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling;
feit 4:op 13 augustus 2019 [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling;
feit 5:op 28 augustus 2019 [slachtoffer 3] heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2017 tot en met 28 januari 2018 te Steenwijk, meerdere malen, in elk geval eenmaal, opzettelijk en wederrechtelijk (telkens) een (overheids)gebouw (gelegen aan [adres 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 1] , althans aan gemeente Steenwijk toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
2
hij in of omstreeks 30 augustus 2018 tot en met 6 februari 2019 te Steenwijk, in elk geval in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] door,
- Meerdere malen, meerdere enveloppen en/of poststukken met inhoud (te weten: een proefverpakking shampoo, (droog) brood, koekjes, boter, een tampon, eieren, bedorven vlees, rode kool, beschimmelde etenswaren, en/of een vettige substantie) te versturen aan [slachtoffer 1] en/of
- Een brief te versturen en/of laten bezorgen aan [slachtoffer 1] met de tekst "smerige brieven schrijven kunnen we allemaal vies [naam 2] ",
- Een brief te versturen en/of laten bezorgen aan [slachtoffer 1] met de tekst "droog brood hahaha",
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019 te Steenwijk, meerdere malen (telkens) [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een brief te sturen/bezorgen geadresseerd aan die [slachtoffer 1] met daarin de tekst: "MES ERIN MES ERUIT MES ROOD MIRJAM DOOD! DOOD! DOOD! DOOD!, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of -een brief te sturen/bezorgen geadresseerd aan die [slachtoffer 1] met daarin de tekst: "MES IN MES UIT MES ROOD HOERTJE [slachtoffer 1] DOOD! DOOD!! DOOD!!!", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- een brief te sturen/bezorgen geadresseerd aan die [slachtoffer 1] met daarin de tekst: " [slachtoffer 1] DOOD! DOOD!", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
4
hij op of omstreeks 13 augustus 2019 te [adres 3] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een brief te sturen/bezorgen aan die [slachtoffer 2] met daarin de tekst: "MES IN MET UIT MES ROOD [slachtoffer 2] DOOD WE WETEN JE TE VINDEN WE WETEN JE TE VINDEN OPROTTEN UIT STEENWIJK", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
5
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te [adres 4] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een brief te sturen/bezorgen aan die [slachtoffer 3] met daarin de tekst: "MES IN MET UIT ROOd,KINdJES dOOd en/of MOOIE KINdEREN.3 x, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit de bij verdachte thuis aangetroffen goederen, de zoekslagen in zijn laptop en computer, het handschriftonderzoek en uit de onderlinge overeenkomsten en samenhang van de brieven blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte degene is geweest die de bedreigingen en overige poststukken aan de medewerkers van de [naam 1] – met wie hij als cliënt van de [naam 1] te maken heeft gehad – heeft verzonden en hieruit blijk ook dat verdachte degene is geweest die eieren tegen het gebouw van de [naam 1] heeft gegooid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft aangevoerd dat uit het dossier weliswaar blijkt dat verdachte merkwaardig gedrag vertoont, hij is een “prepper” en heeft een grote interesse voor een zelfvoorzienend leven, maar enkel op grond daarvan tezamen met het rapport van de handschriftdeskundige, die het waarschijnlijk acht dat het handschrift op de brieven overeenkomt met het handschrift van verdachte, kunnen de aan hem ten laste gelegde feiten niet bewezen worden. Hoewel er wel aanwijzingen zijn die in de richting van verdachte wijzen, is dit onvoldoende voor een bewezenverklaring, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, stelt de rechtbank vast dat op 28 november 2017 door medewerkers van de [naam 1] is geconstateerd dat in het daaraan voorafgaande weekend eieren tegen het gebouw van de [naam 1] waren gegooid met daarin een onbekende substantie. Dit is ook gebeurd in de periode van 23 tot en met 26 december 2017 en in het weekend van 27 en 28 januari 2018. De [naam 1] heeft hier aangifte van gedaan.
Bij een doorzoeking in de woning van verdachte zijn eieren aangetroffen waar iets is ingespoten.
De rechtbank acht de enkele vondst van een grote hoeveelheid (geprepareerde) eieren in de woning van verdachte onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit. Verdachte heeft het feit ontkend. Enig direct redengevend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit ontbreekt, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
feit 2 tot en met 5
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 en 26 augustus 2018 hebben twee medewerkers van de [naam 1] , respectievelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , een enveloppe op hun huisadres ontvangen met daarin een dreigbrief.
Vanaf eind augustus 2018 is bij de [naam 1] bijna dagelijks post met vieze inhoud binnengekomen, gericht aan [slachtoffer 1] , medewerkster van de [naam 1] . Dit is begonnen met een enveloppe met daarin een proefverpakking shampoo op 30 augustus 2018. Tot en met 6 februari 2019 zijn bij de [naam 1] Steenwijk met regelmaat één of meerdere enveloppen of pakketten bezorgd met daarin (droog) brood, koekjes, boter, een tampon, eieren, bedorven vlees, rode kool, beschimmelde etenswaren, en/of een vettige substantie. Vanaf 29 oktober 2018 waren de meeste poststukken persoonlijk aan [slachtoffer 1] gericht. Op 6 februari 2019 heeft [slachtoffer 1] de hulpofficier van justitie verzocht tot vervolging van de mogelijke dader over te gaan.
Op 1 augustus 2019, 12 augustus 2019 en 22 augustus 2019 zijn bij de [naam 1] drie brieven gericht aan [slachtoffer 1] binnengekomen waarin zij wordt bedreigd. Na 22 augustus 2019 is geen enkel poststuk meer ontvangen bij de [naam 1] .
De vraag ligt voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is die voornoemde dreigbrieven en poststukken met inhoud heeft verzonden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de dreigende brieven allemaal gericht zijn aan drie medewerkers van de [naam 1] , die allen uit hoofde van hun functie bij de [naam 1] meerdere contacten hebben gehad met verdachte.
Ook stelt de rechtbank vast dat de dreigende inhoud van de brieven aan de verschillende medewerkers overeenkomt. Zo wordt in alle brieven gesproken over “ mes in, mes uit, “ rood” en “dood”. Gelet op deze specifieke bewoordingen en zinsopbouw, kan het niet anders zijn dan dat deze brieven dezelfde afzender hebben.
Verder overweegt de rechtbank dat bij een vergelijking van het handschrift van verdachte op enveloppen en brieven gericht aan de [naam 1] met het handschrift van de schrijver van de dreigbrieven, – opvalt dat overwegend in hoofdletters wordt geschreven met als uitzondering de letter ‘d’ en dat op alle documenten de letter ‘j’ op een uitzonderlijke manier, met een slingerende beweging naar beneden, wordt geschreven. Door deskundigen is een handschriftvergelijkend onderzoek verricht aan de hand van door de [naam 1] aangeleverde documenten waar verdachte eerder – buiten de context van de zaak – op had geschreven. Deze documenten zijn vergeleken met de adressering op de enveloppes aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en op de dreigbrief gericht aan [slachtoffer 3] . In dit geval heeft de deskundige geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dat het handschrift op deze aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verzonden documenten afkomstig is van de schrijver van het door de [naam 1] aangeleverde vergelijkingsmateriaal, dan dat dit van een andere persoon afkomstig is.
Verder blijkt dat verdachte op de in zijn woning inbeslaggenomen laptop en computer via internet gezocht heeft op “ [slachtoffer 3] ” en op “ [slachtoffer 1] ”. Ook is in zijn woning een kladblok aangetroffen met aantekeningen betreffende [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft verder nog verklaard dat hij slechte ervaringen met de [naam 1] heeft en dat hij wel eens heeft gedacht dat ze een bom op de [naam 1] mochten gooien.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor besproken bewijsmiddelen niet elk afzonderlijk, maar in samenhang met elkaar moeten worden bezien. De bewijsmiddelen versterken elkaar over en weer in zodanige mate dat de rechtbank het buiten redelijke twijfel verheven acht dat verdachte het onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte richting [slachtoffer 1] , de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Ten aanzien van de dreigbrieven is de rechtbank tot slot van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van respectievelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 2 tot en met 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 tot en met 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
2
hij in de periode van 30 augustus 2018 tot en met 6 februari 2019 te Steenwijk, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] door,
- Meerdere malen, meerdere enveloppen en/of poststukken met inhoud (te weten: een proefverpakking shampoo, (droog) brood, koekjes, boter, een tampon, eieren, bedorven vlees, rode kool, beschimmelde etenswaren, en/of een vettige substantie) te versturen aan [slachtoffer 1] en
- Een brief te versturen en/of laten bezorgen aan [slachtoffer 1] met de tekst "smerige brieven schrijven kunnen we allemaal vies [naam 2] ",
- Een brief te versturen en/of laten bezorgen aan [slachtoffer 1] met de tekst "droog brood hahaha",
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
3
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 22 augustus 2019 te Steenwijk, meerdere malen telkens [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een brief te sturen/bezorgen geadresseerd aan die [slachtoffer 1] met daarin de tekst: "MES ERIN MES ERUIT MES ROOD MIRJAM DOOD! DOOD! DOOD! DOOD!, en
- een brief te sturen/bezorgen geadresseerd aan die [slachtoffer 1] met daarin de tekst: "MES IN MES UIT MES ROOD HOERTJE [slachtoffer 1] DOOD! DOOD!! DOOD!!!", en
- een brief te sturen/bezorgen geadresseerd aan die [slachtoffer 1] met daarin de tekst: " [slachtoffer 1] DOOD! DOOD!";
4
hij op 13 augustus 2019 te [adres 3] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een brief te sturen/bezorgen aan die [slachtoffer 2] met daarin de tekst: "MES IN MES UIT MES ROOD [slachtoffer 2] DOOD WE WETEN JE TE VINDEN WE WETEN JE TE VINDEN OPROTTEN UIT STEENWIJK";
5
hij op 28 augustus 2019 te [adres 4] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een brief te sturen/bezorgen aan die [slachtoffer 3] met daarin de tekst: "MES IN MES UIT ROOd, KINdJES dOOd en/of MOOIE KINdEREN.3 x.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
belaging
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
feit 4
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 5
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht en gevorderd dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft medewerkers van de sociale dienst, werkzaam in een publieke functie op het gebied van maatschappelijk welzijn, op zeer indringende wijze bedreigd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij deze bedreigingen aan het woonadres van twee slachtoffers heeft gericht en daarbij zelfs niet heeft geschuwd de jonge kinderen van één van de slachtoffers te adresseren. Daarnaast heeft verdachte één van de slachtoffers bestookt met brieven en postpakketten van intimiderende aard en haar op deze manier gedurende lange tijd belaagd. Door aldus te handelen heeft verdachte zijn slachtoffers angst aangejaagd en gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht. Verdachte heeft op deze manier een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers.
De rechtbank heeft kennis genomen van het feit dat verdachte geen justitiële documentatie (strafblad) heeft.
Verdachte is onderzocht door psychiater L.W. Schallenberg. In het Pro Justitia rapport van 22 maart 2020 benoemt de psychiater dat bij verdachte sprake is van een patroon van argwaan jegens anderen, individualisme dat verdachte als prettig ervaart, het hebben van inhoudelijk en emotioneel zeer arme contacten, aanwezigheid van onverschilligheid voor kritiek, het hebben van een beperkt scala van expressies in interpersoonlijke situaties en een opgeblazen zelfgevoel en hooghartigheid. Op basis hiervan vermoedt de psychiater de aanwezigheid van een psychische stoornis in de vorm van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en narcistische trekken. Deze blijkt echter niet met zekerheid te stellen. Daarom zijn geen aanbevelingen gegeven ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid of strafrechtelijke afdoening.
In het reclasseringsrapport van 7 mei 2020 meldt A. Buiten, reclasseringswerker, dat verdachte schuldenproblematiek heeft en geïsoleerd leeft. Verdachte zal volgens de reclassering gebaat zijn bij ondersteuning om op praktisch vlak zijn leven te ordenen. Daarom wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, waarbij zij de grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bij meerdere personen zwaar laat meewegen, een straf die vrijheidsbeneming meebrengt in dit geval gerechtvaardigd is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden acht de rechtbank, voor de door haar bewezenverklaarde feiten onder 2 tot en met 5, passend en geboden. De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering worden gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het verzoek van de benadeelde partij [slachtoffer 3] om aan verdachte een contact- en een locatieverbod op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf (artikel 14c Sr) of in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van vijf jaren (artikel 38v Sr) en daarbij te bepalen dat de bijzondere voorwaarde dan wel de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De officier van justitie noch de raadsvrouw hebben zich hierover uitgelaten ter zitting. De rechtbank ziet thans geen aanleiding een contact- dan wel locatieverbod aan verdachte op te leggen. Verdere brieven aan het adres van de benadeelde partij [slachtoffer 3] zijn uitgebleven na 28 augustus 2019, terwijl er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken die aanleiding geven om te veronderstellen dat verdachte contact met de benadeelde partij zal opnemen dan wel zich richting zijn adres zal begeven. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 420,06 (vierhonderdtwintig euro en zes cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade ter hoogte van € 120,06 betreft de reiskosten naar de rechtbank in Zwolle voor het bijwonen van zowel de pro forma als de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 300,00 gevorderd.
[slachtoffer 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 679,36 (zeshonderdnegenenzeventig euro en zesendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade ter hoogte van € 229,36 bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten voor aangifte op politiebureau € 17,36;
- reiskosten voor afspraak slachtofferhulp € 16,80;
- reiskosten vanwege therapie € 151,20;
- reiskosten naar de rechtbank voor bijwonen zitting € 44,00.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 450,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat verdachte schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. Verder heeft de raadsvrouw aangegeven geen opmerkingen te hebben over de schade van de benadeelden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 4 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Het voor reiskosten naar de rechtbank gevorderde bedrag van € 120,06 merkt de rechtbank aan als proceskosten en zal als zodanig worden toegewezen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 300,00 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 5 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Het voor reiskosten naar de rechtbank gevorderde bedrag van € 44,00 merkt de rechtbank aan als proceskosten en zal als zodanig worden toegewezen. De rechtbank zal hetgeen verder is gevorderd toewijzen tot een bedrag van € 635,36 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.Voorlopige hechtenis

De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tot en met 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2
het misdrijf: belaging
feit 3
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
feit 4
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 5
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 tot en met 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 4) van een bedrag van
€ 300,00(driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 120,06, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 300,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 6 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 5) van een bedrag van
€ 635,36(zeshonderdvijfendertig euro en zesendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 44,00, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 635,36,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 12 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met nummer PL0600-2019438505. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van 15 augustus 2019 (pagina 20-21), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Afgelopen dinsdag 13 augustus 2019 kreeg ik een enveloppe op mijn huisadres ( [adres 3] ) toegestuurd. Ik heb de enveloppe geopend met daarin een brief. Op de brief stond: MES IN MES UIT MES ROOD [slachtoffer 2] DOOD WE WETEN JE TE VINDEN…………OPROTTEN UIT STEENWIJK.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van 29 augustus 2019 (pagina 13), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 28 augustus 2019 kwam ik thuis in mijn woning te [adres 4] . Mijn dochter van 10 jaar had de post uit de brievenbus gehaald en voor mij klaargelegd. Ik zag bij de post een enveloppe met een handgeschreven adres. Ik maakte de envelop open en zag daarin een brief met de tekst: MES IN MES UIT MES ROOd KINdJES dOOd. MOOIE KINdEREN……3 x.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van 6 februari 2019 (pagina 29-31), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
proces-verbaalnummer PL0600-2019055514-1.
Op 30 augustus 2018 ontving ik op mijn werk een enveloppe met daarin een proefverpakking shampoo. Ook werd er bij de [naam 1] een enveloppe bezorgd met een droge boterham erin. Vanaf 17 september 2018 worden bij de [naam 1] poststukken bezorgd welke in eerste instantie gevuld waren met een of meer plakken brood. Ook werden er poststukken bezorgd met daarin een vettige substantie, mogelijk boter. In de eerste brieven stonden opmerkingen als “droog brood hahaha”. Vanaf dat moment werd het voor mij ook persoonlijk, want één van de poststukken was specifiek geadresseerd aan mij. Tussen 21 september 2018 en 3 oktober 2018 werden vijf enveloppen met brood en vette substantie afgegeven bij de [naam 1] . Op vrijdag 26 oktober 2018 werden bij de [naam 1] zeven enveloppen met brood afgegeven en op maandag 29 oktober 2018 werden negen enveloppen met brod en een vette substantie afgegeven. De enveloppen werden met de reguliere post bezorgd. De meeste poststukken waren vanaf 29 oktober 2018 persoonlijk aan mij gericht. Donderdag 6 december 2018 werden vijf poststukken afgegeven. Maandag 17 december 2018 werden twaalf poststukken afgegeven. In deze poststukken zat brood, eieren en een vette substantie. Er kwamen vanaf dat moment poststukken met kennelijk rottende etenswaren erin. Dinsdag 18 december 2018 werd een onbekend aantal poststukken afgegeven. Woensdag 19 december 2018 werden vijf poststukken afgegeven met daarin brood en koekjes. Vrijdag 21 december 2018 werd één envelop met brood en boter afgegeven. Woensdag 2 januari 2019 werden drie enveloppen met brood en boter en één envelop met daarin een tampon afgegeven. Dinsdag 3 januari 2019 werd een onbekend aantal poststukken met in ieder geval beschimmeld brood en boter afgegeven. Maandag 7 januari 2019 werd één envelop met brood en ei afgegeven. Woensdag 9 januari 2019 werden twee enveloppen met stinkende inhoud afgegeven. Mogelijk zat hierin bedorven vlees. Donderdag 10 januari 2019 werd één zak met enveloppen afgegeven. Deze zijn niet opengemaakt in verband met de stank. Dinsdag 15 januari 2019 werd één zak met enveloppen met daarin brood afgegeven. Vrijdag 18 januari 2019 werd een onbekend aantal poststukken met stinkende inhoud afgegeven. Dinsdag 22 januari 2019 werden drie plastic zakken met enveloppen afgegeven. Donderdag 24 januari 2019 werden drie enveloppen met rode kool en andere verschimmelde etenswaren afgegeven. Maandag 28 januari 2019 werden twee zakken met enveloppen afgegeven. Dinsdag 29 januari 2019 werd één doorzichtige zak met 1 envelop met een vette substantie afgegeven. Woensdag 6 februari 2019 werd één pakket met kennelijk rottende inhoud afgegeven.
Ik vraag mij constant af waarom de poststukken aan mij persoonlijk zijn gericht. Het feit dat ik er op deze manier over nadenk en zelfs naga of vrienden of familieleden erachter zouden kunnen zitten maakt het voor mij een zware last. Laatst vroeg ik mij zelfs af of ik nog wel veilig naar huis kon. Er lijkt een opbouw te zitten in intensiteit waarmee de poststukken worden verzonden en ook de inhoud van de poststukken wordt steeds extremer.
4.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster van 19 september 2018, met bijlagen (pagina 37-38, 46), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, deelde aangeefster [slachtoffer 1] mee dat er sinds begin juli 2019 tot en met eind augustus 2019 bijna dagelijks post voor haar binnen kwam bij het [naam 1] waar zij werkzaam is. Ik deelde aangeefster mede dat er meestal vieze troep en smurrie in zat, maar dat er op 1 augustus 2019, 12 augustus 2019 en 22 augustus 2019 poststukken voor haar waren binnengekomen waarin zij bedreigd wordt met de dood. De bedreigingen op papier zijn bijgevoegd.
[naam 1]
Tav [slachtoffer 1]
[adres 5]
SMERIGE BRIEVEN SCHRIJVEN KUNNEN WE ALLEMAAL VIES [naam 2] .
5.
Het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie (pagina 33), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De klaagster [slachtoffer 1] verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan. De klaagster verklaarde: voor de inhoud van mijn klacht verwijs ik naar het proces-verbaal van aangifte, voorzien van proces-verbaalnummer PL0600-2019055514-1.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van 19 september 2019 (pagina 47), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vanaf eind augustus 2019 tot en met heden is er geen dergelijke post met vieze troep voor [slachtoffer 1] binnengekomen.
Ook zijn in augustus drie brieven gericht aan [slachtoffer 1] bij de [naam 1] binnengekomen waarin zij bedreigd wordt met de dood.
Op 1 augustus 2019 met de hand geschreven tekst: “mes erin, mes eruit, mes rood. Mirjam dood!, dood!!!, dood!!!, dood!!!
Op 12 augustus 2019 met de hand geschreven tekst: “mes in, mes uit, mes rood, hoertje [slachtoffer 1] , dood!, dood!!, dood!!!
Op 22 augustus 2019 met de hand geschreven tekst: “ [slachtoffer 1] , dood!, dood!
7.
Het proces-verbaal van bevindingen van 12 september 2019 (pagina 85), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Geschreven teksten door de verdachte zelf, zijn de volgende bijlagen:
UWV, aanvraag bijstandsuitkering WWB
Antwoordformulier hoorzitting
Tekst op een enveloppe gericht aan het [naam 1]
Brief van de [naam 1] , aanvullende tekst
Ontvangen poststukken zijn de volgende bijlagen:
5. Fotoblad met 6 foto’s van geadresseerde adresbrieven
6. Geadresseerde brief aan [slachtoffer 3]
7. Tekst dreigbrief [slachtoffer 3]
- Opvallend is dat steeds dezelfde overeenkomst aangetroffen werd, namelijk dat er overwegend in hoofdletters wordt geschreven met als uitzondering de letter ‘d’.
- verder wordt de letter ‘j’ erg apart geschreven.
8.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten eendeskundigenrapport forensisch schriftonderzoekvan Niehoff & De Jong van 27 november 2019 (pagina 181-206) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
H1 Het handschrift op de in de materiaalopstelling onder punt 2.1 vermelde stukken van overtuiging is vervaardigd door de producent van het overgelegde referentiemateriaal
H2 Het handschrift op de in de materiaalopstelling onder punt 2.1 vermelde stukken van overtuiging is niet door de producent van het overgelegde referentiemateriaal, maar door een andere persoon vervaardigd.
2.1
Het betwiste handschrift
X1 Met balpeninkt in druk- en blokletters alsmede cijfers vervaardigde adressering “ [slachtoffer 2] ” op een enveloppe
X2 Met balpeninkt in druk- en blokletters alsmede cijfers vervaardigde adressering “ [slachtoffer 3] ” op een blad papier, en een in blok- en drukletters met rode viltstift geschreven tekst “MES IN MES UIT MES Rood Kindjes dood” op hetzelfde blad papier, waarop ook de adressering “ [slachtoffer 3] ” is geschreven.
2.2
Het referentiemateriaal
V1-V25 In druk- en blokletters alsmede cijfers vervaardigde invullingen rubrieken op aanvraagformulieren, notities op brieven van verschillende instanties en een adressering op een enveloppe, aangeleverd dor de [naam 1] & Westerveld.
Gelet op de resultaten van de interne vergelijking mag bij X1 en X2 met hoge waarschijnlijkheid van een en dezelfde schrijver worden uitgegaan.
De bevindingen met betrekking tot het betwiste handschrift zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese H1 waar is, dan wanneer hypothese H2 waar is.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2019 (pagina 159), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , bekeek de data uit een laptop voorzien van labeling: laptop A.03.01.07. Ik trof in deze laptop in de historie van het internet aan dat er op 6 mei 2018 om 14:24 uur gezocht is op: “ [slachtoffer 3] ”. Op 21 mei 2018 is ’s nachts wederom gezocht op “ [slachtoffer 3] ”.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , bekeek de data uit een computer A.01.01.06 + USB-stick. In de zoekhistorie van het internet trof ik aan dat er gezocht was op de naam: [slachtoffer 1] .
10.
Het proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2019, met bijlagen (pagina 305-308, 314) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Locatie zoeking: [adres 6]
Datum: dinsdag 1 oktober 2019
Een lijst met inbeslaggenomen goederen is bijgevoegd.
Lijst van inbeslaggenomen goederen
A.01.01.06 Computer Merk: HP CZC9117P7J
A.03.01.03 Schrijfblok A4 formaat
A.03.01.07 Acer laptop
Aangetroffen kladblok met de namen van de [naam 1] medewerkers. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 1 oktober 2019 met bijlagen (pagina 264-266, 268, 286-289), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb een slechte ervaring met de [naam 1] . [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] waren consulent van mij bij de [naam 1] . Ik ben ook begeleid door [slachtoffer 1] . Zij is consulent inkomen. Ik heb wel eens gedacht dat ze wel een bom op de [naam 1] mochten gooien. Dat kladblok is van mij. Ik hield dat bij.
2-11 Gezeur [naam 1] [slachtoffer 1] om weekgeld
12-11 11:15 [slachtoffer 3] gaat in auto weg
7-12 bij [slachtoffer 3] voor fotopoppenkast
27-7 [slachtoffer 3]  vakantie
[slachtoffer 2]  onbereikbaar
27-7 [slachtoffer 2]  do 13.15 op werkplein. Rijdt (met tegenzin…. mee)
[slachtoffer 3] [telefoonnummer 1]
[slachtoffer 2] [telefoonnummer 2]
[slachtoffer 1]
12.
Het proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2019 (pagina 176), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De directiesecretaresse van de [naam 1] die de binnenkomende post behandelt en de dreig/stinkbrieven uit de post haalde, verklaarde mij dat het laatste poststuk bezorgd was op 22 augustus 2019. Na 22 augustus 2019 is er geen enkel poststuk meer ontvangen.