ECLI:NL:RBOVE:2020:1845

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
C/08/247148 / KG ZA 20-86
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheid van voetpad met betrekking tot opritten van naast elkaar liggende woningen

In deze zaak, die zich afspeelt in Almelo, betreft het een burengeschil over een erfdienstbaarheid van voetpad tussen twee naast elkaar gelegen woningen. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.A. Schuring, hebben gedaagden aangesproken op hun verplichtingen uit de erfdienstbaarheid. De procedure is gestart met een dagvaarding en de mondelinge behandeling vond plaats op 11 mei 2020 via een Skype-verbinding. De eisers vorderen dat gedaagden binnen een week na betekening van het vonnis zorgdragen voor herstel van de bestrating tussen hun opritten, die volgens hen niet in overeenstemming is met de erfdienstbaarheid. Eisers stellen dat gedaagden in het verleden hebben geprobeerd een erfafscheiding te plaatsen en dat er verschillende obstakels zijn geplaatst die de toegang tot het voetpad belemmeren. Gedaagden hebben verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van spoedeisend belang, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat eisers wel degelijk hinder ondervinden van de situatie. De rechter heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid niet correct wordt nageleefd en heeft gedaagden veroordeeld tot herstel van de bestrating en het respecteren van de erfdienstbaarheid, onder verbeurte van dwangsommen. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eisers. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat, hoewel deze procedure is beëindigd, de onderliggende problematiek mogelijk nog niet is opgelost en heeft partijen aangeraden om in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/247148 / KG ZA 20-86
Vonnis in kort geding van 25 mei 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats ] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats ] ,
eisers,
advocaat mr. M.A. Schuring te Almelo,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats ] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats ] ,
gedaagden,
verschenen in persoon.

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de mondelinge behandeling ter zitting via een Skype-verbinding op 11 mei 2020, waar eisers, bijgestaan door hun advocaat, en gedaagden, zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat in dit kort geding om een strook grond ter zake de opritten bij de naast elkaar liggende woningen van partijen. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van voetpad (waarbij de erven van partijen over en weer heersend en dienend zijn), inhoudende - kort gezegd en voor zover van belang - dat er vanaf de straat, over de oprit(ten) en tussen de garages door, een pad van (ongeveer) 1.20 meter breed (dus 60 cm van ieders perceel) vrij gehouden dient te worden om vanaf de straat achter de woningen te kunnen komen.
2.2.
Eisers vorderen gedaagden te veroordelen om binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis zorg te dragen voor herstel van de bestrating tussen beide opritten op een zodanige wijze dat deze volledig is bestraat en gedaagden te veroordelen om zich te houden aan de op hen rustende verplichtingen uit de op hun erf rustende erfdienstbaarheid van voetpad, dit alles telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom en een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten.
2.3.
Aan het gevorderde leggen eisers ten grondslag dat gedaagden (in het verleden) hebben geprobeerd om in strijd met de erfdienstbaarheid en zonder in overleg met hen te treden een erfafscheiding te plaatsen tussen de percelen van partijen dan wel de bestaande situatie te wijzigen. Zo zijn eisers geconfronteerd met een buxushaag, rollen prikkeldraad op het voetpad, vuilniscontainers bij de ingang van het voetpad en verwijderde klinkers tussen de aangrenzende percelen. In of omstreeks juni 2019 hebben eisers zich (opnieuw) gewend tot hun rechtsbijstandsverzekeraar en deze heeft gedaagden aangeschreven. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Daarop hebben eisers hun advocaat ingeschakeld. Er is gedaagden nogmaals duidelijk gemaakt dat zij in strijd handelen met de erfdienstbaarheid en dat er nog steeds sprake is van een gevaarlijke situatie. Ook is aangegeven dat de ontstane ruimte tussen beide opritten inmiddels schade oplevert aan de oprit van eisers en dat daarom houten palen in de open ruimte zijn gelegd om verdere verzakking te voorkomen. Ondanks dat door gedaagden is toegezegd om de bestrating te herstellen en er een begin met de uitvoering daarvan is gemaakt, is dat niet afgemaakt. Daarnaast hebben gedaagden een nieuwe manier gevonden om eisers het leven zuur te maken: zij parkeren nu één van hun auto’s zo dicht mogelijk op de erfgrens en soms erover. Daardoor handelen zij opnieuw in strijd met de erfdienstbaarheid. Ondanks een laatste sommatie, is er door gedaagden geen enkele verandering meer aangebracht in de feitelijke situatie en is het blokkeren van de oprit gecontinueerd.
2.4.
Gedaagden hebben verweer gevoerd, dat samengevat op het volgende neerkomt. Gedaagden zetten vraagtekens bij de spoedeisendheid. Het voetpad is volgens hen te bewandelen en begaanbaar. Zij hebben het zand aangevuld en het prikkeldraad en de containers weggehaald. Er zijn in het verleden irritaties ontstaan. De zoon van eisers speelde in het verleden op een trampoline, waarbij hij over de erfafscheiding in hun (achter)tuin keek en daarbij riep. Gedaagden wilden in het verleden een erfafscheiding tussen de percelen plaatsen om zo te voorkomen dat er schade aan hun auto(‘s) zou ontstaan door spelende/fietsende kinderen. Zij hebben er (destijds) niet bij stilgestaan dat dat niet mocht. Zij parkeren één van hun auto’s tegen de erfgrens aan, omdat zij meer ruimte nodig hebben om de autodeur(en) open te doen. Anders komt de autodeur tegen de muur van hun woning. Daarnaast wordt er op gewezen dat de deuruitslag van de garagedeuren groot is.
2.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6.
Voor zover gedaagden hebben willen betogen dat eisers geen spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben, zal de voorzieningenrechter dit passeren. Uit de stellingen van eisers volgt dat zij vinden dat zij worden beperkt in de gebruiksmogelijkheden van de strook grond waarop de erfdienstbaarheid ziet en dat zij door de handelwijze van gedaagden hinder en schade ondervinden. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
2.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er tussen partijen geen verschil van mening (meer) bestaat over de inhoud van de erfdienstbaarheid en de uitvoering daarvan. Gelet op de inhoud van de erfdienstbaarheid moet de meergenoemde strook grond van (ongeveer) 1.20 meter breed (gelijk verdeeld over de percelen) goed begaanbaar en vrij blijven. Dit betekent dat er geen spullen op deze strook mogen staan, dat er geen auto (gedeeltelijk) op mag worden geparkeerd en dat de bestrating op dat gedeelte moet worden hersteld. Hoewel gedaagden een aantal situaties die strijdig waren met de erfdienstbaarheid (inmiddels) hebben beëindigd, kan (nog) niet worden geconcludeerd dat ten tijde van de mondelinge behandeling op 11 mei 2020 de situatie geheel in overeenstemming was met de erfdienstbaarheid. Gedaagden hebben immers erkend dat de bestrating nog niet hersteld is en dat zij één van hun auto’s regelmatig (gedeeltelijk) op de strook grond zetten.
2.8.
Gelet op dat wat is besproken ter zitting, vertrouwt de voorzieningenrechter er op dat gedaagden de bestrating zullen herstellen en de erfdienstbaarheid (in het vervolg) zullen respecteren en daar naar zullen handelen. Tijdens de zitting zijn hiervoor ook al enkele oplossingen besproken, zoals het achterwaarts parkeren van de auto. Desondanks hebben eisers er belang bij dat hun vorderingen worden toegewezen. Zij hebben gedaagden immers een aantal keren aangeschreven, zonder dat dit tot het gewenste resultaat heeft geleid. Om uit te sluiten dat gedaagden, ondanks de door hen ter zitting gedane toezegging(en), niet of niet geheel in overeenstemming met de erfdienstbaarheid zullen handelen, zal de voorzieningenrechter de gevorderde dwangsommen eveneens toewijzen. De voorzieningenrechter zal de dwangsommen echter wel matigen en maximeren.
2.9.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat met dit vonnis weliswaar deze procedure is geëindigd, maar dat (waarschijnlijk) de onderliggende problematiek nog niet is opgelost en de onderlinge verstandhouding nog niet is verbeterd. De enige wijze waarop partijen dit kunnen bereiken is door met elkaar in gesprek te gaan. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken.
2.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden (hoofdelijk) worden veroordeeld in de proceskosten van eisers. Deze kosten zullen worden begroot op € 409,03 aan verschotten (dagvaarding € 105,03 en griffierecht € 304,--) en € 980,-- aan salaris van de advocaat. De nakosten zullen op na te melden wijze worden toegewezen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt gedaagden om binnen een week na betekening van dit vonnis zorg te dragen voor herstel van de bestrating tussen beide opritten op een zodanige wijze dat deze volledig is bestraat, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagden hieraan niet voldoen, tot een maximum van
€ 1.000,-- is bereikt;
3.2.
veroordeelt gedaagden om zich te houden aan de op hen rustende verplichtingen
uit de op hun erf rustende erfdienstbaarheid van voetpad, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- per keer, en bij voortdurende overtreding per dag, dat gedaagden hieraan niet voldoen, tot een maximum van € 2.000,-- is bereikt;
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.389,03;
3.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.type: