ECLI:NL:RBOVE:2020:1835

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
08/770092-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld aan meineed door getuige in tucht- en strafzaak

Op 26 mei 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 31-jarige man uit Apeldoorn, die zich schuldig heeft gemaakt aan meineed. De verdachte werd als getuige gehoord bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en tweemaal bij de rechter-commissaris. Tijdens deze verhoren heeft hij opzettelijk onjuiste verklaringen afgelegd in zowel een medische tuchtzaak als een strafzaak tegen zijn broer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn verklaringen opzettelijk vals en in strijd met de waarheid heeft afgelegd, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

De zaak kwam voort uit een politieonderzoek naar de broers [naam 1] en [naam 6], die een tandartsen- en orthodontiepraktijk voerden. Er waren meldingen van seksueel overschrijdend gedrag naar vrouwelijke minderjarige patiënten en vrouwelijke medewerkers. De verdachte, als jongere broer van [naam 1] en [naam 6], werd driemaal als getuige onder ede gehoord. Hij verklaarde dat hij altijd aanwezig was in de behandelkamer en dat de ontuchtige handelingen niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren, gezien de tegenstrijdige verklaringen van andere getuigen en het feit dat hij niet werd genoemd door medewerkers van de praktijk tijdens inspecties.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meineed, wat een ernstig strafbaar feit is. De rechtbank hield rekening met de aard en ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Ondanks dat de verdachte niet eerder was veroordeeld, werd de gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, omdat meineed de waarheidsvinding ondermijnt en het algemeen belang schaadt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770092-18 (P)
Datum vonnis: 26 mei 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 januari 2019, 7 januari 2020 en 12 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Zwartjes en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw, mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk heeft gelogen tegenover het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en tweemaal tegenover de rechter-commissaris, terwijl hij onder ede stond.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 9 januari 2018 in de gemeente Den Haag bij het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg op 9 januari 2018 als getuige gehoord zijnde in een tuchtzaak tegen [naam 1] (zaaksnummer [zaaksnummer] )
en/of
op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Zwolle bij de Rechter-Commissaris op 16 februari 2018, als getuige gehoord zijnde in een strafzaak tegen [naam 1] (parketnummer 08/770034-17)
en/of
op of omstreeks 16 maart 2018 in de gemeente Zwolle bij de Rechter-Commissaris op 16 maart 2018, als getuige gehoord zijnde in een strafzaak tegen [naam 1] (parketnummer 08/770034-17), nadat hij (telkens) op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte had
afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond,
(telkens) mondeling persoonlijk opzettelijk vals en ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard
ten overstaan van het Centraal Tuchtcollege:
- Ik ben de vaste assistent. Op maandag tot en met donderdag werk ik in Deventer en op vrijdag in Halle altijd samen met verweerder. Mijn werkzaamheden bestaan uit het assisteren van verweerder. Assisteren in de behandelkamer en ophalen en naar buiten begeleiden van patiënten. Ik maak binnen de praktijk de foto's. en/of
- Ik ben de vaste assistent van verweerder, de hele dag. en/of
- Ik ben de vaste ortho-assistent. en/of
- Ik maak de röntgenfotos. en/of
- Ik heb de patiënten opgehaald en/of
- " Ja" op de vraag of hij altijd bij zijn broer was
en/of ten overstaan van de Rechter-Commissaris:
- Ik was altijd de assistent van mijn broer. en/of
- Ik bediende de telefoon, maakte foto's en hielp ook bij de behandeling in de stoel. Ik was er ook verantwoordelijk voor dat de patiënten van de wachtkamer naar de spreekkamer kwamen. Ik moet er dus wel bij geweest zijn op de dagen waarop mijn broer beschuldigd wordt van ontuchtige handelingen met patiënten. en/of
- Ik ben op die data in de praktijk aanwezig geweest, dat weet ik zeker. en/of
- Waren mijn broer en ik beide aanwezig toen de beugel van [naam 2] werd verwijderd
en/of ten overstaan van de Rechter-Commissaris:
- mijn broer maakt nooit foto's. en/of
- Het klopt dat ik die dag samen met mijn broer in de behandelkamer ben geweest bij [naam 3] . en/of
- ( t.a.v de werkzaamheden van werkneemster [naam 4] )
Met de behandeling in de orthodontiepraktijk hield zij zich verder niet bezig en/of
- ( t.a.v. de behandeling van [naam 5] )
Ik heb haar opgehaald uit de wachtkamer en/of Ik ben die dag samen met mijn broer en [naam 5] in de behandelkamer geweest en/of
Haar moeder was ook aanwezig in de behandelkamer.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Eind 2016 is er een politieonderzoek gestart naar de broers [naam 1] en [naam 6] , die een tandartsen- en orthodontiepraktijk voerden in Deventer en Halle. Er zou sprake zijn van seksueel overschrijdend gedrag naar vrouwelijke minderjarige patiënten en naar vrouwelijke medewerkers. Gelijktijdig is ook de Inspectie Gezondheidszorg een onderzoek gestart naar deze broers.
Verdachte is een jongere broer van [naam 1] en [naam 6] . Hij is driemaal als getuige onder ede gesteld en gehoord in een tuchtzaak en een strafzaak tegen zijn broer [naam 1] , eenmaal bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en tweemaal bij de rechter-commissaris. Kortgezegd komen die verklaringen er op neer dat verdachte de vaste orthodontie-assistent was van zijn broer en dat hij aanwezig was in de behandelkamer tijdens de behandeling van patiënten die tegen zijn broer aangifte hebben gedaan van - zakelijk weergegeven - ontuchtige handelingen. Omdat hij naar eigen zeggen altijd in de behandelkamer aanwezig was geweest, kon verdachte verklaren dat de ontuchtige handelingen niet hadden plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het Openbaar Ministerie verwijt verdachte dat de door hem onder ede afgelegde getuigenverklaringen niet op waarheid berusten. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 12 mei 2020 op het standpunt gesteld dat hij zijn verklaringen conform de waarheid heeft afgelegd. De raadsvrouw heeft in lijn daarmee vrijspraak bepleit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Van de verklaringen die verdachte als getuige heeft afgelegd in de tuchtzaak en in de strafzaak tegen zijn broer zijn drie processen-verbaal opgemaakt. Niet ter discussie staat dat zijn verklaringen in die processen-verbaal correct zijn weergegeven en dat verdachte onder ede stond toen hij zijn verklaringen aflegde.
De rechtbank dient op grondslag van de tenlastelegging te beoordelen of verdachte zijn verklaringen opzettelijk vals en in strijd met de waarheid heeft afgelegd en overweegt daaromtrent als volgt.
Uit de stukken blijkt dat de Inspectie Gezondheidszorg op 7 december 2016 de tandarts- en orthodontiepraktijken in Deventer en Halle heeft bezocht en dat verdachte daar toen niet is waargenomen. Tijdens deze inspecties is gevraagd wie de medewerkers van de praktijk waren. De broers van verdachte, [naam 1] en [naam 6] , hebben op die vraag de naam van verdachte niet genoemd. Sterker nog, er werd verklaard dat er geen assistenten in dienst waren.
In maart 2017 is opnieuw met de broers van verdachte gesproken in het kader van hoor- en wederhoor en ook bij dat gesprek is verdachte niet ter sprake gekomen als medewerker van de praktijk. Nadat [naam 1] op grond van een bevel geen vrouwelijke patiënten meer mocht behandelen, heeft hij een zienswijze gesprek gevoerd bij VWS. Tijdens dat gesprek werd onder meer aangevoerd dat zij assistenten in dienst zouden nemen zodat er toezicht was bij het één op één contact.
Op 4 juli 2019 is een oud-medewerkster van de praktijk, [naam 4] . ( [naam 4] ) [naam 4] , door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij tot december 2016 in de praktijk heeft gewerkt en dat zij de enige assistente was. Zij kent [naam 1] , [naam 6] , en [naam 7] en weet dat er nog een jongere broer was, maar kent zijn naam niet en heeft hem nooit gezien.
Meerdere patiënten van [naam 1] hebben aangifte gedaan en/of als getuige verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris. Deze verklaringen van [naam 3] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 5] komen er telkens op neer dat zij verdachte tijdens hun behandelingen nooit hebben gezien en dat er tijdens hun behandelingen geen - in elk geval geen mannelijke - assistent aanwezig was in de behandelkamer. Wanneer er röntgenfoto's gemaakt werden, werd dit door de orthodontist zelf gedaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting de betrouwbaarheid van de verklaringen van zowel oud-medewerkster [naam 4] als voornoemde patiënten bestreden. Daartoe heeft hij gesteld dat [naam 4] kwaad is over haar ontslag en dat zij en de patiënten elkaar kennen en hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat (enkele van) deze personen elkaar kennen, en al dan niet via Facebook contact met elkaar hebben, maar ziet daarin niet zonder meer een reden waarom zij leugenachtig zouden verklaren over de aanwezigheid van verdachte in de praktijk. Het dossier biedt voorts geen enkele steun voor de stelling dat hun verklaringen op elkaar zouden zijn afgestemd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen.
In het licht van voornoemde verklaringen - waaronder die van broers [naam 1] en [naam 6] zelf - hecht de rechtbank geen geloof aan de pas jaren later, op 12 april 2019, door [naam 1] en [naam 6] afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris, inhoudende dat verdachte in de praktijk werkte als (onder meer) vaste orthodontie-assistent en dat hij altijd in de behandelkamer aanwezig was.
Op verzoek van de verdediging zijn verder nog de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] gehoord. De rechtbank constateert dat ook de verklaringen van deze getuigen geen steun bieden aan de verklaringen van verdachte. [getuige 1] heeft verklaard dat zij verdachte niet kent; [getuige 2] heeft verklaard dat hij verdachte bij de eerste afspraak in januari 2016 in de orthodontiepraktijk heeft zien rondlopen, dat hij verdachte toen niet in de behandelkamer heeft gezien en dat hij daarna in datzelfde jaar een keer of 8, 9 of 10 in de praktijk is geweest en verdachte toen niet heeft gezien. [getuige 3] ten slotte heeft verklaard dat hij vier maal per jaar in de praktijk kwam om de administratie te doen. Hij zag dan dat verdachte daar rondliep en achter de computer zat en heeft hem één keer in een witte orthodontiejas gezien. Zijn indruk was dat er geen patiënten werden behandeld op het moment dat hij de administratie kwam doen; hij heeft geen patiënten in- en uit zien lopen. Ook uit de overgelegde “vrijwilligersverklaring” volgt niet dat verdachte altijd bij de behandelingen waarover de getuigen [naam 3] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 5] en [naam 4] verklaren aanwezig is geweest, en dat hun verklaringen op dit punt onjuist zijn.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte zijn verklaringen bij het Centraal Tuchtcollege en bij de rechter-commissaris vals en in strijd met de waarheid heeft afgelegd. Nu het gaat om verklaringen over concrete feiten en omstandigheden, waarbij weinig tot geen ruimte is voor interpretatie of een andere beleving, oordeelt de rechtbank dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2018 in de gemeente Den Haag bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg als getuige gehoord zijnde in een tuchtzaak tegen [naam 1] (zaaksnummer [zaaksnummer] )
en
op 16 februari 2018 in de gemeente Zwolle bij de rechter-commissaris, als getuige gehoord zijnde in een strafzaak tegen [naam 1] (parketnummer 08/770034-17)
en
op 16 maart 2018 in de gemeente Zwolle bij de rechter-commissaris, als getuige gehoord zijnde in een strafzaak tegen [naam 1] (parketnummer 08/770034-17),
nadat hij op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond,
telkens mondeling persoonlijk opzettelijk vals en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard
ten overstaan van het Centraal Tuchtcollege:
- Ik ben de vaste assistent. Op maandag tot en met donderdag werk ik in Deventer en op vrijdag in Halle altijd samen met verweerder. Mijn werkzaamheden bestaan uit het assisteren van verweerder. Assisteren in de behandelkamer en ophalen en naar buiten begeleiden van patiënten. Ik maak binnen de praktijk de foto's, en
- Ik ben de vaste assistent van verweerder, de hele dag, en
- Ik ben de vaste ortho-assistent en
- Ik maak de röntgenfoto's en
- Ik heb de patiënten opgehaald en
- " Ja" op de vraag of hij altijd bij zijn broer was,
en ten overstaan van de rechter-commissaris:
- Ik was altijd de assistent van mijn broer, en
- Ik bediende de telefoon, maakte foto's en hielp ook bij de behandeling in de stoel. Ik was er ook verantwoordelijk voor dat de patiënten van de wachtkamer naar de spreekkamer kwamen. Ik moet er dus wel bij geweest zijn op de dagen waarop mijn broer beschuldigd wordt van ontuchtige handelingen met patiënten, en
- Ik ben op die data in de praktijk aanwezig geweest, dat weet ik zeker, en
- Waren mijn broer en ik beide aanwezig toen de beugel van [naam 2] werd verwijderd,
en ten overstaan van de rechter-commissaris:
- mijn broer maakt nooit foto's, en
- Het klopt dat ik die dag samen met mijn broer in de behandelkamer ben geweest bij [naam 3] , en
- ( t.a.v. de behandeling van [naam 5] )
Ik heb haar opgehaald uit de wachtkamer en Ik ben die dag samen met mijn broer en [naam 5] in de behandelkamer geweest.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: In de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Door of namens de verdachte is geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan meineed door als getuige opzettelijk onjuiste verklaringen af te leggen in zowel een medische tuchtzaak als een strafzaak tegen zijn broer, waarin de belangen voor de slachtoffers groot waren. Kennelijk beoogde hij zijn broer op die manier te beschermen tegen de consequenties van diens strafbare gedrag. Meineed ondermijnt niet alleen de waarheidsvinding in de desbetreffende tucht- en strafzaak, maar raakt daarnaast ook het algemeen belang. Indien iemand, zoals verdachte, belooft dan wel zweert om de waarheid te vertellen en niets anders dan de waarheid, ligt daarin de waarborg besloten dat ook daadwerkelijk conform de waarheid zal worden verklaard. Hoewel het feit juridisch gezien driemaal gepleegd is, beoordeelt de rechtbank dit feitelijk als een stugge volharding in één meinedig verhaal. Meineed betreft een ernstig strafbaar feit, waarvoor volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend wordt geacht.
Verdachte is een thans 31-jarige man die, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 augustus 2018, in zijn volwassen leven niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Over de persoon van verdachte is relatief weinig bekend geworden, nu er geen reclasseringsadvies is opgesteld. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in 1995 naar Nederland is gekomen en dat hij samen woont met één van zijn broers en diens gezin. Momenteel heeft hij een bedrijf in de in- en verkoop van brackets. De onderhavige strafzaak en ook de strafzaak tegen zijn broer hebben een negatieve impact op de gemoedstoestand van verdachte en zijn familie gehad en op de mogelijkheden om zaken te doen.
De rechtbank ziet in het strafblad noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om van voornoemde oriëntatiepunten af te wijken en zal daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: In de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mrs. A. van Holten en
C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2020.
Buiten staat
Mrs. Peterzon en De Loor zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen. [1]
1. Een proces-verbaal van de zitting van het Centraal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg gehouden op 9 januari 2019 in het Paleis van Justitie te Den Haag, ondertekend door mr. T.L. de Vries, voorzitter en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, p.6-19, voor zover inhoudende:
De voorzitter opent de terechtzitting en constateert dat zijn verschenen (…) de heer drs. [naam 1] (verweerder) (…). Als getuige aan de zijde van verweerder is ter terechtzitting aanwezig de heer [verdachte] , broer van verweerder (getuige).
(…)
De voorzitter meldt dat het college, in het kader van de verdediging van verweerder, niet wil afzien van het horen van de getuige. Hierop wordt de getuige gehoord.
Voorzitter:
U bent opgeroepen als getuige. Wij hebben begrepen dat u familie bent van verweerder. U bent zich bewust van het feit dat u gebruik kunt maken van het verschoningsrecht? Als familielid hoeft u geen verklaring af te leggen. U bent zich daarvan bewust?
Ik wil u verder voorhouden dat het een tricky zaak is. op het moment dat u als getuige de eed of de belofte heeft afgelegd moet u de waarheid spreken. Als u dat niet doet is dat meineed. Daar staat een hoge gevangenisstraf op, een half jaar onvoorwaardelijk. Verder heeft het college begrepen dat u een studie doet in de sfeer van medicijnen. als u hier een verklaring aflegt dat u de dingen gedaan heeft waarvan uw broer wordt beschuldigd loopt u het risico dat u van de opleiding verwijderd wordt en toegang tot een beroep ontzegd wordt. Bent u zich daar allemaal van bewust?
De getuige beantwoordt de vraag van de voorzitter bevestigend en legt de belofte af.
Op vragen van de voorzitter antwoordt de getuige:
(…) Ik ben de vaste assistent. Op maandag tot en met donderdag werk ik in Deventer en op vrijdag in Halle, altijd samen met verweerder. Mijn werkzaamheden bestaan uit het assisteren van verweerder. Assisteren in de behandelkamer en ophalen en naar buiten begeleiden van patiënten. Ik maak binnen de praktijk de foto's. (…) Ik ben de vaste assistent van verweerder, de hele dag. (…) Ik ben de vaste ortho-assistent. (…) Ik maak de röntgenfotos. (…) Ik heb de patiënten opgehaald.
(…)
Voorzitter:
En u was altijd op dezelfde plek als uw broer? Het kan niet zo zijn dat u even uw handen ging wassen en dat verweerder iets geks deed. U was er altijd bij?
Getuige:
Ja.
2. Een proces-verbaal d.d. 16 februari 2018, vastgesteld en ondertekend door mr. R.P. van Eerde, rechter-commissaris en R.J.M. Lansink, griffier, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, voor zover inhoudende:
Zittingsplaats Zwolle
De rechter-commissaris, bijgestaan door de griffier, hoort op 16 februari 2018 als getuige, een persoon die opgaf te zijn:
[verdachte] ,
geboren op 12 mei 1989, te Kabul, Afghanistan.
(…)
De rechter-commissaris beëdigt de getuige omdat hij dit noodzakelijk acht in verband met de betrouwbaarheid van de door de getuige af te leggen verklaring. De getuige legt ten overstaan van de rechter-commissaris op de bij de weg (de rechtbank begrijpt: wet) voorgeschreven wijze de belofte af dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
(…)
Op vragen van de rechter-commissaris legt de getuige de volgende verklaring af.
(…)
U vraagt mij hoe ik wist om welke mensen het ging die verwijten maakten aan mijn broer. Die ken ik vanuit de praktijk. Wij zijn de grootste praktijk van Deventer. Ik was altijd de assistent van mijn broer. Je moet namelijk weten je kunt een praktijk niet voeren zonder assistent. Ik bediende de telefoon, maakte foto's en hielp ook bij de behandeling in de stoel. Ik was er ook verantwoordelijk voor dat de patiënten van de wachtkamer naar de spreekkamer kwamen. Ik moet er dus ook wel bij geweest zijn op de dagen waarop mijn broer beschuldigd wordt van ontuchtige handelingen met patiënten.
U vraagt mij of ik herinneringen heb aan die bewuste data, te weten: 8 november 2016, 21 december 2016, 23 december 2016 en 21 maart 2017. (De getuige raadpleegt op zijn telefoon de kalender en zijn agenda). Ik ben op die data in de praktijk aanwezig geweest, dat weet ik zeker.
(…)
U vraagt mij wat ik op 8 november 2016 concreet heb gedaan met betrekking tot de behandeling van [naam 2] [naam 9] .
(…)
(de rechtbank begrijpt: op een vervolgvraag van de officier van justitie, mr. Zwartjes)
Zoals ik al eerder verklaarde, waren mijn broer en ik beide aanwezig toen de beugel van [naam 2] werd verwijderd.
3. Een proces-verbaal d.d. 16 maart 2018, vastgesteld en ondertekend door mr. R.P. van Eerde, rechter-commissaris en R.J.M. Lansink, griffier, p.30-36, voor zover inhoudende:
Zittingsplaats Zwolle
De rechter-commissaris, bijgestaan door de griffier, hoort op 16 februari 2018 als getuige, een persoon die opgaf te zijn:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989, te [geboorteplaats] , Afghanistan.
(…)
De rechter-commissaris wijst de getuige erop dat hij nog steeds onder ede staat.
(…)
Op vragen van de raadsvrouw mr. Pekkeriet legt de getuige de volgende verklaring af.
(…)
Mijn broer maakt nooit foto's.
(…)
(De rechtbank begrijpt: op vragen van mr. Pekkeriet t.a.v. de behandeling van [naam 3] op 23 december 2016) Het klopt dat ik die dag samen met mijn broer in de behandelkamer ben geweest bij [naam 3] .
(…)
Verdere vraagstelling rechter-commissaris.
(…)
U vraagt mij wat ik die dag (de rechtbank begrijpt: 21 maart 2017) concreet heb gedaan bij de behandeling van mevrouw [naam 5] .
Ik heb haar opgehaald uit de wachtkamer. (…) Ik ben die dag samen met mijn broer en [naam 5] in de behandelkamer geweest. (…)
Verdere vraagstelling mevrouw Pekkeriet.
Hoe was mevrouw [naam 5] die dag bij de praktijk gekomen?
Ze was zoals altijd met haar moeder naar de praktijk gekomen. Haar moeder was ook aanwezig in de behandelkamer, dat deed zij altijd.
4. Een proces-verbaal van aangifte [naam 10] d.d. 15 maart 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van meineed tegen [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
(…)
[naam 1] werkte als orthodontist bij een orthodontiepraktijk te Deventer. Vanaf 20 februari 2017 is [naam 7] (een broer) bestuurder van deze praktijk. [naam 1] was daarnaast als orthodontist werkzaam bij een tandartspraktijk te Halle. Van deze tandartspraktijk is [naam 6] , een andere broer, eigenaar/bestuurder en daar als tandarts werkzaam.
Op 20 januari 2017 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg een melding met betrekking tot onnodige aanrakingen van patiënten door [naam 1] ontvangen. Ook door de politie waren aangiften ter zake aanranding tegen [naam 1] opgenomen.
(…)
In juli 2017 diende de zitting bij het Regionaal Tuchtcollege voor zowel [naam 6] als [naam 1] . Tijdens deze zitting was [verdachte] niet ter sprake gekomen of aanwezig geweest. Tijdens de behandeling in hoger beroep werd ineens [verdachte] als getuige opgevoerd. In de stukken die over en weer gingen voorafgaande het hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege (CTC) werd [verdachte] niet genoemd.
Op de laatste dag dat [naam 1] nog stukken mocht indienen voor de zitting bij het CTC van 9 januari 2018 stuurde de advocaat een brief met de volgende tekst: "Namens cliënt deel ik u mede dat hij als getuige ter zitting uitnodigt de heer [verdachte] (…)"
Hetgeen [verdachte] verklaarde bij het CTC staat haaks op onze bevindingen. De inspectie startte namelijk in het najaar van 2016 een onderzoek vanwege meldingen aangaande seksueel overschrijdend gedrag door [naam 6] . na de twee melders gesproken te hebben, heeft de inspectie een bezoek gebracht op 7 december 2016 aan de praktijk aan de [adres 2] in Halle en hebben wij [naam 6] daar ontmoet. We hebben een korte rondgang door de tandartspraktijk en de orthodontiepraktijk gemaakt en zijn toen naar Deventer gegaan om de orthodontiepraktijk aan de [adres 3] in Deventer uitgebreider te bekijken. In deze praktijk troffen we [naam 7] en [naam 1] aan. [naam 7] leidde ons rond. Wij zijn twee tot drie uur in het pand geweest, grotendeels in de kantine, hier hebben wij gewacht tot [naam 1] klaar was met zijn patiënt. Wij hebben dit pand van boven tot onder doorlopen. Wij zijn in de volgende ruimtes geweest. Begane grond: receptie-wachtkamer, een behandelruimte, röntgenruimte, kantine-keuken. Op de eerste verdieping: de grote orthodontieruimte. Wij hebben [verdachte] niet getroffen tijdens dit onaangekondigde inspectiebezoek.
In tegenstelling tot wat [verdachte] bij het CTC verklaarde werd [verdachte] tijdens ons inspectiebezoek niet benoemd door [naam 7] als aanwezige in de praktijk in Deventer. Hij werd tevens niet genoemd als vaste orthodontie-assistent. Op dat moment hadden ze namelijk geen assistentes, zoals [naam 1] tegenover ons inspecteurs verklaarde op 7 december 2016. Een standaardvraag bij elk inspectiebezoek is: wie werken er allemaal hier. Ook toen werd [verdachte] niet genoemd, überhaupt waren er geen assistentes werkzaam in de praktijk. Wij hebben onze bevindingen vastgelegd in ons inspectierapport. Een conceptrapportage werd voorgelegd aan [naam 1] . Hij heeft de afwezigheid van zijn broer [verdachte] niet gecorrigeerd. In maart 2017 hebben wij ook nog met [naam 6] , [naam 7] en [naam 1] gesproken in het kader van het hoor en wederhoor beginsel. Ook toen is [verdachte] niet ter sprake gekomen als werknemer/medewerker van de praktijk. (…)
Toen wij in maart 2017 een nieuwe melding van seksueel overschrijdend gedrag kregen zijn wij overgegaan tot het opleggen van een bevel. Hij (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) mocht toen geen vrouwelijke patiënten meer behandelen. Tijdens het zienswijze gesprek bij VWS werd door verweerders aangevoerd dat zij camera's konden gaan ophangen en assistenten in dienst zouden nemen zodat er zicht zou zijn op het één op één contact. Ook nu kwam [verdachte] niet ter sprake als orthodontie-assistent.
Ten aanzien van zijn verklaring bij het CTC dat hij altijd de röntgenfoto's maakte, de patiënten uit de wachtkamer haalde en afspraken maakte, verklaarden de slachtoffers niet over [verdachte] .
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] bij de rechter-commissaris d.d. 4 juli 2019, voor zover inhoudende, als verklaring van getuige, zakelijk weergegeven:

U vraagt mij of ik tot de kerst van 2016 in de praktijk in Halle gewerkt heb. Dat klopt. Ik werkte op donderdagen en vrijdagen. Vrijdag werkte ik voor de orthodontist. Ik was dan de enige assistente van de orthodontist. [naam 1] kwam altijd met de auto naar de praktijk. (…) In Deventer deed hij alles alleen. Dat heb ik van beide broers, [naam 1] en [naam 6] , begrepen. (…) U vraagt mij of de orthodontist geen ortho-assistent had. Nee, niemand. Op vrijdagen waren alleen de orthodontist en ik aanwezig in de praktijk. Dat weet ik heel zeker. U vraagt mij of ik de andere twee broers [achternaam] ken. Ik ken [naam 7] , daar heb ik een gesprek mee gehad. (…) U vraagt mij of ik de andere broer ken en vraagt mij of ik zijn naam weet. Ik weet wel dat er nog een jongere broer was. Die ken ik niet en zijn naam las ik voor het eerst in de oproepbrief voor dit getuigenverhoor. Ik heb hem nooit gezien.

6. Een proces-verbaal van aangifte [naam 3] (tegen [naam 1] ) d.d. 19 januari 2017, p.63-70, voor zover inhoudende, als verklaring van aangeefster:
V = vraag verbalisant
A = antwoord aangeefster
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen de orthodontist die werkzaam is in de tandartsenpraktijk Halle aan de [adres 2] .
(…)
V: Wat weet je van de mensen die er werken?
A: Er was een assistente, een hele lieve vrouw.
V: Weet jij hoe zij heet?
A: Volgens mij [naam 11] of [naam 4] .
V: Waarmee hielp zij?
A: Met afspraak maken en foto's maken, die heeft zij gemaakt.
(…)
V: Hoe ging het de eerste keer dat je in de praktijk kwam?
A: Ik kwam binnen en stond wat ongemakkelijk in een klein halletje. Er was niemand. Vervolgens kwam de assistente. Zij zei dat ik in de wachtkamer kon gaan zitten. De deur stond al open, de orthodontist zei dat ik wel naar binnen toe mocht. Daarna hielp hij mij.
(…)
V: De tweede keer, was de assistente toen dezelfde vrouw als de eerste keer?
A: Ja.
(…)
V: Was die 22 december er ook een assistent aanwezig?
A: Nee, ik heb niemand gezien.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] bij de rechter-commissaris d.d. 12 april 2019, voor zover inhoudende, als verklaring van getuige, zakelijk weergegeven:
Het kan wel kloppen dat ik de orthodontist te Halle driemaal heb bezocht. (…)
De eerste keer was de assistente er. Dat was een dame. Zij zat in een aparte ruimte. (…) Op een gegeven moment werd ik door de orthodontist opgehaald en ben ik met hem naar de behandelkamer gegaan. In de behandelkamer was alleen de orthodontist aanwezig. Verder was er niemand in de behandelkamer aanwezig. (…)
De tweede keer was er buiten de orthodontist niemand aanwezig in de praktijk. (…)
De derde keer ging precies zoals de tweede keer. Alleen de orthodontist was aanwezig.
8. Een proces-verbaal van aangifte [naam 8] (tegen [naam 1] ) d.d. 21 december 2016, voor zover inhoudende, als verklaring van aangeefster, p.95-106:
V = vraag verbalisant
A = antwoord aangeefster
V: Tegen wie wil jij aangifte doen, hoe heet hij?
A: J. [achternaam] .
(…)
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: Op 21 december.
(…)
V: Vertel daar eens alles over, over wat er gebeurd is die dag.
A: (…) Ik moest daarna een foto maken. Hij zei: "loop er maar naar toe." Hij liep achter mij. (…) Hij ging een foto maken net als altijd.
(…)
V: Toen jij die dag bij de praktijk kwam, waren er andere mensen?
A: Nee.
(…)
V: Waar heeft de behandeling toen op 21 december plaatsgevonden?
A: Dat was in de behandelkamer en in de fotokamer.
(…)
V: Hoe wist je dat je mocht komen?
A: Dat zei hij.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 8] bij de rechter-commissaris d.d. 12 april 2019, voor zover inhoudende, als verklaring van getuige:
V= vraag mr. Beutener
A = antwoord getuige
V: Kunt u zich herinneren hoe vaak u bij de orthodontist was geweest.
A: Ik schat 5 tot 8 keer. Ik heb telkens dezelfde orthodontist gehad. Dat was [naam 1] .
V: Weet u met wie u de nieuwe afspraak op 21 december 2016 hebt gemaakt?
A: Ja, met [naam 1] . Hij was mijn orthodontist.
V: (…) Kunt u kort toelichten welke mensen er naast [naam 1] in de praktijk werkten?
A: Ik heb één vrouw achter de balie gezien. Zij was op dat moment zwanger. Ze ging daarna met zwangerschapsverlof, waarna ik haar niet meer heb gezien. Ook heb ik nog een keer een man met een bril achter de balie gezien, maar ook daar weet ik de naam niet van. Ik heb beide personen maar één keer gezien. Alle andere keren zat er niemand achter de balie. Op die momenten kwam ik binnen en nam ik meteen plaats in de wachtkamer. Als ik aan de beurt was, riep [naam 1] mijn naam en dan kon ik met hem meelopen. Hij kwam dan uit de behandelkamer en dan liep ik met hem mee.
Naast [naam 1] heb ik in de praktijk gezien: een vrouw die zwanger was achter de balie en een man met een bril achter de bali. De andere keren was er niemand. De man achter de balie had een behoorlijke baardgroei en een bril.
10. Een proces-verbaal van aangifte [naam 9] (tegen [naam 1] ) d.d. 1 december 2016, voor zover inhoudende, als verklaring van aangeefster, p.71-77:
V = vraag verbalisant
A = antwoord aangeefster
V: Tegen wie kom je aangifte doen?
A: [naam 1] .
(…)
V: Wie is dat?
A: Een orthodontist.
V: Waar zit hij?
A: Op de [adres 3] .
V: Probeer eens in je eigen woorden te vertellen wat er is gebeurd.
A: (…) Toen die beugel eruit was, zei hij dat er foto's gemaakt moesten worden. Toen ben ik met hem mee gelopen naar de röntgenkamer.
(…)
V: Ik wil graag wat weten over de praktijk. Hoe ziet die eruit?
A: Ze werken volgens mij met z'n drieën. Een assistent om de afspraken te maken achter de balie. Een tandarts en de orthodontist.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] bij de rechter-commissaris
d.d. 12 april 2019, voor zover inhoudende, als verklaring van getuige, zakelijk weergegeven:
Mijn moeder heeft destijds de praktijk gebeld voor een afspraak. Volgens mij heeft ze de afspraak gemaakt met de assistente van de praktijk. Zij zat achter de balie en heeft een datum ingepland. De assistente lijkt van Turkse afkomst te zijn. Ze had zwart, lang haar. Naast de assistente heb ik de tandarts wel eens gezien. Hij was een broer van de orthodontist.
(…)
De orthodontist heeft de beugel eruit gehaald. naar aanleiding daarvan zei hij dat er een röntgenfoto moest worden gemaakt. (…) We zijn vervolgens naar de röntgenkamer gelopen, dat is in de kamer ernaast. (…) De orthodontist maakte zelf de foto. Alle keren dat ik bij de orthodontist kwam, ben ik door [naam 1] geholpen.
(…)
Ik weet zeker dat ik in de behandelkamer alleen was met de orthodontist.
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] d.d. 22 maart 2017, voor zover inhoudende, als verklaring van getuige, p.107-112:
V = vraag verbalisant
A = antwoord aangeefster
V: Hoe laat had jij een afspraak met de orthodontist?
A: 13:00 uur.
V: Waren er meer mensen toen jij kwam?
A: Nee. Er zijn bijna nooit mensen, ook geen assistentes, hij is altijd alleen daar.
(…)
V: Dan ben je in de fotokamer, wat gebeurt er dan?
A: Ik liep naar binnen en probeerde mij op mijn kont te slaan maar hij raakte mijn rug. (…) Ik riep toen heel hard "nee", zodat mijn moeder zou komen.
(…)
V: Waar zit jouw orthodontist?
A: [adres 3] .
(…)
V: Werken er nog meer mensen?
A: Volgens mij niet. Er is wel een tandarts in de avond maar hij is altijd alleen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2018114478. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.