ECLI:NL:RBOVE:2020:1797

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
8115267 \ CV EXPL 19-5959
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van transitievergoeding en ontvankelijkheid van werknemers in hun vordering

In deze zaak vorderen de werknemers, gezamenlijk aangeduid als eiseressen, betaling van een transitievergoeding van hun werkgever, Stichting Zorggroep Oude en Nieuwe Land (ZONL). De werknemers stellen dat zij recht hebben op deze vergoeding op basis van de Cao TV VVT, die van toepassing is op hun arbeidsovereenkomsten. ZONL betwist echter de ontvankelijkheid van de werknemers in hun vordering, omdat zij van mening is dat de vordering te laat is ingesteld en dat de procedure niet correct is ingeleid. De kantonrechter moet eerst beoordelen of de werknemers ontvankelijk zijn in hun vordering. ZONL beroept zich op de vervaltermijn van drie maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals vastgelegd in artikel 7:686a lid 4 onder b BW. De kantonrechter oordeelt dat de werknemers niet-ontvankelijk zijn, omdat zij hun vordering buiten deze termijn hebben ingesteld. De werknemers hebben aangevoerd dat de vervaltermijn niet van toepassing is, omdat zij hun vordering hebben gebaseerd op de Cao TV VVT, maar de kantonrechter stelt vast dat de vordering wel degelijk verband houdt met de wettelijke transitievergoeding. De kantonrechter concludeert dat de werknemers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering en veroordeelt hen in de proceskosten van ZONL.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 8115267 \ CV EXPL 19-5959
Vonnis van 21 april 2020
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

wonende te [plaats 1] ,

2. [eiseres 2] ,

wonende te [plaats 1] ,

3. [eiseres 3] ,

wonende te [plaats 1] ,

4. [eiseres 4] ,

wonende te [plaats 1] ,

5. [eiseres 5] ,

wonende te [plaats 1] ,

6. [eiseres 6] ,

wonende te [plaats 1] ,

7. [eiseres 7] ,

wonende te [plaats 1] ,

8. [eiseres 8] ,

wonende te De Bult,

9. [eiseres 9] ,

wonende te [plaats 1] ,

10. [eiseres 10] ,

wonende te [plaats 1] ,

11. [eiseres 11] ,

wonende te [plaats 2] ,
eiseressen,
gemachtigde: mr. W.P. Bouma.
tegen
STICHTING ZORGGROEP OUDE EN NIEUWE LAND,
gevestigd te Emmeloord,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.R.W. Lambeck.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met ‘de werknemers’. Gedaagde zal hierna ZONL worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ZONL exploiteert een zorginstelling op het gebied van de thuiszorg, ambulante zorg en maatschappelijk werk. Zij verricht die werkzaamheden in de zogenoemde SUN-gemeenten (Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder).
2.2.
Tot de onderneming van ZONL behoorde de ‘Dienst Schoonmaakondersteuning’. De Dienst Schoonmaakondersteuning leverde hulp bij het huishouden. Omdat de activiteiten van de Dienst Schoonmaakondersteuning ernstig verlieslatend bleken, heeft ZONL besloten de door de Dienst verrichte activiteiten te staken. ZONL was per 1 januari 2017 niet meer gecontracteerd voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden in de SUN-gemeenten.
2.3.
Op 7 februari 2016 heeft ZONL de voor onbepaalde tijd in dienst zijnde werknemers boventallig verklaard en op 22 april 2016 heeft zij aan het UWV toestemming verzocht voor het ontslag van deze werknemers op grond van bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft vervolgens op 28 juli 2016 toestemming verleend voor de opzegging van de arbeidsovereenkomsten met werknemers.
2.4.
Op 2 augustus 2016 heeft ZONL met gebruikmaking van de toestemming van het UWV de voor onbepaalde tijd geldende arbeidsovereenkomsten met werknemers opgezegd waardoor de arbeidsovereenkomsten van 211 werknemers, waaronder de 11 werknemers in deze zaak, op 31 december 2016 eindigden.
2.5.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg 2016-2018 (hierna: Cao VVT) van toepassing. Tevens is de op 25 augustus 2016 algemeen verbindend verklaarde CAO Transitievergoeding VVT (hierna: Cao TV VVT) van toepassing. Deze Cao heeft een looptijd van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016. In de Cao TV VVT staat onder meer het volgende:
Artikel 1.2 Werkingssfeer, toepassing en ontheffingen
(…)
6. De bepalingen van de CAO zijn slechts van toepassing als deze niet in strijd zijn met dwingrechtelijke bepalingen.
Artikel 2 Transitievergoeding
Treedt in werking per 1 juli 2016 in geval je dienstverband bij je werkgever eindigt vanaf 1 juli 2016. (…)
1. De transitievergoeding en het vloerbedrag als bedoeld in dit artikel laten onverlet dat betere respectievelijk daaraan aanvullende afspraken gemaakt kunnen worden, in het kader van het overleg met de werknemersorganisaties over een sociaal plan dan wel op individueel niveau tussen werknemer en werkgever. Na instemming van de werknemersorganisaties kunnen hierover in incidentele situaties ook met de OR afspraken gemaakt worden.
2. Als je voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 3, ontvang je bij beëindiging van je dienstverband een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 t/m 7:673d BW met inachtneming van de overige leden van dit artikel. Als niet voldaan wordt aan de vereisten van lid 3 dan heb je, afhankelijk van de voorwaarden die gelden op grond van de wettelijke transitievergoeding, recht op de wettelijke transitievergoeding, zonder toepassing van dit artikel.
3. Je arbeidsovereenkomst eindigt niet op je eigen verzoek, maar vanwege:
- opzegging door je werkgever na toestemming van het UWV óf
- ontslag na toestemming van de kantonrechter óf
- een uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg óf
- een uitspraak van de rechter;
en deze beëindiging vindt plaats vanwege:
- gehele of gedeeltelijke opheffing van je functie óf
- een reorganisatie waardoor je werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden óf
- een fusie, liquidatie of gehele of gedeeltelijke sluiting van de instelling óf
- onbekwaamheid die niet aan jou is toe te rekenen en je 50 jaar of ouder bent en minimaal 15 jaar bij je werkgever of zijn rechtsvoorgang(s) in dienst bent.
4. (…)
5. (…)
6. In het geval je wettelijke transitievergoeding van lid 2 minder is dan het voor jou geldende vloerbedrag van lid 5, dan ontvang je bij beëindiging van je dienstverband het vloerbedrag van lid 5.
7. (…)
8. (…)
9. Deze bepaling is niet van toepassing als niet is voldaan aan hetgeen in lid 3 is bepaald of als je individueel afspraken met je werkgever maakt in een vaststellingsovereenkomst of wanneer je de AOW-gerechtigde leeftijd hebt.”
2.6.
De schoonmaakondersteuning binnen de SUN-gemeenten is via een Europese aanbestedingsprocedure gegund aan (onder meer) PGVZ Services B.V. (hierna: PGVZ). Van het totale aantal werknemers dat in dienst was bij ZONL in de Dienst Schoonmaakondersteuning zijn 176 werknemers overgegaan naar PGVZ.
2.7.
Een groep van 122 voormalige werknemers heeft op enig moment de kantonrechter verzocht om toekenning van de transitievergoeding. Bij beschikking van 13 juli 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Overijssel ZONL – kort samengevat –veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding met wettelijke rente vanaf 1 februari 2017 (ECLI:NL:RBOVE:2017:2780). Dit oordeel is bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2018 bekrachtigd (ECLI:NL:GHARL:2018:2337).
2.8.
De werknemers in deze zaak behoorden niet tot de verzoekers in voornoemde procedure.

3.Het geschil

3.1.
De werknemers vorderen – verkort en zakelijk weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, althans zo heeft de kantonrechter begrepen:
I. (primair) voor recht te verklaren dat ZONL de transitievergoeding aan de werknemers verschuldigd is op grond van de Cao TV VTT;
II. (subsidiair) voor recht te verklaren dat ZONL de transitievergoeding aan de werknemers verschuldigd is op grond van het beginsel van goed werkgeverschap;
III. (primair en subsidiair) ZONL te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding conform de berekening zoals weergegeven in productie N, dan wel ZONL te veroordelen tot betaling van een ander redelijk bedrag;
IV. (primair en subsidiair) ZONL te veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen.
3.2.
De werknemers voeren aan dat ZONL gehouden is tot het betalen van een transitievergoeding. De gehoudenheid hiertoe volgt rechtstreeks uit de Cao TV VTT; werknemers die voldoen aan het bepaalde in artikel 3 lid 2 van de Cao TV VTT hebben bij beëindiging van het dienstverband recht op een transitievergoeding. Nu ZONL de arbeidsovereenkomst met werknemers heeft beëindigd, hebben de werknemers een rechtstreeks aan de Cao TV VTT ontleende aanspraak op de transitievergoeding. De hoogte van die vergoeding is uiteengezet in productie N. Bovendien brengen de beginselen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW), meer specifiek het zorgvuldigheid-, gelijkheids- en vertrouwensbeginsel, alsook de redelijkheid en billijkheid mee dat ZONL een transitievergoeding aan werknemers dient te betalen. In dat kader is van belang dat ZONL heeft verzaakt in de op haar rustende informatieplicht, aldus de werknemers.
3.3.
ZONL voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of de werknemers ontvankelijk zijn in hun vordering. Volgens ZONL is dat niet het geval, volgens de werknemers wel.
4.2.
In de kern betoogt ZONL dat de werknemers niet-ontvankelijk zijn, omdat (1) de procedure ten onrechte niet bij verzoekschrift (maar bij dagvaarding) is ingeleid en (2) omdat het recht op een transitievergoeding is komen te vervallen doordat de werknemers hun vorderingen te laat hebben ingesteld. ZONL doet in dat kader een beroep op artikel 7:686a lid 4 onder b BW (hierna ook: de vervaltermijn).
4.3.
De werknemers hebben aangevoerd dat zij ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat zij hun vordering (rechtstreeks) hebben gebaseerd op de Cao TV VTT zodat een verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is. De vervaltermijn geldt namelijk niet indien, zoals hier het geval is, de werknemers een rechtstreeks aan de Cao TV VTT ontleende aanspraak hebben op de transitievergoeding. Uitgangspunt is bovendien dat, behoudens uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, arbeidszaken met een dagvaarding moeten worden ingeleid, aldus de werknemers.
4.4.
De kantonrechter ziet aanleiding om eerst de vraag te beantwoorden of het recht op een transitievergoeding is komen te vervallen. Artikel 69 Rv schept namelijk de mogelijkheid tot herstel van een fout die erin bestaat dat, in weerwil van een wettelijk voorschrift, een procedure is ingeleid met een verzoekschrift in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift. In zoverre hoeft een verkeerde procesinleiding niet (automatisch) tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Waar hierna dagvaarding / vordering staat weergegeven kan daarom evenzo verzoekschrift / verzoek worden gelezen.
4.5.
De kantonrechter stelt bij haar beoordeling van het beroep op de vervaltermijn het volgende voorop. Op grond van artikel 7:686a lid 4 onder b BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift op grond van artikel 7:673 BW (de wettelijke transitievergoeding) of artikel 7:673b BW (een aan de wettelijke transitievergoeding gelijkwaardige voorziening) bij de kantonrechter in te dienen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Die vervaltermijn is van dwingend recht (vgl. artikel 1.2 onder 6 van de Cao TV VTT).
4.6.
In dit geval is, anders dan de werknemers hebben aangevoerd, de vervaltermijn wel van toepassing. De vordering van de werknemers houdt namelijk (indirect) verband met de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 e.v. BW. De werknemers hebben namelijk een rechtstreeks aan een Cao ontleende aanspraak op de transitievergoeding, omdat sprake is van een aan de wettelijke transitievergoeding gelijkwaardige voorziening (in de zin van artikel 7:673b BW). De transitievergoeding op grond van de Cao TV VVT houdt een gunstigere regeling in wegens het vastgestelde minimumbedrag. De werknemer heeft namelijk recht op een minimumbedrag (het vloerbedrag, artikel 2 lid 6 van de Cao TV VVT); een recht dat de wettelijk geregelde transitievergoeding niet kent.
4.7.
In de Memorie van Toelichting (33818, p 120-121) is in dat verband vermeld dat “
voor verzoeken die verband houden met de transitievergoeding een termijn van drie maanden geldt.” De wet(tekst) en de wetgeschiedenis zijn derhalve voldoende duidelijk; bij een aan de wettelijke transitievergoeding gelijkwaardige voorziening – die voorgaat op de wettelijke transitievergoeding – is de vervaltermijn onverkort van toepassing óók indien de vervaltermijn in de Cao niet expliciet is overgenomen.
4.8.
Dit betekent dat nu de arbeidsovereenkomsten met de werknemers op 31 december 2016 zijn geëindigd en de werknemers ZONL buiten de wettelijke termijn hebben gedagvaard, de werknemers in beginsel niet-ontvankelijk zijn in hun vordering.
4.9.
Echter, ook als het gaat om een regel van dwingend recht kunnen de redelijkheid en billijkheid er in het algemeen aan in de weg staan dat een partij bij een overeenkomst een beroep doet op een als gevolg van die overeenkomst tussen partijen geldende regel, voor zover dit beroep in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij verdient wel opmerking dat reeds in het algemeen de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling van een beroep op redelijkheid en billijkheid, en dat de omstandigheid dat het gaat om een regel van dwingend recht, meebrengt dat voor de honorering van een zodanig beroep nog minder ruimte bestaat dan bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW in het algemeen al het geval is.
4.10.
De werknemers hebben tevens een beroep gedaan op het beginsel van goed werkgeverschap, zoals neergelegd in artikel 7:611 BW. Dit beginsel leidt niet tot een andere norm voor het buiten toepassing laten van de vervaltermijn, maar kan van belang zijn bij de vaststelling van hetgeen de redelijkheid en billijkheid eist in het kader van artikel 6:248 lid 2 BW. Waar de werknemers een beroep hebben gedaan op het beginsel van goed werkgeverschap, zal de kantonrechter dit dus meenemen bij de beantwoording van de vraag of de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid in de weg staat aan het beroep van ZONL op de vervaltermijn.
4.11.
De werknemers hebben aangevoerd dat ZONL bij hen het vertrouwen heeft gewekt dat zij de transitievergoeding zouden ontvangen. Vanuit ZONL zou namelijk zijn aangegeven dat alle werknemers krijgen waar zij recht op hebben onder het motto ‘gelijke monniken gelijke kappen’. Daarbij komt dat de werknemers zich geconfronteerd zien met een inkomensachteruitgang en zij hiervoor niet worden gecompenseerd; de werknemers konden namelijk niet allen (volledig) aan de slag bij PGVZ. ZONL heeft de werknemers bovendien niet tijdig en niet correct geïnformeerd over de gevolgen van het ontslag, aldus de werknemers.
4.12.
ZONL heeft de stellingen van de werknemers gemotiveerd betwist.
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden die de werknemers hebben aangevoerd niet volgt dat het beroep van ZONL op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat kader is van belang dat de werknemers onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat ZONL haar werknemers (schriftelijk) na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft bericht dat ZONL niet tot uitbetaling van de transitievergoeding zou overgaan. Uit de door ZONL overgelegde correspondentie (producties 10, 11 en 12) volgt dat de werknemers hadden kunnen weten dat ZONL de transitievergoeding niet ging betalen en de werknemers hadden gelet daarop dan ook de gelegenheid om binnen de vervaltermijn een verzoek tot een transitievergoeding in te dienen. De enkele omstandigheid dat ZONL op enig moment heeft aangegeven dat alle werknemers krijgen waar ze recht op hebben, zoals door de werknemers is gesteld, betekent niet dat ZONL daarmee afstand heeft gedaan van haar recht om een beroep te doen op het vervalbeding.
4.14.
Voor zover de werknemers tevens hebben bedoeld te stellen dat zij niet (tijdig) bekend waren met een mogelijk recht op een transitievergoeding en ZONL hen hierover (nader) had moeten informeren, dan treft dit beroep op verschoonbare rechtsdwaling geen doel. Aanvaarding van een dergelijk beroep op dwaling omtrent de uitleg van het objectieve recht kan in het belang van een behoorlijk verloop van het rechtsverkeer in het algemeen niet worden aanvaard. Het zou in strijd met de rechtszekerheid zijn wanneer de toepasselijkheid of de aanvang van een vervaltermijn afhankelijk is van het tijdstip waarop partijen de juiste juridische beoordeling van de feiten duidelijk is geworden. Voorts zou het in strijd zijn met de bescherming die de onderhavige vervaltermijn beoogt te bieden, namelijk om de periode van onzekerheid over het verschuldigd zijn en de hoogte van de transitievergoeding voor partijen zo kort mogelijk te houden.
4.15.
Ook de omstandigheden dat de werknemers zich geconfronteerd zien met een inkomensachteruitgang en zij niet allen (volledig) bij PGVZ aan de slag konden, brengen niet mee dat de vervaltermijn buiten toepassing moet blijven. Daarbij komt dat de vervaltermijn slechts in uitzonderlijke gevallen op grond van artikel 6:248 lid 2 BW buiten toepassing kan blijven. Te denken valt aan situaties waarin er sprake is van een handelen of nalaten van de werkgever waardoor de mogelijkheid voor de werknemer om aanspraak te maken op een transitievergoeding is belemmerd. Dergelijke omstandigheden zijn niet door de werknemers gesteld, noch gebleken.
4.16.
Het vorenstaande betekent dat het beroep van ZONL op het vervalbeding slaagt. De vorderingen van de werknemers zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
De kantonrechter zal de werknemers als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van ZONL, welke proceskosten worden begroot op € 1.922,00 wegens salaris advocaat (2 punten x 961,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart de werknemers niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2.
veroordeelt de werknemers in de proceskosten van ZONL, tot op heden begroot op € 1.169,52,
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. R.G.J. Gehring, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.