ECLI:NL:RBOVE:2020:1796

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
08.222038.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door een 22-jarige man uit Bulgarije in Gramsbergen

Op 25 mei 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man uit Bulgarije, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 14 september 2019 in Gramsbergen het slachtoffer, met wie hij samenwoonde in een vakantiebungalow, van achteren met een mes gestoken. Het slachtoffer werd driemaal verwond, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer en noodweerexces niet slaagde, omdat de verdediging niet aannemelijk kon maken dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot doodslag en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die ook als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar ook met het blanco strafblad van de verdachte in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.222038.19 (P)
Datum vonnis: 25 mei 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] (Bulgarije),
nu verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 december 2019, 3 maart 2020 en 11 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Jansen, van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V.A. Vitanov, advocaat te 's-Gravenhage, en van hetgeen door mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede, namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging tijdens de zitting op 10 maart 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] met een mes te doden;
subsidiair: heeft geprobeerd [slachtoffer] met een mes zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 september 2019 te Gramsbergen, gemeente Hardenberg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, -die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn gezicht/hoofd/gelaat en/of (linker) bovenarm en/of rug heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 september 2019 te Gramsbergen, gemeente Hardenberg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen -die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn gezicht/hoofd/gelaat en/of (linker) bovenarm en/of rug heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat uit het letsel en de interpretatie daarvan door de forensisch arts blijkt dat verdachte niet het doel had om aangever te doden of aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de letselinterpretatie blijkt immers dat de drie steekwonden bij aangever niet diep genoeg zijn om aan dergelijk letsel te overlijden. Evenmin leveren de steekwonden volgens de raadsman zwaar lichamelijk letsel op.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Verklaring aangever
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich op 14 september 2019 met collega’s in een bungalow op een vakantiepark in Gramsbergen bevond. [2] Daar woont aangever met vijf collega’s, waaronder verdachte. Verder heeft aangever onder meer verklaard dat hij, net nadat hij wakker was geworden, voorovergebogen zittend op zijn bed, een tas onder zijn bed vandaan wilde pakken. ‘
Ik zat met de rug naar de deur toe. [verdachte] kwam naar mij de kamer binnen. Ik heb hem niet horen binnenkomen. Opeens voelde ik pijn in mijn rug. Ik raakte in paniek, in shock. Ik begon mij om te draaien om te kijken wat er aan de hand was. Daarna voelde ik een messteek in mijn hoofd. Ik begon te schreeuwen. Ik zag dat dit [verdachte] was. Vervolgens kwam er een messensteek in mijn arm terwijl ik mijn hoofd aan het beschermen was. [3] (..) Ik begon om hulp te roepen. Toen kwam [naam] binnen’. ‘
Ik denk als die andere jongens daar niet geweest waren dan had hij mij vermoord. Zij hebben mijn leven gereed. [4]
Letselinterpretatie forensisch arts
Uit de letselinterpretatie [5] van S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts, op 30 september 2019 benoemd door de rechter commissaris op vordering van de officier van justitie [6] , blijkt het volgende over het letsel van aangever.
  • Hoofd: een verticaal verlopende open bloedende huidwond in de linker wenkbrauw. De oogkas is een betrekkelijk zwak onderdeel van de schedel waardoor bij diepere doorsteking van de oogkas/door de oogkas heen het achter de oogkas gelegen verlengde merg en de grote vaten rondom het verlengde merg en de schedelbasis beschadigd raken wat vrijwel direct dodelijk zal zijn. Het schedeldeel boven de steekwond is vrij stevig maar kan met een scherp puntig voorwerp ook doorboord worden waarbij bloedingen tussen schedel en hersenen kunnen ontstaan maar ook de frontale delen van de hersenen geraakt kunnen worden. Dit kan ernstig letsel en zelfs de dood veroorzaken.
  • Rug: een verticaal verlopende open huidwond laag net rechts naast het midden op de rug. Bij steekletsel op deze plaats op de rug kan het hart, de grote slagaders bij en om het hart en/of de long worden aangeprikt (klaplong) waardoor dodelijk letsel kan ontstaan.
  • Linker arm: steekwond van circa vijf centimeter met grotendeels gladde en rechte wondranden diep doorlopend tot in de spier. In het ziekenhuis is vastgesteld dat er een tweede maar veel kleinere steekwond van circa twee centimeter aan de andere zijde van de arm aanwezig is. Als deze constatering gevoegd wordt bij de verklaring van het slachtoffer dat hij drie keer is gestoken, moet dit haast wel betekenen dat er op de arm sprake is geweest van een complete doorsteking met insteek- en uitsteekopening. Steekwonden in de bovenarm kunnen de grote slagaders in de bovenarm doorsnijden waardoor binnen niet al te lange tijd (vele minuten tot minder dan 1 uur) dodelijke verbloeding kan ontstaan. De kans hierop is niet groot, maar zeker aanwezig.
Ten aanzien van het letsel wordt door de forensisch deskundige geconcludeerd: ‘
op basis van literatuur en risicoberekeningen met AID en ISS kan geconcludeerd worden dat deze steken het slachtoffer zeker fataal hadden kunnen worden [7] .
Sporenonderzoek
Uit het proces-verbaal [8] naar aanleiding van forensisch onderzoek op de plaats delict door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt onder meer dat in de slaapkamer aan de linkerzijde van de hal (de rechtbank begrijpt gelet op het verhandelde ter zitting: de slaapkamer van aangever) een bebloed dekbed werd aangetroffen. Ook werden in deze kamer bloedvlekken op het matras en op de vloerbedekking aangetroffen, en meerdere bloedspatten (vermoedelijk ‘cast off’, veroorzaakt door het zwaaien of bewegen met een bebloed voorwerp of lichaamsdeel) op de achterwand, op de binnenzijde van de ruit en op de muur van de kamer. Ook werden bloedsporen aangetroffen in de hal en buiten de bungalow. Tenslotte werden ook bloedsporen aangetroffen op het mes, een vleesmes met een lemmet van ca. 20 cm.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij aangever meermalen met het bewuste mes, waarop de bloedsporen zijn aangetroffen, heeft gestoken. [9]
Bewijsoverwegingen
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de verdachte de aangever op 14 september 2019 in Gramsbergen met een mes in zijn rug, gezicht en bovenarm heeft gestoken.
Uit de verklaring van de aangever blijkt dat de verdachte vrij willekeurig en met kracht met het mes, waarvan het lemmet 20 cm meet, op de aangever heeft ingestoken. Dat met kracht gestoken is kan ook blijken uit de volledige doorboring van de linker bovenarm met het mes. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke messteken op de plaats waar deze werden toegebracht, met name in het hoofd en de romp, fatale gevolgen kunnen hebben, zoals blijkt uit de verklaring van de forensisch deskundige.
De hiervoor beschreven handelingen van verdachte zijn onder de gegeven omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever dodelijk zou verwonden, waarmee zij de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen acht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 september 2019 te Gramsbergen, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in zijn gezicht en linker bovenarm en rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van het toebrengen van de messteken in het hoofd en de arm van aangever sprake is geweest van een noodweersituatie, en van de messsteek in de rug van noodweerexces, waardoor verdachte niet anders kon dan handelen op de wijze zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank constateert dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de aanleiding van het toebrengen van de messteken. In het scenario dat de raadsman ter zitting naar voren heeft gebracht, weigerde aangever het identiteitsbewijs van verdachte – dat aangever in zijn bezit zou hebben – aan verdachte terug te geven en weigerde hij met verdachte naar Western Union te rijden om geld naar Bulgarije over te maken, terwijl aangever in bezit was van een auto van hun werkgever. Ook schold aangever verdachte uit. In de keuken is vervolgens een vechtpartij ontstaan. Aangever heeft verdachte op enig moment in een wurggreep gepakt, waardoor verdachte bijna geen lucht meer kreeg. Verdachte heeft toen een mes van het aanrecht gepakt en aangever in zijn arm en gezicht gestoken. Nadat de aangever vluchtte, heeft verdachte als gevolg van een heftige gemoedsbeweging de aangever, terwijl deze wegliep, nog een steek in de rug toegebracht.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft verdedigd. Deze verdediging moet dan vervolgens ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke juistheid van het scenario van de verdediging reeds vanwege de aangetroffen sporen in de woning niet aannemelijk is geworden. Uit het sporenonderzoek dat door de forensische opsporing is verricht in de bungalow blijkt immers dat met name bloedsporen in de slaapkamer van aangever zijn aangetroffen. Daarnaast zijn bloedsporen aangetroffen in de hal en buiten de bungalow. Uit het sporenonderzoek blijkt dat geen bloedsporen in de keuken zijn aangetroffen. Ook de verklaringen van de andere bewoners van de bungalow – van wie er bovendien een aantal in de woonkamer met open keuken aanwezig zijn geweest – bevatten geen aanknopingspunten voor het scenario dat sprake is geweest van een gevecht in de keuken van de bungalow, zoals verdachte’s raadsman ter terechtzitting heeft betoogd. Bovendien zijn tijdens het forensisch onderzoek aan verdachte (pagina 165 tot en met 168 van het proces-verbaal) alleen oppervlakkige verwondingen aan zijn rechterwang en borst waargenomen, en geen verwondingen rond zijn hals of (andere) sporen van verwurging. Het door de raadsman geschetste noodweer(exces)scenario is niet aannemelijk geworden en vindt geen steun in het dossier.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ten tijde van het steken in het hoofd en de arm van aangever niet in een situatie bevond waarin hij zichzelf moest verdedigen tegen een (ogenblikkelijke, wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar en is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

Zoals hiervoor reeds opgemerkt, heeft de verdediging aangevoerd dat ten aanzien van het toebrengen van de messteken in de rug van aangever sprake is geweest van noodweerexces.
De verdediging heeft betoogd de verdachte door de aangever in een wurggreep werd genomen, waarop verdachte uit noodweer aangever in zijn arm en gezicht heeft gestoken, en vervolgens, als onmiddellijk gevolg van de door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, bij het weglopen van aangever nog een laatste beweging in de richting van aangever gemaakt en hem daarbij in zijn rug gestoken.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake moet zijn van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding.
Nu het bestaan van een noodweersituatie noodzakelijk is om met succes een beroep op noodweerexces te kunnen doen, geldt ook hier hetgeen hiervoor onder 5 is overwogen. Door het ontbreken van een noodweersituatie faalt tevens het beroep op noodweerexces.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 42 maanden geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de op te leggen straf of maatregel heeft de raadsman betoogd dat verdachte de zorg draagt voor zijn vrouw en kind en zo snel als mogelijk terug naar Bulgarije dient te gaan om werk te zoeken om zijn gezin financieel te kunnen ondersteunen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waardoor het leven van een toen negentienjarige aangever ingrijpend veranderde. Met vier anderen woonden verdachte en het slachtoffer in een vakantiebungalow. Terwijl het slachtoffer zich in zijn slaapkamer bevond heeft verdachte hem van achteren benaderd en hem plotseling met een mes in zijn rug gestoken, en vervolgens in zijn gezicht en arm. Daardoor heeft het slachtoffer letsel opgelopen dat dodelijk had kunnen zijn. Het slachtoffer heeft verklaard dat het contact tussen hem en verdachte voordien goed was en de aanleiding voor het steken is onduidelijk gebleven. De medebewoners, die op de roep om hulp van het slachtoffer afkwamen, hebben verdachte van het slachtoffer afgehaald, waardoor het slachtoffer kon vluchten.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Behalve de impact op het slachtoffer en zijn familie, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Gelet op de ernst van het feit is dan ook een aanzienlijke, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en ook rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte in Nederland. Alles afwegende acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie – een gevangenisstraf van dertig maanden passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich – via zijn gemachtigde raadsvrouw mr. E. Keulen, advocaat te Enschede – als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 9.104,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 35,-- voor het beschadigde en bebloede t-shirt;
- € 100,-- voor reiskosten;
- € 133,-- voor verlies van zelfredzaamheid;
- € 3.336,32 voor verlies van verdienvermogen;
Wegens immateriële schade wordt daarenboven een bedrag van € 5.500,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen en dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, met uitzondering van het verlies van verdienvermogen. Deze post is volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd. Daarom dient de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte volgens de raadsman moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.4 Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht.
Door de officier van justitie is het standpunt ingenomen dat met de huidige onderbouwing niet genoegzaam is komen vast te staan dat sprake is van verlies van verdienvermogen. Ter onderbouwing van de vordering op dit punt is door de benadeelde partij een e-mail namens Günes Uitzendbureau BV (de voormalig werkgever van de benadeelde partij) toegezonden waaruit blijkt dat de benadeelde partij in januari 2020 ‘hoogstwaarschijnlijk’ in dezelfde functie zou zijn teruggeplaatst die hij tot september 2019 uitoefende, als hij hersteld zou zijn. Uit niets blijkt evenwel dat de aangever vanaf 1 januari 2020 volledig hersteld is en dat hij in beginsel weer geschikt en beschikbaar was voor arbeid. Daarvoor is, nu de verdachte de vordering betwist, nadere bewijslevering nodig. . Een nader onderzoek naar het verlies van verdienvermogen zou schorsing van de behandeling ter zitting vereisen en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De overige schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden, en zullen daarom worden toegewezen. De toe te wijzen schadeposten zal de rechtbank vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit werd gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
poging tot doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 5.768,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.768,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 63 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 3.336,32 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.B. van Werkhoven en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2020.
Mr. R.P. van Campen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de districtsrecherche IJsselland met nummer PL0600-2019410153 (onderzoek: Iskenderum). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 107.
3.Verklaring [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 13 maart 2020, pagina 4 (losse bijlage).
4.Aangifte [slachtoffer] , pagina 85.
5.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4, Sv, te weten een forensisch geneeskundige letselinterpretatie door S.J.Th. van Kuijk, pagina 205 tot en met 213.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 203-204.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 212.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pagina 128 tot en met 133.
9.Verhoor verdachte, onder meer op pagina 51 en 52, en verklaring ter zitting van 11 mei 2020.