4.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 1 juni 2017 stuurde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] een sms naar medeverdachte [medeverdachte 1] met de tekst:
‘broeder het nr van [naam 1] in Vietnam is [telefoonnummer 2] .’
Via Viber maakte medeverdachte [medeverdachte 1] daarop contact met een persoon die zich [naam 1] noemde. Op 2 juni 2017 ging het gesprek vrijwel direct over het betalen van geld en de inschrijving voor een toets. Medeverdachte [medeverdachte 1] gaf hierbij aan dat [naam 1] haar best moest gaan doen om te slagen. Ook zei hij tegen [naam 1] : ‘
Maakt niet uit hoe wij elkaar noemen. Maar wij zijn in procedure, moeten wij ernaar noemen. Soms kan het als bewijs dienen, wij moeten dus wat closer zijn. Dagelijks stuur je mij een paar woordjes zodat wij later bewijzen hebben.’
In de periode juni 2017 tot en met oktober 2017 had medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere malen telefonisch contact met [naam 5] , de eigenaar van administratiekantoor [naam kantoor] . Tijdens deze gesprekken gaf [medeverdachte 1] aan dat hij garant wilde staan voor iemand en dat [naam 5] de financiële stukken voor hem in orde moest maken
.Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 1] gedetineerd zat, onderhield verdachte de (telefonische) contacten met [naam 5] .
Op 21 september 2017 berichtte [naam 1] aan medeverdachte [medeverdachte 1] via Viber dat zij geslaagd was. Medeverdachte [medeverdachte 1] reageerde hierop door te zeggen
‘Oke. Gefeliciteerd. Ik ga eerst mijn zaken regelen en dan ga ik naar Vietnam! Om foto’s te maken om als bewijzen te dienen.’
Daarop vond op 25 september 2017 een telefoongesprek plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn zus waaruit kon worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] een bedrag van 5000,00 had ontvangen om garant te staan voor een meisje dat geslaagd was voor de toets
.
Op 27 september 2017 verzond [naam 1] via Viber een afbeelding naar medeverdachte [medeverdachte 1] : een bewijs van de burgerlijke staat (ongehuwd) van een persoon genaamd [naam 6] , met de tekst
‘Dit is een model van een bevestiging. Je moet de tekst aan de onderkant lezen. Daar staat het dat het (gebruikt wordt) om te trouwen, broeder!’.
Medeverdachte [medeverdachte 1] sprak op 11 oktober 2017 met [naam 7] over het feit dat hij aan het regelen was om naar Vietnam te gaan om foto’s te maken omdat hij/zij geslaagd was voor de toets en dat hij de papieren mee zou nemen als deze op tijd klaar waren
.
Vervolgens nam medeverdachte [medeverdachte 1] op 13 oktober 2017 contact op met [bedrijf] en informeerde hij naar de procedure en de kosten voor een ’Machtiging Voorlopig Verblijf’ ten behoeve van gezinshereniging voor een vrouw met een kind.
Ten slotte bleek uit tapgesprekken dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 24 oktober 2017 vanaf
Düsseldorf via Hong Kong naar Hanoi in Vietnam zou gaan vliegen en op 14 november 2017
vanuit Ho Chi Minh weer terug zou keren.
Tijdens een doorzoeking in het administratiekantoor [naam kantoor] werd een bankafschrift op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen waarop een betaling van € 150,00 vermeld stond aan Duo (voor een examen langdurig verblijf) met een kandidaatnummer. Dit nummer was gekoppeld aan [naam 1] .
Op 14 november 2017 werden verdachteen medeverdachte [medeverdachte 1] , die zich in dezelfde auto bevonden, in Zevenaar aangehouden.
In de koffer van medeverdachte [medeverdachte 1] werden boardingpasses van [medeverdachte 1] en verdachte aangetroffen.
Op een onder verdachte in beslag genomen telefoon werden foto’s aangetroffen van elektronische vliegtickets op naam van verdachte en [medeverdachte 1] voor vluchten van Düsseldorf naar Hanoi op 24 oktober 2017 en van Ho Chi Minh naar Düsseldorf op 14 november 2017.
Verdachte was ten tijde van haar aanhouding in het bezit van € 6.050,00 aan contant geld. Daarnaast werd in haar tas een groen/bruine parelmoerarmband en een goudkleurig horloge aangetroffen.
In de koffer, die medeverdachte [medeverdachte 1] bij zich had ten tijde van zijn aanhouding, werden voorts verschillende foto’s aangetroffen van [medeverdachte 1] met een vrouw en een kind. Deze vrouw bleek volgens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] [naam 1] te zijn.Op één van de foto’s was te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 1] samen op een bankje zaten voor een boom en dat [naam 1] een armband en een horloge droeg die een sterke gelijkenissen vertoonden met de armband en het horloge uit de bagage van verdachte. In de in beslag genomen telefoon van verdachte stond een foto van medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte op hetzelfde bankje.Ook werd in deze telefoon een foto en het telefoonnummer van [naam 1] aangetroffen.
Getuige [getuige] werd verhoord en zij verklaarde dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een relatie hadden en dat zij zich bezighielden met het smokkelen van mensen vanuit Vietnam naar Nederland. Deze personen zouden worden ingezet voor de teelt van hennep.
Voor bemiddeling en het garant staan zouden verdachte en medeverdachte € 15.000,00 respectievelijk € 30.000,00 per persoon ontvangen. De garantsteller moest dan een aanvraag doen bij de IND en er moesten in Vietnam foto’s gemaakt worden om de relatie met de gesmokkelde aan te kunnen tonen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zouden op deze manier veel Vietnamezen naar Nederland hebben gehaald.
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de hiervoor aangehaalde (tap)gesprekken, het gegeven dat er een betaling is gedaan aan Duo voor een examen langdurig verblijf ten behoeve van [naam 1] , verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] samen naar Vietnam zijn gereisd en de aangetroffen foto’s, ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het uit winstbejag behulpzaam zijn bijhet verschaffen van toegang en verblijf in Nederland van [naam 1] .
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een voltooid delict, nu verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] (telefonisch) contacten heeft onderhouden met [naam 1] over de wijze van smokkel, zij bij administratiekantoor [naam kantoor] niet naar waarheid opgemaakte inkomensverklaringen en/of jaarrekeningen (winst- en verliesrekening) hebben opgevraagd ten behoeve van de garantstelling in het kader van gezinshereniging, zij naar Vietnam zijn gereisd, zij aldaar een korte periode in contact zijn geweest met [naam 1] en daar foto’s hebben laten maken waarop medeverdachte [medeverdachte 1] staat afgebeeld tezamen met [naam 1] als ware ze een liefdesstel waren. Hiermee heeft verdachte de toegang en het verblijf in Nederland van [naam 1] bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Immers al deze handelingen waren erop gericht dat [naam 1] een schijnhuwelijk zou kunnen sluiten op grond waarvan zij vervolgens in Nederland een permanente verblijfvergunning zou kunnen aanvragen, waarop zij feitelijk geen recht zou hebben. Het vaststellen van het wederrechtelijk verblijf van [naam 1] zou daardoor worden bemoeilijkt. Verdachte is op deze wijze samen met anderen [naam 1] behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van toegang en verblijf in Nederland in de zin van artikel 197a Wetboek van Strafrecht (Sr). Dat het huwelijk niet daadwerkelijk tot stand is gekomen, maakt dit niet anders. Voor de bewezenverklaring is evenmin van belang dat [naam 1] op grond van het schijnhuwelijk een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en gekregen. Het behulpzaam zijn is voltooid zodra verdachte enige handeling verricht waardoor de mogelijkheden tot illegaal verblijf worden verruimd.
Verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] hebben naar het oordeel van de rechtbank ook een gewoonte van het ten laste feit gemaakt nu uit de bewijsmiddelen ook blijkt dat zij vaker personen behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland.
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de raadsman – het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3
Verdachte was ten tijde van haar aanhouding in het bezit van € 6.050,00 aan contant geld.
Voor een veroordeling ter zake witwassen dient te worden bewezen dat het geldbedrag van
€ 6.050,00 uit misdrijf afkomstig is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Gebleken is dat het geldbedrag van € 6.050,00 is aangetroffen op een wijze en onder omstandigheden die, in samenhang bezien, als zogenoemde typologieën van – en daarmee kenmerkend voor – witwassen zijn aan te merken. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Het vervoeren van grote hoeveelheden chartaal geld is zeer ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen. Voorts verhoudt voornoemd geldbedrag zich niet tot het bij de belastingdienst bekende inkomen en vermogen van verdachte en tot de inkomsten en uitgaven op de bankrekeningen van verdachte.
Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van verdachte worden verwacht dat zij een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte heeft verklaard dat zij in Vietnam € 1.500,00 had ontvangen van [naam 3] , en dat zij dit geldbedrag moest afgeven aan [naam 4] , een vriendin die in Nederland woonde, omdat er tussen deze twee personen sprake was van een geldlening.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met deze verklaring een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst en ook de bestemming van dit geldbedrag gegeven. De verklaring is immers verifieerbaar nu deze wordt bevestigd door de verklaring van [naam 4] bij de rechter-commissaris en de bij deze verklaring gevoegde schriftelijke verklaring van [naam 3] . Niet is gebleken dat door het openbaar ministerie is getracht die verklaring op juistheid te onderzoeken. Zonder nader onderzoek kan niet worden gezegd dat de verklaring van de verdachte terzijde kan worden geschoven als volledig ongeloofwaardig. Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het bedrag van € 1.500,00 een criminele herkomst heeft, dient verdachte van het witwassen van dit geldbedrag te worden vrijgesproken.
Het resterende deel van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag zou verdachte blijkens haar eigen verklaring hebben gespaard dan wel gewonnen hebben in het casino. Verdachte heeft hiervan geen verifieerbare gegevens verstrekt waaruit met een voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat dit geldbedrag op legale wijze is verkregen. Het enkel verklaren dat het geld spaargeld is dan wel prijzengeld betreft, kan als zodanig niet gelden. Ook bevat het dossier geen geloofwaardige aanwijzingen dat dit geldbedrag op legale wijze is verkregen.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het op
14 november 2017 onder verdachte aangetroffen geldbedrag van € 4.550,00 uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen nu wettig en overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt.