ECLI:NL:RBOVE:2020:1741

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
C/08/245230 / KG ZA 20-54
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in kort geding met betrekking tot begeleidingsovereenkomst en gevolgen van de coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting RIBW Groep Overijssel (RIBWGO) en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. RIBWGO vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde 1], die sinds 5 november 2011 een begeleidingsovereenkomst had met RIBWGO. De begeleidingsovereenkomst was opgezegd vanwege het ontbreken van financiering en wanprestatie aan de zijde van [gedaagde 1]. De voorzieningenrechter oordeelde dat RIBWGO een spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat [gedaagde 1] de woning zonder recht of titel bezet hield. De rechter volgde de stelling van RIBWGO dat er geen sprake was van een huurovereenkomst, maar van een begeleidingsovereenkomst, en dat [gedaagde 1] geen huur had betaald. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, maar met inachtneming van de kwetsbare positie van [gedaagde 1] en zijn gezin, werd de ontruimingstermijn vastgesteld op 1 september 2020. Daarnaast werd RIBWGO verplicht om de betaalfaciliteiten voor [gedaagde 1] weer open te stellen tot deze datum. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/245230 / KG ZA 20-54
Vonnis in kort geding van 30 april 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING RIBW GROEP OVERIJSSEL,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen RIBWGO,
advocaat: mr. J. Eerbeek, te Veenendaal,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats] ,
[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna ook wel samen te noemen [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. D.F. Briedé, te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding met producties van 14 april 2020,
- de pleitnotitie tevens houdende eis in reconventie met producties van [gedaagde 1] ,
- de spreekaantekeningen en aanvullende producties van RIBWGO,
- de aanvullende pleitaantekeningen alsmede akte uitlatingen van [gedaagde 1] ,
- de mondelinge behandeling via Skype van 22 april 2020.
1.2.
Hierna is het vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
RIBWGO is een zorgaanbieder die een combinatie van begeleiding en verblijfsruimte biedt aan mensen die vanwege psychiatrische en/of psychosociale problemen ondersteuning nodig hebben in het dagelijkse leven.
2.2.
RIBWGO en [gedaagde 1] zijn met ingang van 5 november 2011een begeleidingsovereenkomst aangegaan. Ten behoeve van de begeleiding is aan [gedaagde 1] een verblijfsruimte ter beschikking gesteld, vanaf oktober 2013 aan het [adres] te [plaats] . [gedaagde 1] is getrouwd met [gedaagde 2] , die daar ook woont, net als hun drie minderjarige kinderen.
2.3.
Het Cimot van [gemeente] heeft laatstelijk met ingang van 4 november 2018 een beschikking Zorg in Natura afgegeven voor de duur van één jaar. Deze voorziening is met ingang van 3 november 2019 geëindigd.
2.4.
RIBWGO heeft bij schrijven van 25 oktober 2019 de begeleidingsovereenkomst per 4 november 2019 opgezegd, op grond van het ontbreken van financiering of indicatie voor de begeleiding en op grond van het niet nakomen van verantwoordelijkheden c.q. verplichtingen en een vertrouwensbreuk.
2.5.
In de dossieranalyse en conclusie van januari 2020 van [X] , gedragswetenschapper van RIBWGO staat:

RIBWGO heeft, gegeven het verleden van negen jaar en op grond van deze gedragswetenschappelijke analyse, niet langer het vertrouwen tot een werkzame relatie te kunnen komen met meneer. Daarnaast wenst RBWGO haar medewerkers niet langer bloot te stellen aan het dwingende, eisende en intimiderende gedrag van meneer.
De beschikking van meneer dat gelopen heeft tot 4 november 2019 zal dan ook de laatste beschikking zijn van waaruit RIBWGO meneer begeleiding heeft geboden.”
2.6.
Bij beschikking van 6 februari 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] de indicatie beschermd wonen van [gedaagde 1] verlengd tot 31 december 2020.
In deze beschikking staat, onder meer, vermeld:

Uit het medisch onderzoek is gebleken dat een indicatie voor beschermd wonen noodzakelijk wordt geacht.
(…)
U heeft eerder zorg ontvangen van de RIBW. U heeft sinds maart 2019 geen zorg afgenomen van de RIBW (wegens een vertrouwensbreuk) en de RIBW heeft aangegeven dat zij u niet meer kan begeleiden. Per 17 februari 2020 wordt het component verblijf niet meer vergoed aan de RIBW. Dit betekent dat u voor 17 februari 2020 voor een andere zorgaanbieder moet kiezen (eventueel met verblijf).”
2.7.
[gedaagde 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 februari 2020. Op dat bezwaar is nog niet beslist.

3.Het geschil

In conventie:
3.1.
RIBWGO vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] zal veroordelen om:
I. binnen zes weken (althans binnen een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen korte termijn) na de betekening van het te wijzen vonnis, de woning aan het [adres] te [plaats] met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt (behoudens indien en voor zover dat eigendommen van RIBWGO zijn), volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met overgifte van de sleutels van deze woning aan de RIBWGO ter vrije beschikking te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
II. de kosten van het geding te betalen
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer.
In reconventie:
[gedaagde 1] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het RIBW:
1. te gebieden om binnen 5 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis in overleg met [gedaagde 1] en zo nodig met inschakeling van een mediator, begeleiding te geven welke hij gezien de bij hem vastgestelde indicatie behoeft, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze verplichting voldoet met een maximum van € 20.000,00.
2. te gebieden binnen 5 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de nutsvoorzieningen te doen (her)aansluiten althans haar te verbieden deze af te sluiten alsmede de betaalfaciliteiten althans betaalpas te deblokkeren althans het leefgeld (weer) beschikbaar te stellen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor ieder dag dat zij zich niet aan deze verplichtingen houdt met een maximum van € 50.000,00.
3. te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding.
3.3.
RIBW voert verweer.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Met betrekking tot het verweer dat er geen sprake is van het -voor voorlopige voorzieningen vereiste- spoedeisend belang is de voorzieningenrechter van oordeel dat RIBWGO, gelet op haar stellingen in dit verband, een voldoende spoedeisend belang heeft.
RIBWGO heeft onder meer gesteld dat de begeleidingsovereenkomst met [gedaagde 1] is beëindigd en dat hij de woning thans zonder recht of titel bezet houdt, terwijl andere cliënten van RIBWGO wachten op een dergelijke woning, en dat is in dit verband voldoende.
4.2.
Voor toewijzing van de vordering, strekkende tot ontruiming in kort geding, is vereist dat in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, als het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van die vordering zal komen.
4.3.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde 1] niet in zijn stelling dat sprake is van een huurovereenkomst. RIBWGO is een zorgaanbieder en geen verhuurder en heeft ook begeleiding gegeven aan [gedaagde 1] . Hieraan doet niet af dat sprake was van een beperkt aantal uren begeleiding. En [gedaagde 1] heeft geen huur betaald.
4.4.
RIBWGO heeft de begeleidingsovereenkomst met [gedaagde 1] opgezegd op de volgende gronden:
a. de financiering is komen te ontbreken (per 17 februari 2020 wordt het component verblijf niet meer aan RIBWGO vergoed);
b. wanprestatie aan de zijde van [gedaagde 1] , met name gelegen in het buitengewoon hoge elektriciteitsverbruik van [gedaagde 1] en het weigeren van begeleiding door [gedaagde 1] ;
c. een vertrouwensbreuk tussen [gedaagde 1] en RIBWGO.
4.5.
[gedaagde 1] meent dat begeleiding door RIBWGO nog steeds tot de mogelijkheden behoort. Hij staat open voor overleg. Wel heeft hij verzocht om andere begeleiders waarbij zijn dossier niet zou moeten worden overgedragen.
Een vordering tot ontruiming tijdens de coronacrisis acht [gedaagde 1] ongepast. Onduidelijk is hoe de coronacrisis zich verder zal gaan ontwikkelen. [gedaagde 1] stelt verder dat RIBWGO de door haar gestelde wanprestatie en vertrouwensbreuk niet heeft onderbouwd. Ook wijst [gedaagde 1] in verband op het feit dat RIBWGO een zorgplicht heeft en hij (opnieuw) een indicatie beschermd wonen heeft gekregen. Dat alles is extra belangrijk omdat hij behoort tot een kwetsbare doelgroep. Hij is bekend met een autisme spectrum stoornis (ASS).
[gedaagde 1] meent dat zijn bezigheid cryptomining gezien moet worden als een dagbesteding, hetgeen nu eenmaal kosten met zich meebrengt. Een andere dagbesteding zou ook geld kosten zodat niet vaststaat dat de kosten buitenproportioneel hoog zijn.
Verder wijst [gedaagde 1] erop dat hij een gezin heeft van vijf personen. Ongewis is of bij het vinden van andere woonruimte hiermee zal worden rekening gehouden.
4.6.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde 1] voorafgaande aan (vooral) de beschikking van 6 februari 2020 heeft ingezet op voortzetting van verblijf in de woning [adres] te [plaats] . Echter met deze beschikking is er duidelijkheid gekomen. [gedaagde 1] komt op grond van deze beschikking wel in aanmerking voor de indicatie beschermd wonen maar de begeleiding zal niet door RIBWGO plaatsvinden en RIBWGO krijgt vanaf 17 februari 2020 voor het verblijf van [gedaagde 1] geen vergoeding meer.
4.7.
Op het bezwaar van [gedaagde 1] tegen de beschikking is nog geen beslissing genomen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in dit kort geding uit moet gaan van de beschikking, die immers de bestuursrechtelijke stand van zaken weergeeft. Het is niet aan de voorzieningenrechter om een oordeel te hebben over de bestuursrechtelijke houdbaarheid van de beschikking. Met andere woorden, voor de voorzieningenrechter staat vast dat RIBWGO vanaf 17 februari 2020 geen vergoeding meer krijgt voor het bieden van verblijf aan [gedaagde 1] .
4.8.
Het feit dat zij voor het verblijf van [gedaagde 1] geen financiering meer krijgt, rechtvaardigt de opzegging door RIBWGO. Van haar kan niet worden verwacht dat zij voor eigen rekening verblijf en begeleiding aan [gedaagde 1] geeft. De andere gronden die aan de opzegging ten grondslag zijn gelegd, behoeven daarom geen bespreking.
4.9.
Vanaf 6 februari 2020 had [gedaagde 1] dus uit kunnen en moeten kijken naar een andere zorgaanbieder en andere woonruimte. Toch heeft hij van de mogelijkheden die daarvoor in de beschikking van 6 februari 2020 worden gesuggereerd (er wordt zelfs een naam van een andere zorgaanbieder genoemd) geen gebruik gemaakt. De reden daarvoor is dat [gedaagde 1] heeft geweigerd zich neer te leggen bij zijn aanstaande vertrek uit de woning. Daarom mocht van RIBWGO niet worden verwacht meer nazorg te bieden dan zij heeft gedaan. Tegenover de passiviteit van [gedaagde 1] kon RIBWGO volstaan met het aanbod met hem mee te denken als hij daaraan toe zou zijn.
4.10.
Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat aannemelijk is geworden dat de begeleidingsrelatie tussen [gedaagde 1] en RIBWGO onherstelbaar is beschadigd. [gedaagde 1] heeft uitgesproken geen vertrouwen meer te hebben in RIBWGO en ook aan de zijde van RIBWGO is het vertrouwen in [gedaagde 1] komen te ontbreken.
4.11.
Nu RIBWGO geen financiering meer ontvangt voor het verblijf van [gedaagde 1] en hij geen begeleiding meer afneemt van RIBWGO, zal [gedaagde 1] de woning niet kunnen blijven bewonen. De gevorderde ontruiming is dus toewijsbaar. Wel zal rekening moeten worden gehouden met de kwetsbare positie van [gedaagde 1] , met het feit dat hij een gezin heeft met minderjarige kinderen en met de coronacrisis. Op grond van enerzijds de noodzaak van ontruiming en anderzijds de bijzondere omstandigheden komt de voorzieningenrechter uit op een ontruimingsdatum van 1 september 2020. Daarbij gaat hij ervan uit dat RIBWGO bereid blijft [gedaagde 1] nazorg te bieden bij het zoek van een andere zorgaanbieder voor verblijf en begeleiding als hij, [gedaagde 1] , te kennen geeft daaraan behoefte te hebben..
4.12.
Dit betekent dat de vordering tot ontruiming van RIBWGO zal worden toegewezen maar dat hierbij nadere voorwaarden worden gesteld zoals hierna geformuleerd.
4.13.
Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de door [gedaagde 1] gevorderde voortzetting van de begeleiding door RIBWGO zal worden afgewezen.
4.14.
Het electriciteitsverbruik door [gedaagde 1] is meer dan tien keer zo groot als het verbruik van een gemiddeld gezin. Dat komt doordat hij ongeveer tien computers permanent inzet voor cryptomining en aanverwante activiteiten. RIBWGO weet al jaren van dit extreem hoge electriciteitsverbruik, maar heeft verzuimd daartegen krachtdadig op te treden. Dat heeft misschien gevolgen voor haar mogelijkheden een deel van die kosten op [gedaagde 1] te verhalen, maar het schept voor RIBWGO niet de verplichting die kosten nog langer voor haar rekening te nemen, zeker niet nu de begeleidingsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. Het is evident dat deze manier van cryptomining niet kan worden aangemerkt als dagbesteding en dat [gedaagde 1] noch in het verleden noch nu mocht verwachten dat RIBWGO de daaruit voortkomende extreem hoge electriciteitskosten zou betalen. Daarom zal de vordering van [gedaagde 1] om RIBWGO te veroordelen hem weer aan te laten sluiten op de nutsvoorzieningen worden afgewezen. Ter zitting is immers gebleken dat water en gas worden geleverd en dat RIBWGO de leveranciers daarvan niet heeft gevraagd daarmee op te houden. [gedaagde 1] zal voor een elektriciteitsleverancier zelf een oplossing moeten zien te vinden. Daarbij mag hij erop rekenen dat RIBWGO gemiddelde electriciteitskosten aan hem vergoed zolang hij rechtmatig in de woning verblijft.
4.15
Wel zal RIBWGO in het kader van de nazorg de betaalfaciliteiten weer open moeten stellen totdat hier op andere wijze in is voorzien. Hieraan zal echter geen dwangsom worden verbonden nu RIBWGO ter zitting heeft verklaard zich aan het vonnis te zullen conformeren.
4.16.
Nu de vorderingen in conventie en reconventie deels worden toegewezen en deels worden afgewezen en gezien de hulpverleningsrelatie tussen partijen is er voldoende aanleiding om zowel in conventie als in reconventie de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
5.1.
Veroordeelt [gedaagde 1] om uiterlijk 1 september 2020 de woning aan het [adres] te [plaats] met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt (behoudens indien en voor zover dat eigendommen van RIBWGO zijn), volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met overgifte van de sleutels van deze woning aan RIBWGO ter vrije beschikking te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden.
5.2.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
5.5.
Veroordeelt RIBWGO om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde 1] de betaalfaciliteiten ter beschikking te stellen op de wijze zoals RIBWGO dit voorheen heeft gedaan, tot uiterlijk 1 september 2020 dan wel een eerdere datum indien op andere wijze hierin is voorzien.
5.6.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.7.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.8.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2020.