ECLI:NL:RBOVE:2020:1707

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
245294 KG ZA 20-57
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil en rechtsverwerking in kort geding met betrekking tot beslaglegging

In deze zaak, die op 23 april 2020 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [eiser] en Hoist Finance. [Eiser] heeft een vordering ingesteld tegen Hoist Finance, waarin hij verzoekt om de tenuitvoerlegging van een arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 december 2012 te staken. Dit arrest betreft een veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag aan Nuon. [Eiser] stelt dat hij gerechtvaardigd vertrouwen heeft gekregen van GGN, de incassogemachtigde van Nuon, dat hij niet meer hoefde te betalen, omdat de zaak gesloten was. Hoist Finance heeft echter het arrest van het gerechtshof Arnhem geëxecuteerd door beslag te leggen op goederen van [eiser].

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, ondanks het feit dat het beslag inmiddels was opgeheven. De rechter heeft vastgesteld dat Hoist Finance niet voldoende bewijs heeft geleverd van de cessie van de vordering en dat het beslag onrechtmatig was, omdat het was gelegd op goederen die niet aan [eiser] toebehoorden. De rechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en Hoist Finance veroordeeld om de tenuitvoerlegging van het arrest te staken, onder verbeurte van een dwangsom.

Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door Hoist Finance, maar heeft zij wel de proceskosten aan de zijde van [eiser] toegewezen. De totale kosten zijn begroot op € 1.636,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer : 245294 KG ZA 20-57
Vonnis in kort geding van 23 april 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. F. Havers,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB,
gevestigd en kantoorhoudende te Stockholm, Zweden, mede kantoorhoudende te Amsterdam, woonplaats kiezende te Almelo,
gedaagde partij, hierna te noemen Hoist Finance,
advocaat: mr. J. Verbeeke.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, uitgebracht op 26 maart 2020, met producties 1 tot en met 11;
  • de producties 1 tot en met 5 van de zijde van Hoist Finance;
  • de akte wijziging van eis tevens houdende overlegging aanvullende productie (12) van [eiser] ;
  • de producties 6 en 7 van de zijde van Hoist Finance;
  • de mondelinge behandeling van 9 april 2020 (wegens het corona virus heeft de behandeling via Skype plaatsgevonden);
  • de pleitnota’s van [eiser] en van Hoist Finance.
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 12 augustus 2009 is [eiser] door de rechtbank Zutphen veroordeeld om een bedrag van € 8.716,92 aan hoofdsom en een bedrag van € 1.361,80 aan proceskosten te voldoen aan de naamloze vennootschap N.V. Nuon Energie dan wel de naamloze vennootschap N.V. Continuon Netbeheer (hierna tezamen: Nuon). In het hoger beroep van voornoemde procedure heeft het gerechtshof Arnhem [eiser] bij arrest van 18 december 2012 veroordeeld om een bedrag van € 8.487,69 aan hoofdsom en een bedrag van € 2.728,50 aan proceskosten te voldoen aan Nuon.
2.2.
[eiser] is met GGN, de incassogemachtigde van Nuon, een regeling overeengekomen voor de betaling van het bedrag waartoe hij door het gerechtshof Arnhem is veroordeeld. [eiser] en GGN zijn overeengekomen dat [eiser] maandelijks een bedrag van
€ 150,00 aflost.
2.3.
[eiser] heeft middels deze betalingsregeling vierenvijftig betalingen verricht aan GGN, in totaal een bedrag van € 8.100,00. De vijfenvijftigste betaling van [eiser] , in december 2016, is door GGN op 14 december 2016 teruggestort. Bij de omschrijving van deze restitutie staat: “
10289188IJ [eiser] zaak geslote”. Bij het kenmerk staat: “
svp betaling stoppen”.
2.4.
Op 7 december 2017 heeft [eiser] een brief ontvangen waarin GGN namens Hoist Kredit AB (hierna: Hoist Kredit) [eiser] sommeert om binnen drie dagen een bedrag van
€ 4.628,50 te voldoen.
2.5.
Op 5 september 2019 is het arrest van het gerechtshof Arnhem aan [eiser] betekend door Hoist Finance. GGN heeft namens Hoist Finance op 5 maart 2020 executoriaal beslag gelegd op roerende zaken van Bespaar Advies Nederland B.V. en de partner van [eiser] . Dit beslag is op 2 april 2020 met terugwerkende kracht tot 26 maart 2020 opgeheven.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat Hoist Finance bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om de tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 december 2012 met kenmerk 200.048.975 te staken en gestaakt te houden, bij gebreke waarvan Hoist Finance een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, met veroordeling van Hoist Finance in de volledige kosten van deze procedure, zijnde een bedrag van € 3.353,20, te vermeerderen met de kosten van de dagvaarding en de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na beteking van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Hoist Finance beschikt niet over een geldige titel op basis waarvan zij beslag kan leggen op roerende zaken, omdat Nuon niet inzichtelijk heeft gemaakt wie de entiteiten heeft overgenomen dan wel wie de vordering op [eiser] heeft overgenomen. Hoist Finance heeft geen bewijs geleverd van de door haar gestelde cessie van de vordering. Daarnaast heeft GGN het restantbedrag van de vordering kwijtgescholden zoals bedoeld in artikel 6:160 lid 2 BW door aan te geven, zowel schriftelijk als telefonisch, dat de zaak gesloten is. Het beslag is bovendien onrechtmatig, omdat het is gelegd op goederen die niet aan [eiser] toebehoren. Omdat Hoist Finance wist, althans behoorde te weten, dat de executie evident ongegrond was, is er sprake van misbruik van procesrecht dan wel onrechtmatig handelen en maakt [eiser] aanspraak op integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.
3.3.
Hoist Finance heeft – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd. [eiser] heeft geen spoedeisend belang meer bij zijn vorderingen omdat het beslag is opgeheven. Hoist Kredit heeft op rechtsgeldige wijze de vordering op [eiser] verkregen, uit hoofde van het arrest van 18 december 2012. Hoist Kredit is vervolgens door Hoist Finance overgenomen, waardoor Hoist Finance de vordering op [eiser] heeft verkregen en zij bevoegd was het arrest te executeren. Dat het dossier van [eiser] bij GGN enige tijd gesloten is geweest betekent niet dat Hoist Finance de wil zou hebben gehad om het restant van de vordering kwijt te schelden. De enkele mededeling dat het dossier gesloten is, is daarvoor onvoldoende. Dat kan om een veelheid van redenen zijn gebeurd. Van een onrechtmatig gelegd beslag is daarnaast geen sprake. Het beslag is opgeheven zodra het Hoist Finance duidelijk is geworden dat [eiser] niet de eigenaar is van de in beslag genomen goederen. Dat was pas bij dagvaarding. Indien deze bewijsstukken eerder waren toegezonden was het beslag eerder opgeheven of zelfs niet gelegd, aldus Hoist Finance.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van [eiser] bij de in de dagvaarding gevorderde voorziening vaststaat. Ook na de wijziging van eis heeft [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vordering. Weliswaar heeft Hoist Finance aangevoerd dat het beslag inmiddels is opgeheven en dat er geen executiemaatregel op stapel staat, omdat er geen executiemogelijkheden resteren, maar omdat verhaalsmogelijkheden van de ene op de andere dag kunnen ontstaan en Hoist Finance de executie daarna weer direct ter hand kan nemen, heeft [eiser] wel degelijk een spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vordering.
Overdracht van de vordering
4.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat Hoist Finance niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom bij haar het vorderingsrechtop [eiser] uit hoofde van het arrest van 18 december 2012 is komen te rusten.
4.4.
Hoist Finance heeft een akte van cessie overgelegd als ook een akte waaruit blijkt dat Hoist Kredit is overgenomen door Hoist Finance. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat het hem duidelijk is dat het vorderingsrecht op Hoist Finance is overgegaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] heeft erkend dat Hoist Finance rechthebbende is van de vordering uit hoofde van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 december 2012.
Kwijtschelding
4.5.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of Hoist Finance de vordering op [eiser] , uit hoofde van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 december 2012, nog mag innen.
4.6.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat Hoist Finance het restant van de vordering heeft kwijtgescholden zoals bedoeld in artikel 6:160 lid 2 BW. Hiertoe heeft [eiser] aangevoerd dat GGN schriftelijk heeft aangegeven dat de zaak gesloten is. GGN heeft vervolgens telefonisch bevestigd dat [eiser] niet meer hoefde te betalen. [eiser] mocht er daarom op vertrouwen dat Nuon afstand had gedaan van haar vorderingsrecht. De wet schrijft hiervoor geen vorm voor, aldus [eiser] .
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Hoist Finance geen afstand van haar vordering heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 6:160 lid 2 BW. Dit artikel bepaalt namelijk dat hiervoor een tot de schuldenaar gericht aanbod moet worden gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de mededelingen van GGN op het bankafschrift bij de restitutie van de laatste termijnbetaling niet als een dergelijk aanbod aan te merken. Hoist Finance heeft hiermee geen afstand gedaan van haar vordering.
Rechtsverwerking
4.8.
[eiser] heeft ter zitting rechtsverwerking aangevoerd als subsidiaire grondslag voor zijn vordering.
4.9.
Van rechtsverwerking is sprake wanneer een gerechtigde zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het recht onverenigbaar is (zie onder andere HR 7 juni 1991, NJ 1991,708). Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop onvoldoende. Daartoe is volgens de vaste formule van de Hoge Raad de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (zie HR 29 september 1995, NJ 1996, 89).
4.10.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat GGN hem geen duidelijkheid heeft verschaft over de reden van het sluiten van zijn incassodossier in 2016, nadat hij op grond van de overeengekomen betalingsregeling reeds vijfenvijftig betaling had verricht. Ook heeft [eiser] onweersproken gesteld dat hij naar aanleiding van de brief van 7 december 2017 contact heeft opgenomen met GGN en dat hem is medegedeeld dat hij “niet meer kon betalen” en dat de brief per abuis was gestuurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken deze omstandigheden, in samenhang met de mededeling op het bankafschrift van de restitutie, dat Hoist Finance bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij haar aanspraak niet meer te gelde zal maken. Het door Hoist Finance in 2019 (en dus bijna rie jaar na de laatste termijnbetaling door [eiser] ) ten uitvoer leggen van het arrest van het gerechtshof Arnhem is met dit bij [eiser] gewekte vertrouwen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal de vordering tot het staken en gestaakt houden van de tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof Arnhem worden toegewezen. De dwangsom zal worden toegewezen als gevorderd.
Proceskosten
4.12.
[eiser] heeft aangevoerd aanspraak te maken op integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.
4.13.
Voor een veroordeling in de volledige proceskosten kan aanleiding bestaan indien misbruik van procesrecht is gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van misbruik van procesrecht. Weliswaar heeft [eiser] aangevoerd dat Hoist Finance wist dat door de beslaglegging [eiser] gedwongen zou worden dit kort geding aan te spannen, maar dit maakt niet dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Niet kan worden gezegd dat tijdens de beslaglegging de evidente onrechtmatigheid daarvan al vaststond. Immers, [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij al direct heeft gezegd en onderbouwd dat de goederen waarop beslag was gelegd niet aan hem toebehoorden en de gegrondheid van het beroep op rechtsverwerking was niet evident. Bovendien heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd hoe deze kosten zijn opgebouwd en dat hij deze daadwerkelijk heeft gemaakt voor deze procedure. De vordering tot integrale vergoeding van de proceskosten zal daarom worden afgewezen. Hoist Finance zal evenwel als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 656,00 aan griffierecht en op € 980,00 aan salaris advocaat, in totaal dus een bedrag van € 1.636,00. De nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Hoist Finance tot het staken en gestaakt houden van de tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 december 2012 met kenmerk 200.048.975, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijft en met een maximum van € 10.000,00;
5.2.
veroordeelt Hoist Finance in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.636,00;
5.3.
veroordeelt Hoist Finance in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hoist Finance niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Koene op 23 april 2020. (wv)