In deze zaak, die op 23 april 2020 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [eiser] en Hoist Finance. [Eiser] heeft een vordering ingesteld tegen Hoist Finance, waarin hij verzoekt om de tenuitvoerlegging van een arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 december 2012 te staken. Dit arrest betreft een veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag aan Nuon. [Eiser] stelt dat hij gerechtvaardigd vertrouwen heeft gekregen van GGN, de incassogemachtigde van Nuon, dat hij niet meer hoefde te betalen, omdat de zaak gesloten was. Hoist Finance heeft echter het arrest van het gerechtshof Arnhem geëxecuteerd door beslag te leggen op goederen van [eiser].
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, ondanks het feit dat het beslag inmiddels was opgeheven. De rechter heeft vastgesteld dat Hoist Finance niet voldoende bewijs heeft geleverd van de cessie van de vordering en dat het beslag onrechtmatig was, omdat het was gelegd op goederen die niet aan [eiser] toebehoorden. De rechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en Hoist Finance veroordeeld om de tenuitvoerlegging van het arrest te staken, onder verbeurte van een dwangsom.
Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door Hoist Finance, maar heeft zij wel de proceskosten aan de zijde van [eiser] toegewezen. De totale kosten zijn begroot op € 1.636,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.