ECLI:NL:RBOVE:2020:1689

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
08.116872.19 (P) en 08.186824-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schennis van de eerbaarheid in trein

De rechtbank Overijssel heeft op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van schennis van de eerbaarheid. De verdachte heeft zich in een trein zichtbaar voor anderen afgetrokken, wat leidde tot zijn veroordeling tot een gevangenisstraf van één maand. De zaak kwam voort uit een incident op 23 april 2019, waarbij de verdachte in een treincoupé zijn geslachtsdeel ontblote en zichzelf masturbeerde. Daarnaast was er een tenlastelegging van poging tot ontucht met een minderjarige, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een poging tot verleiding of aanranding, aangezien de gedragingen van de verdachte niet als een begin van uitvoering konden worden beschouwd. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank besloot ook dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet werd toegewezen, gezien de reeds ondergane voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.116872.19 (P) en 08.186824-18 (tul)
Datum vonnis: 14 januari 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1984 in [geboorteplaats] , [land] ,
laatst opgegeven adres: [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 augustus 2019, 18 oktober 2019, 23 december 2019 en 7 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair :heeft getracht om iemand die jonger was dan achttien jaar te verleiden;
feit 1 subsidiair:heeft getracht om ontucht te plegen/iemand aan te randen;
feit 2:in een trein, zichtbaar voor anderen, heeft gemasturbeerd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 13 mei 2019 te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, een persoon, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, immers heeft hij, verdachte
voornoemde [slachtoffer] aangesproken en/of (daarbij) die [slachtoffer] gevraagd om met hem, verdachte, mee te gaan naar het park en/of (daarbij) die [slachtoffer] gevraagd of zij hem, verdachte, wilde pijpen en/of (daarbij) die [slachtoffer] gevraagd of zij al een keer eerder gepijpt had, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking,
bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit: het (grote) leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] en/of door het zich opdringen aan die [slachtoffer] door haar herhaaldelijk aan te spreken en/of (daarbij) dicht op/nabij die [slachtoffer] te gaan staan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2019 te Hengelo, in de gemeente Hengelo (O),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door zich op te dringen aan die [slachtoffer] door haar herhaaldelijk aan te spreken en/of (daarbij) dicht op/nabij die [slachtoffer] te gaan staan en/of (daarbij) die [slachtoffer] te vragen of zij met hem, verdachte, wilde meegaan naar het park en/of hem, verdachte (daar) wilde pijpen, [slachtoffer] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het pijpen van zijn, verdachtes, penis terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 23 april 2019, op het treintraject van Enschede naar
Hengelo, in de gemeente(n) Enschede en/of Hengelo(O), de eerbaarheid heeft geschonden
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in een treincoupe tijdens voornoemde treinreis, door zijn geslachtsdeel (deels) te ontbloten en/of (daarbij) zichzelf af te trekken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte ontkent dat hij het meisje heeft gevraagd of zij hem wilde pijpen. Nu alleen het meisje dit heeft verklaard staat dit onvoldoende vast. Bovendien brengt leeftijdsverschil alleen geen voornemen met zich mee om het meisje in kwestie tot ontucht te bewegen. Verdachte had niet het voornemen om ontucht te plegen met de minderjarige.Verdachte verklaart dat hij haar heeft gevraagd of zij al had gepijpt. Dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een begin van uitvoering dat nodig is om te kunnen komen tot bewezenverklaring van een strafbare poging van het onder 1 primair of 1 subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman van verdachte merkt op dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft bekend en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij aan [slachtoffer] , een meisje van nog geen dertien jaar oud, op straat niet heeft gevraagd of zij al had gepijpt onaannemelijk. Op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] kan immers genoegzaam worden vastgesteld dat verdachte aan [slachtoffer] heeft gevraagd of zij hem wilde pijpen.
De rechtbank moet, verdachtes seksuele motief zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, in aanmerking nemend, beoordelen of er onder deze omstandigheden sprake is van een poging tot verleiding in de zin van artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel van een poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid in de zin van artikel 246 Sr.
Ten aanzien van feit 1 primair
Artikel 248a Sr stelt strafbaar het door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, een minderjarige opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden.
In het onderhavige geval is sprake van een volwassene die aan een kind vraagt of zij hem wil pijpen. Uit het dossier blijkt vervolgens niet dat verdachte daarbij een overwicht had, althans dat hij daar misbruik van maakte, immers [slachtoffer] blijkt voldoende weerbaar te zijn en in staat om eenvoudig “nee” te zeggen. Verdachte laat ook toe dat zij niet verder last van hem ondervindt, zoals dat ook in de bibliotheek bij andere meisjes gebeurde. Door het enkele stellen van één of twee vragen is niet aantoonbaar druk uitgegaan van het feitelijke overwicht, namelijk de leeftijd van verdachte, een volwassen man van vierendertig jaar oud, op een kind van nog geen dertien jaar oud. Uit de inhoud van het dossier is evenmin gebleken van intimidatie anderszins door verdachte. Verdachtes handelen kan worden omschreven als grensoverschrijdende overlast maar levert nog niet een poging op van het tenlastegelegde misdrijf. Aan verdachte is een poging tot verleiding ten laste gelegd. Van een poging is sprake als de verdachte gedragingen heeft gepleegd die uitgelegd kunnen worden als een begin van uitvoering; gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat het enkel stellen van de vraag of het meisje hem wil pijpen niet aangemerkt kan worden als een gedraging die gericht is op de voltooiing van het misdrijf. Een dergelijke vraag kan wel bijdragen aan gedragingen die een begin van uitvoering opleveren als daar bijvoorbeeld vastpakken of meetrekken bijkomt. Daarvan is in het geval van [slachtoffer] en in het geval van de andere meisjes die door verdachte worden aangesproken, niet gebleken. Daar komt bij dat het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] alléén en onder deze omstandigheden, te weten een eenmalig contact met verdachte, naar het oordeel van de rechtbank geen uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht oplevert waardoor zij zich had kunnen laten “verleiden” als bedoeld in artikel 248a Sr. Dat er “slechts” sprake is van een poging maakt dit niet anders. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een strafbare poging tot verleiding.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Onder verwijzing naar het hiervoor overwogene is de rechtbank ook voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde van oordeel dat er geen sprake is van een begin van uitvoering van aanranding.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, en zal hem daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 23 december 2019;
2. het proces-verbaal van aangifte (pagina 3 en 4 van de doorgenummerde bijlagen van proces-verbaal genummerd PL0600-2019178089-1), inhoudende de verklaring van
[benadeelde] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
2
hij op 23 april 2019, op het treintraject van Enschede naar Hengelo, de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in een treincoupé tijdens voornoemde treinreis, door zijn geslachtsdeel (deels) te ontbloten en (daarbij) zichzelf af te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 239 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf :
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd in het rapport van 6 december 2019.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naast het verweer tot vrijspraak, (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd ertoe strekkende dat, in geval de rechtbank komt tot bewezenverklaring van beide feiten, volstaan zou moeten worden met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de tijd die door verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Algemene overweging
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich, voor het slachtoffer (en voor een groepje jongeren) waarneembaar, in de treincoupé van een rijdende trein afgetrokken en daarmee de algemene eerbaarheid geschonden. Het behoeft geen betoog dat het erg hinderlijk is en zelfs beangstigend kan zijn om geconfronteerd te worden met een dergelijke opdringerige uiting van seksuele aandrang.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportage
Tactus verslavingszorg, GGZ Tactus Flevoland, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 december 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van dit rapport.
Conclusies van de rechtbank
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. Deze straf is lager dan die door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, komt tot vrijspraak van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde.

8.De schade van benadeelden

De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 96.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 2 ten laste gelegde. De schade is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging
van de, in de zaak met parketnummer 08.186824-18, bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Almelo van 11 december 2018, aan verdachte voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering verzocht.
De rechtbank acht gelet op de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis geen termen aanwezig om de vordering van de officier toe te wijzen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2 : schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
vordering benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] (feit 2) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08.186824-18.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.