ECLI:NL:RBOVE:2020:1687

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
C/08/244290 / KG ZA 20-36
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van administratie door administratiekantoor in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Eliya, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder een administratiekantoor, met als doel de afgifte van de gehele administratie en fiscale documenten over de jaren 2015 tot en met 2018. De procedure is gestart omdat eiseres van mening is dat gedaagden hun contractuele verplichtingen niet zijn nagekomen. Tijdens de zitting is gebleken dat er een misverstand was ontstaan over de beëindiging van de opdracht aan het administratiekantoor, wat heeft geleid tot een gebrek aan communicatie en uitvoering van de werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat beide partijen steken hebben laten vallen in hun communicatie en samenwerking. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk moeten worden veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de gevraagde documenten af te geven. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 1 mei 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/244290 / KG ZA 20-36
Vonnis in kort geding van 1 mei 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. J. Eliya te Hengelo Ov,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde 1] dan wel afzonderlijk de besloten vennootschap, [eiser 2] , het administratiekantoor en [gedaagde 2] , dan wel gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding, de pleitnota van [gedaagde 1] en de mondelinge behandeling. Ter zitting is de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om de zaak in der minne te regelen.
1.2.
Bij e-mail van 22 april 2020 heeft mr. Eliya meegedeeld dat hij die dag een e-mail van zijn cliënt heeft ontvangen waarin hij een korte samenvatting geeft van de gebeurtenissen van de weken daarvoor. [gedaagde 2] heeft in de visie van [eiser 2] genoeg gelegenheid gehad om de aangifte over de jaren 2015-2016-2017-2018 alsnog te doen dan wel de financiële documenten af te geven. [eiser 2] heeft van de Belastingdienst tot 1 juni 2020 uitstel gekregen om alle aangiften over de genoemde jaren te doen.
1.3.
Bij e-mail van 23 april 2020 laat mr. Eliya desgevraagd weten:
‘Zoals in de dagvaarding omschreven staat werd [gedaagde 1] eerst gesommeerd (januari 2020) om alsnog de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren. In de dagvaarding werd die mogelijkheid niet meer geboden maar werd afgifte van alle administratie gevraagd. Op de zitting van 16 maart 2020 heeft [gedaagde 1] uitdrukkelijk verzocht om een redelijke periode zodat hij alsnog de overeengekomen en reeds betaalde werkzaamheden zal uitvoeren. Na vele pogingen is het [eiser 2] niet gelukt om [gedaagde 2] zo ver te krijgen om de werkzaamheden alsnog uit te voeren.
[eiser 1] dient uiterlijk 1 juni 2020 de aangifte over 2015, 2016, 2017 en 2018 in te dienen. Voor 2019 dient hij uiterlijk 1 mei 2020 aangifte te doen, zie bijgevoegde mail van [eiser 2] van 23-04-2020. Voor 2019 heeft hij alleen nog beginbalans nodig. Hierbij verzoek ik [gedaagde 1] nogmaals om uiterlijk 25 april 2020 beginbalans van 2019 per mail te sturen.
[eiser 1] handhaaft zijn vorderingen in de dagvaarding en verzoekt uw rechtbank eerbiedig om over te gaan tot het wijzen van een vonnis’.

2.De feiten

2.1.
Op 19 maart 2014 hebben [eiser 1] en [gedaagde 1] een overeenkomst gesloten op grond waarvan het administratiekantoor administratieve diensten zou verlenen aan de besloten vennootschap en aan [eiser 2] en zijn partner bestaande uit onder meer:
  • periodiek verwerken van de administratie,
  • het invullen van CBS en KvK en overige wettelijke vereiste enquêtes,
  • het verzorgen van de aangifte omzetbelasting,
  • het samenstellen van een jaarrekening,
  • het doen van de aangifte vennootschapsbelasting,
  • het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting van u en uw partner.
2.2.
Gebleken is dat het administratiekantoor zich niet (volledig) aan zijn contractuele verplichtingen heeft gehouden. In de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 heeft het administratiekantoor niet tijdig en/of volledig de administratie verzorgd.
2.3.
De belastingdienst heeft de vennootschap (ambtshalve) aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd.
2.4.
Bij brief van 20 december 2019 heeft de vennootschap in een brief aan de belastingdienst de situatie uitgelegd en bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
2.5.
[eiser 1] dient uiterlijk 1 juni 2020 de aangifte vennootschapsbelasting over 2015, 2016, 2017 en 2018 in te dienen. Voor 2019 dient hij uiterlijk 1 mei 2020 aangifte vennootschapsbelasting te doen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 2] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen:
1. Om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de gehele administratie, boekhoudkundige en fiscale documenten en gegevens van [eiser 1] en [eiser 2] voor de gehele jaren 2015 tot en met 2018 af te geven;
2) Om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een afschrift van de reeds verrichte boekhoudkundige werkzaamheden van [gedaagde 1] voor de jaren 2015 tot en met 2018;
3) Om binnen 48 uur na betekening van dit vonns de balans van het jaar 2018 af te geven zodat [eiser 1] kan starten met de administratie van 2019;
4) Op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat [gedaagde 1] niet of niet geheel aan het te dezen te wijzen vonnis voldoet, een en ander zonder maximum vast te stellen, uitvoerbaar bij voorraad;
5) [gedaagde 1] te veroordelen in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6) Althans een zodanige beslissing te nemen die de voorzieningenrechter redelijk acht.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] erkend dat zijn administratiekantoor niet de administratie heeft gevoerd en de belastingaangiftes heeft gedaan, zoals omschreven in de op 19 maart 2014 tussen partijen gesloten overeenkomst. Daaraan ligt, zo is ter zitting gebleken, ten grondslag dat [gedaagde 1] begin 2017 een telefoongesprek met [eiser 2] verkeerd heeft begrepen en heeft opgevat als een opzegging van opdracht aan hem en zijn administratiekantoor om de overeengekomen werkzaamheden in het kader van de vennootschapsbelasting uit te voeren, omdat [eiser 2] die werkzaamheden in het vervolg door een accountant zou laten uitvoeren. [gedaagde 1] is vanaf dat moment enkel de loonadministratie en de inboekwerkzaamheden blijven doen, evenals de aangifte loonheffing en de omzetbelasting. Nadat het misverstand over de opzegging van de opdracht uit de wereld was heeft [gedaagde 1] bij e-mail van 27 april 2018 aangeboden de aangifte omzetbelasting alsnog verder af te handelen. Daarvoor had hij gegevens nodig van [eiser 1] . [eiser 1] heeft [gedaagde 1] direct gegevens per mail verschaft, maar niet de gegevens waarom [gedaagde 1] had gevraagd. [gedaagde 1] heeft daarop geen actie ondernomen, maar heeft afgewacht. De stukken die [gedaagde 1] [eiser 1] had verzocht aan te leveren, heeft hij naar zijn zeggen pas in 2019 van [eiser 1] ontvangen. Ter zitting is dit door [eiser 1] bevestigd: [eiser 1] heeft op 28 april 2018 stukken bij de bank opgevraagd, die hij op 1 januari 2019 van de bank heeft ontvangen en toen heeft doorgestuurd aan [gedaagde 1] .
4.2.
[gedaagde 1] heeft zich toen nogmaals bereid getoond om een jaarrekening en de aangifte vennootschapsbelasting op te stellen, maar hij heeft aangegeven dat hij daarvoor de medewerking van [eiser 1] nodig heeft, omdat hij per 1 januari 2019 is gestopt met zijn administratiekantoor en niet meer de beschikking had over de professionele software om een jaarrekening en een aangifte vennootschapsbelasting op te stellen. In een e-mail daarbij in en e-mail van 14 maart 2019 heeft [gedaagde 1] [eiser 1] laten weten dat hij [eiser 1] inloggegevens bij de belastingdienst nodig heeft om gebruik te kunnen maken van het aangifteprogramma van de belastingdienst. Deze inloggegevens heeft [gedaagde 1] enkele dagen later, als hij bezig wil met de administratie van [eiser 1] , nog niet ontvangen. Wel had hij op 19 maart 2019 van [eiser 1] een e-mail ontvangen waarin [eiser 1] onder meer laat weten:
‘Dus graag asap de cijfers per email deze kant op graag!En op 20 maart 2019 mailt [eiser 1] :
‘ [gedaagde 2] , ik ben er klaar mee. Ik zit in het buitenland en blijkbaar stond fiscus voor mijn deur. Daar heb ik totaal geen zin in! Ik geef nu maar alles uit handen. Groet van een onwijs pissige [eiser 2] ’[gedaagde 1] heeft dit bericht opgevat als een (tweede) opzegging van de opdracht door [eiser 1] . [eiser 1] heeft [gedaagde 1] daarna, in ieder geval per e-mail nog op 3 juni 2019, laten weten dat er weer enkele maanden zijn verstreken zonder dat hij iets van [gedaagde 1] heeft vernomen. Nogmaals verzoekt hij [gedaagde 1] de cijfers aan te leveren. Ter zitting heeft [eiser 1] desgevraagd gezegd dat hij [gedaagde 1] heeft proberen te bellen, maar dat er niet werd opgenomen. Toen hij op een later moment anoniem belde werd er wel opgenomen, maar dit gesprek heeft volgens [eiser 1] tot niets geleid. [gedaagde 1] heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat het zo gegaan zou kunnen zijn, maar dat hij zich dat niet kan herinneren.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen over en weer steken hebben laten vallen. [gedaagde 1] heeft ten onrechte gedacht dat [eiser 1] in een telefoongesprek de opdracht aan zijn administratiekantoor had beëindigd. [eiser 1] heeft in de periode van drie jaar dat zijn B.V. nog wel bestond, maar waarin er geen werkzaamheden meer werden verricht, omdat hij voor die periode in loondienst was getreden, geen vinger aan de pols gehouden en gecheckt of alles goed verliep. Hij is pas wakker geworden nadat de belastingdienst bij hem op de stoep stond. Daarna hebben partijen geprobeerd de problemen met de belastingdienst alsnog op te lossen, maar daarbij hun handelen over en weer laten leiden door irritaties, waardoor tot op heden nog steeds niet alle benodigde gegevens aan de belastingdienst zijn verstrekt en evenmin alle aangiftes zijn ingediend. Ter zitting heeft [gedaagde 1] zich nogmaals bereid getoond om de benodigde aangiftes te doen, waarbij hij nogmaals de kanttekening heeft gemaakt dat hij daarbij gegevens nodig heeft van [eiser 1] . Het kort geding is aangehouden om partijen hiertoe in de gelegenheid te stellen. Uit de e-mail van 22 april 2020 blijkt dat partijen ook beiden aan de slag zijn gegaan. [eiser 1] laat immers weten:
  • op 25 maart kreeg ik lijst met vraagposten over 2016. Deze heb ik direct afgehandeld en binnen twee dagen beantwoord.
  • Op 14 april kreeg ik de cijfers over 2016 (ruim 3 weken) en 16 april concept cijfers & vraagposten over 2017.
  • Deze vraagposten heb ik direct die vrijdag en weekend opgepakt en zo goed mogelijk beantwoord. Zodat de voorlopige cijfers over 2017 bijgewerkt konden worden. En dat cijfers 2018 gereed gemaakt konden worden .
Dit was voor mij ook de aanleiding om de zaak tot twee maal toe aan te houden, want dacht dat ie het weekend wel zou gebruiken om het een en ander af te ronden. Op de 14e heb ik [gedaagde 2] ook toegang gegeven tot het portaal met het verzoek om de aangiften (2016) alvast in het portaal te zetten. Maar hij wilde even wachten tot volledigheid. ??? (…)’
Op 23 april 2020 mailt [eiser 1] aan mr. Eliya:
‘Had destijds al aangegeven dat ik graag direct de openstaande vragen zou willen ontvangen en dat is maar deels gebeurd. Voor de weergegeven jaren heb ik tijd tot 1 juni. Echter 2019 daar geldt 1 mei voor. Alles is gereed behalve beginbalans en dat is eindbalans 2018...
Die heb ik echt per ommegaande nodig. (…)’
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat kennelijk op dit moment alle benodigde gegevens voorhanden zijn op de eindbalans van 2018 na. Weer lijkt het erop dat het afronden van de werkzaamheden stuk loopt op irritaties over en weer, waarbij de voorzieningenrechter niet kan beoordelen of, en zo ja, welke partij het afronden van die werkzaamheden in de weg staat. De conclusie moet echter zijn dat partijen er niet in zijn geslaagd om de ter zitting overeengekomen poging om de werkzaamheden af te ronden te laten slagen. Dus zal de voorzieningenrechter, gelet op het verzoek van [eiser 1] om vonnis te wijzen, daartoe alsnog over te gaan. Hoewel [eiser 1] gelet op het lichaam van de dagvaarding wel lijkt te hebben beoogd te vorderen dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot het afronden van de werkzaamheden, is zijn daadwerkelijke vordering beperkt tot - kort gezegd - afgifte van de gehele administratie op straffe van een dwangsom. [gedaagde 1] heeft zich bereid getoond alle stukken die hij heeft ter beschikking te stellen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen tot afgifte dan ook toewijzen. In de omstandigheid dat [gedaagde 1] heeft toegezegd bereid te zijn alle stukken waarover hij beschikt aan [eiser 1] af te geven en hij met de na de zitting door hem verrichte werkzaamheden zijn goede wil heeft getoond en heeft laten zien dat hij bereid is meer te doen dan gevorderd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vordering om een dwangsom te verbinden aan het niet (tijdig) nakomen van het gevorderde af te wijzen. Nog afgezien van het feit dat het opleggen van een niet gemaximeerde dwangsom zoals gevorderd, in rechte niet aan de orde kan zijn, acht de voorzieningenrechter het verbinden van een dwangsom aan de veroordeling ook niet op zijn plaats. Daarbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat het niet duidelijk is geworden waarop het afronden van de werkzaamheden door [gedaagde 1] na de zitting is stuk gelopen, zodat niet valt uit te sluiten dat die mede te danken is aan een gebrek aan medewerking van [eiser 1] . Bovendien is [eiser 1] niet steeds duidelijk geweest over de datum waarop de belastingdienst uiterlijk over de gegevens dient te beschikken. Ter zitting heeft [eiser 1] in dat kader 1 juni 2020 genoemd. Deze datum noemt hij ook nog in de e-mail van 22 april 2020, waarin hij deze datum noemt als de uiterste datum voor het indienen van de aangiften over de jaren 2015 tot en met 2018. Pas in de e-mail van 23 april 2020 maakt hij duidelijk dat hij de aangifte 2019 vóór 1 mei 2020 dient te doen en dat hij daarvoor de eindbalans 2018 nodig heeft.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet in de bijzondere omstandigheden van deze zaak aanleiding om de gevorderde proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de gehele administratie (inclusief alle brondocumenten / aankoopfacturen / bonnetjes / declaratieformulieren / grootboekrekening en bankafschriften), boekhoudkundige en fiscale documenten ten van [eiser 1] - voor zover [gedaagde 1] daarover beschikt - af te geven aan [eiser 1] ,
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een afschrift van de reeds verrichte boekhoudkundige werkzaamheden van [gedaagde 1] voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018, af te geven aan [eiser 1] ,
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de balans van het jaar 2018 af te geven aan [eiser 1] zodat [eiser 1] kan starten met de administratie van 2019,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
1 mei 2020.