ECLI:NL:RBOVE:2020:1669

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
08-993035-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van bezit en productie van tabak en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 51-jarige man, die werd verdacht van het bezit en de productie van een grote hoeveelheid waterpijp- en rooktabak, alsook van deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 april 2018 werd aangetroffen in een bedrijfsruimte waar tabak was opgeslagen, maar er was geen overtuigend bewijs dat hij betrokken was bij de productie of het voorhanden hebben van deze tabak. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen sporen, zoals DNA en vingerafdrukken op een fles, niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de criminele activiteiten die aan hem werden verweten. De officier van justitie had gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair onder 1 ten laste gelegde en een vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, maar de rechtbank volgde deze redenering niet en sprak de verdachte vrij van zowel het bezit en de productie van tabak als van deelname aan de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993035-18 (P)
Datum vonnis: 4 mei 2020
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [adres 1] ( [land] ).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.L. Edens.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen ruim 12.000 kilogram tabak heeft vervaardigd buiten een daartoe aangewezen accijnsgoederenplaats, dan wel dat hij opzettelijk ruim 12.000 kilogram tabak voorhanden heeft gehad die niet in de accijnsheffing was betrokken.
feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke het oogmerk had om buiten
een daartoe aangewezen accijnsgoederenplaats tabak te vervaardigen en/of tabak voorhanden te hebben die niet in de accijnsheffing was betrokken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met 24 april 2018 te Heijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, te weten (ongeveer) 11.125,5 kilogram (waterpijp)tabak en/of (ongeveer) 1.085,6 kilogram (rook)tabak, althans een (grote) hoeveelheid (rook)tabak, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats, die voor dat soort accijnsgoed(eren) als zodanig is aangewezen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 24 april 2018 te Heijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, te weten (ongeveer) 11.125,5 kilogram
(waterpijp-)tabak en/of (ongeveer) 1.085,6 kilogram (rook)tabak, althans een (grote) hoeveelheid (rook)tabak, voorhanden heeft gehad, terwijl die tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken;
2
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met 24 april 2018
te Heijen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of één of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten - het opzettelijk vervaardigen van accijnsgoederen buiten een
accijnsgoederenplaats (artikel 5 lid 1 onder a jo. artikel 97 Wet op de
accijns), en/of - het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren
betrokken;

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank overweegt ambtshalve dat uit de akte van uitreiking volgt dat de oproeping op
5 maart 2020 aan de griffier van de rechtbank is betekend. Artikel 588, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt: ‘De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag.’
Uit de akte van uitreiking volgt niet dat de oproeping ook per gewone brief aan het van verdachte bekende adres in [land] is gezonden. Het desbetreffende aan te kruisen hokje op het formulier is namelijk niet aangekruist. De rechtbank stelt echter vast dat uit de dossierstukken blijkt dat de oproep op 3 maart 2020 aangetekend is verzonden naar het van verdachte bekende adres in [land] . Verder is gebleken dat deze aangetekende verzending door de verdachte niet in ontvangst is genomen/opgehaald.
De rechtbank overweegt dat op de akte van uitreiking kennelijk abusievelijk niet is vermeld dat de oproep ook naar het laatst bekende adres van verdachte in [land] is verzonden, maar dat uit andere stukken genoegszaam blijkt dat feitelijk wel degelijk aan de verplichting om deze oproeping te verzenden is voldaan, mede in acht genomen artikel 5, eerste lid, van de EU-rechtshulpovereenkomst, waarbij [land] partij is. Nu bovendien de op grond van artikel 7, derde lid, van het EU-rechtshulpverdrag door [land] genoemde betekeningstermijn van 30 dagen in acht is genomen, is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend. Ook voor het overige is de dagvaarding geldig.
Bevoegdheid, ontvankelijkheid en schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair onder 1
ten laste gelegde en een vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Op 24 april 2018 is verdachte aangetroffen in een bedrijfsruimte van een bedrijvencomplex aan de [adres 2] in [plaats] . Dit bedrijvencomplex bestond uit verschillende bedrijfsruimten, namelijk bedrijfsruimte [nummer 1] tot en met [nummer 2] , die ieder slotvast waren afgesloten. Ook bevonden zich diverse containers op het omliggende terrein. Verdachte is samen met drie medeverdachten op de bovenverdieping van bedrijfsruimte [nummer 3] aangetroffen. Op deze bovenverdieping werden kamers aangetroffen die ingericht waren als slaap- en verblijfsruimte. Aan het einde van de gang bevond zich een deur die toegang gaf tot bedrijfsruimte [nummer 4] . Ook deze deur was slotvast afgesloten.
Op het buitenterrein van het bedrijvencomplex stond een container (genummerd [nummer 5] ) met meerdere emmers met tabak. In bedrijfsruimte [nummer 2] zijn pallets met vloeipapier, grondstoffen voor fabricage van sigaretten en andere goederen aangetroffen die worden gebruikt voor de productie van sigaretten. In bedrijfsruimte [nummer 4] zijn pallets met veel blauwe, dichte emmers aangetroffen, met daarin verpakkingen met een afbeelding van een waterpijp. Achter de airco-unit in bedrijfsruimte [nummer 4] bevond zich een verborgen ruimte waarin blauwe emmers met ruwe tabak en waterpijptabak zijn aangetroffen. Op de tafel in deze verborgen ruimte stond een anderhalve liter fles [naam] , waarop een vingerafdruk is aangetroffen die een zeer grote mate van overeenkomst vertoont met de vingerafdruk van verdachte. Ook is een DNA-hoofdprofiel van verdachte op deze fles aangetroffen, waarbij de matchkans kleiner is dan één op één miljard. Ook zijn DNA-nevenkenmerken van medeverdachte [medeverdachte 3] op deze fles aangetroffen. Daarvan is de matchkans niet berekend.
Op de begane grond van bedrijfsruimte [nummer 3] – de bedrijfsruimte waar verdachte met drie medeverdachten op de bovenverdieping werd aangetroffen – werd in een auto een blauwe ton aangetroffen. Bij het openen van deze ton roken verbalisanten een henneplucht. De ton was leeg. Verder werd in deze bedrijfsruimte ‘niets ter zake dienende’ aangetroffen tijdens de doorzoeking, zo blijkt het uit proces-verbaal.
Verdachte heeft in zijn verhoor door de FIOD verklaard dat hem in [land] werd gevraagd of hij geld wilde verdienen. In Nederland kon hij 12 euro per uur verdienen. Bij aankomst zou hij te horen krijgen wat hij moest doen. Met de medeverdachten is hij met een busje vanuit [land] vertrokken. Na hun aankomst bij het bedrijvencomplex zou er later in de ochtend iemand komen om hen te vertellen wat ze moesten doen. De politie was er echter eerder. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen in de ruimte is geweest waar hij is aangehouden en dat hij niets weet van een tabaksfabriek.
De rechtbank overweegt dat verdachte wordt verweten dat hij een grote hoeveelheid waterpijp- en rooktabak heeft geproduceerd (feit 1 primair) of voorhanden heeft gehad (feit 1 subsidiair).
De rechtbank is van oordeel dat hiervoor onvoldoende wettig bewijs is. Verdachte is aangetroffen in hetzelfde bedrijvencomplex als waar de waterpijp- en rooktabak was opgeslagen (veelal in blauwe, dichte emmers) en waar de (verborgen) productieruimte zich ook bevond. Dit was in bedrijfsruimten [nummer 2] en [nummer 4] , en in een container op het buitenterrein, terwijl verdachte is aangetroffen op de bovenverdieping van bedrijfsruimte [nummer 3] . In deze bedrijfsruimte is niets aangetroffen dat in verband kan worden gebracht met het produceren of het voorhanden hebben van waterpijp- en/of rooktabak. De toegangsdeuren tot de andere bedrijfsruimten waren slotvast afgesloten en niet is gebleken dat verdachte toegang had tot de andere bedrijfsruimten. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij in de vroege ochtend van de doorzoeking bij het bedrijvencomplex is aangekomen. Dit is ook verklaard door medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , en op basis van het dossier kan dit scenario niet als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven,
Ook voor het overige er is geen overtuigend bewijs dat verdachte (al dan niet als medepleger) betrokken is geweest bij de productie van waterpijp- en/of rooktabak of dat hij een mate van beschikkingsmacht over de waterpijp- en/of rooktabak heeft gehad en zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid daarvan. De officier van justitie heeft er expliciet op gewezen dat in de productieruimte een fles [naam] is aangetroffen met daarop DNA en vingerafdrukken die zeer grote mate van overeenkomsten vertonen met het DNA en de vingerafdrukken van verdachte. De rechtbank hecht daaraan minder waarde gelet op de aard van dit voorwerp, zijnde een verplaatsbaar object waarvan niet kan worden uitgesloten dat het door toedoen van iemand anders in de productieruimte terecht is gekomen. De rechtbank ziet in de aangetroffen sporen, ook in samenhang bezien met de overige omstandigheden, onvoldoende overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde.
Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde. Gelet daarop kan het overige dat door de officier van justitie ten aanzien van dit feit naar voren is gebracht onbesproken blijven.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet
wettig en overtuigend is bewezen en zal verdachte derhalve ook hiervan vrij spreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. K. Haar en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2020.