Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,
Procesverloop
[naam 1] , zijn verschenen, bijgestaan door eisers gemachtigde, en [naam 2] als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
20 september 2018, een rapportage handhaving van 2 januari 2019 en een rapportage bestandsonderhoud van 21 januari 2019. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak.
23 januari 2019 (het primaire besluit I) de bijstand van eiser ingetrokken over de periode van 1 juni 2018 tot en met 22 november 2018. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van 1 juni 2018 tot en met 22 november 2018 kapperswerkzaamheden heeft verricht. Door dit niet door te geven aan verweerder, heeft eiser volgens verweerder de wettelijke inlichtingenplicht geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van in totaal € 8.800,16 van eiser teruggevorderd. Tot slot heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.750,00.
22 november 2018 kapperswerkzaamheden heeft verricht. Dit heeft eiser immers ook zelf verklaard. Hij heeft deze werkzaamheden nietgemeld bij verweerder. Hiermee heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Dat eiser deze werkzaamheden zag als vriendendienst en zegt hiervoor geen geld te hebben ontvangen maakt dit, met verwijzing naar de vaste rechtspraak zoals hierboven genoemd, niet anders.
1 oktober 2018 tot en met 22 november 2018, namelijk een bedrag van € 2.663,38. De rechtbank stelt het boetebedrag, met een boetepercentage van 50 procent, vast op € 1.331,69. Deze boete kan binnen de termijn van 12 maanden worden voldaan uit de draagkracht van eiser, zodat de rechtbank geen reden ziet de boete te matigen. Dringende redenen op grond waarvan moet worden afgezien van het opleggen van een boete zijn niet gesteld en evenmin gebleken.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I voor zover daarbij het recht op bijstand is ingetrokken over de periode tussen 1 juni 2018 en 1 oktober 2018 en voor zover dat ziet op de terugvordering;
- herroept het bestreden besluit voor zover dat ziet op de intrekking over de periode van 1 juni 2018 tot 1 oktober 2018;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen over de terugvordering, met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het primaire besluit in zoverre, legt aan eiser een boete op van € 1.331,69
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 94,00 en de reiskosten voor een bedrag van € 14,28 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,00.
mr. B.E. Martini, griffier. Deze uitspraak is gedaan op …