ECLI:NL:RBOVE:2020:1636

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
08/038303-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal door veelpleger met ISD-maatregel

Op 30 april 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man uit Eefde, die zich schuldig had gemaakt aan twee winkeldiefstallen in Deventer. De man, die bekend staat als een zeer actieve veelpleger, had op 27 januari en 3 februari 2020 vlees gestolen uit dezelfde supermarkt. Ondanks eerdere begeleidingstrajecten door de reclassering en hulpverlening, bleef hij in de problemen door een combinatie van middelengebruik en een gebrek aan inkomsten. De rechtbank oordeelde dat, gezien zijn strafblad, verslavingsgeschiedenis en de uitkomsten van een risicoanalyse, de man een onvoorwaardelijke ISD-maatregel moest krijgen voor de duur van twee jaar. De rechtbank vond de gepleegde feiten ernstig en oordeelde dat de maatschappij beschermd moest worden tegen de verdachte, die eerder al twee keer een ISD-maatregel had opgelegd gekregen. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de inhoud van een reclasseringsadvies mee, dat de instabiliteit van de verdachte op verschillende leefgebieden benadrukte. De rechtbank achtte de kans op recidive hoog en oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zijn leven zelfstandig te stabiliseren. De uitspraak werd gedaan na een openbare terechtzitting op 16 april 2020, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/038303-20 (P)
Datum vonnis : 30 april 2020.
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
thans verblijvende in de P.I. Arnhem te Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Markink-Grolman, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 3 februari 2020 te Deventer een winkeldiefstal heeft gepleegd;
feit 2:op 27 januari 2020 te Deventer een winkeldiefstal heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 3 februari 2020 in de gemeente Deventer één of meer verpakkingen vlees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de supermarkt [supermarkt] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 27 januari 2020 in de gemeente Deventer één of meer verpakkingen vlees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de supermarkt [supermarkt] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen
kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
 de bekennende verklaring van verdachte, zoals die is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 april 2020.
en ten aanzien van
feit 1:
 het proces-verbaal van aangifte van winkeldiefstal van [aangever 1] namens [supermarkt] , opgemaakt op 6 februari 2020 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , met als bijlage een aangifteformulier van de politie IJsselland (dossierpagina’s 21 - 24);
 het proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeelden, opgemaakt op 7 februari 2020, door verbalisant [verbalisant 1] (dossierpagina’s 27 - 29);
 het proces-verbaal van bevindingen betreffende herkenning van verdachte, opgemaakt op 6 februari 2020 door verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina 30);
 het proces-verbaal van bevindingen betreffende herkenning van verdachte, opgemaakt op 7 februari 2020 door verbalisant [verbalisant 3] (dossierpagina 31).
en ten aanzien van
feit 2:
 het proces-verbaal van aangifte van winkeldiefstal van [aangever 2] namens [supermarkt] , opgemaakt op 28 januari 2020 door verbalisant [verbalisant 4] , met als bijlage een goederenbijlage (dossierpagina’s 12 - 16);
 het proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeelden, opgemaakt op 12 februari 2020, door verbalisant [verbalisant 5] (dossierpagina’s 17 - 18);
 het proces-verbaal van bevindingen betreffende herkenning van verdachte, opgemaakt op 28 januari 2020 door verbalisant [verbalisant 2] (dossierpagina 19).
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 februari 2020 in de gemeente Deventer meerdere verpakkingen vlees, die geheel toebehoorden aan de supermarkt [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 27 januari 2020 in de gemeente Deventer meerdere verpakkingen vlees, die geheel toebehoorden aan de supermarkt [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar gesteld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:diefstal;
feit 2:
het misdrijf: diefstal.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, mede gelet op het strafblad van verdachte en de inhoud van een reclasseringsadvies van GGZ IrisZorg van 14 april 2020, dat aan verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte niet een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat de reclasseringsrapportage van 14 april 2020 niet kan dienen ter grondslag voor de oplegging van een (nieuwe) ISD-maatregel, gelet op de wijze van totstandkoming ervan. Uit de rapportage blijkt dat de reclassering vanwege de uitbraak van het Covid-19 virus voorafgaand aan het opmaken van de rapportage betrokkene niet zelf heeft gesproken. Ook de inhoud van het rapport is niet met verdachte besproken. Daarbij komt dat in het verleden aan verdachte al twee keer eerder een ISD-maatregel is opgelegd en dat hij in dat kader al allerlei trainingen heeft doorlopen. Van oplegging van opnieuw een ISD-maatregel behoeft dan ook geen positieve bijdrage aan het functioneren van verdachte te worden verwacht. Bovendien zijn de gepleegde strafbare feiten niet zódanig ernstig dat de maatschappij moet worden beschermd tegen verdachte.
Verdachte is bereid om mee te werken aan begeleiding door Tactus Verslavingszorg en een traject van begeleid wonen. Verdachte was al een eind op de goede weg toen hij, in de eindfase van de vorige ISD-maatregel, vastliep als gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij hij eerst zijn auto, en daardoor zijn pas verkregen baan en woning is kwijtgeraakt. Toen zag hij het niet meer zitten en is weer vervallen in drugsgebruik.
De raadsman heeft verzocht om, rekening houdend met de voorgeschiedenis van verdachte, de zaak af te doen met een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf - met aftrek van voorarrest - en oplegging van bijzondere voorwaarden dan wel een voorwaardelijke ISD-maatregel, als een stok achter de deur.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen, gepleegd binnen een korte periode bij dezelfde supermarkt. Vermogensdelicten als deze zijn hinderlijk en veroorzaken overlast en dikwijls ook schade voor hen die erdoor worden getroffen.
De rechtbank acht het handelen van verdachte dan ook kwalijk.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank allereerst rekening met het verhandelde ter terechtzitting en het strafblad van verdachte zoals dat blijkt uit zijn uittreksel justitiële documentatie van 10 april 2020.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank voorts rekening met de inhoud van een vroeghulprapport van de reclassering van 12 februari 2020 en een advies van het indicatieoverleg van het NIFP van 21 februari 2020.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de inhoud van een reclasseringsadvies van GGZ IrisZorg van 14 april 2020. Uit dit advies blijkt – samengevat weergegeven – als volgt.
Verdachte is een zeer actieve veelpleger. Hij is al geruime tijd onderwerp van bespreking binnen het Veiligheidshuis te Deventer. Bij verdachte is, ondanks eerder gevolgde trajecten van begeleiding en toezicht door de hulpverlening en reclassering, sprake van een gebrek aan inkomsten in combinatie met middelengebruik.
Een vroeghulprapportage van juli 2019 maakt melding van het feit dat verdachte, na het doorlopen van eerdere trajecten in het kader van een ISD-maatregel, volledig is teruggevallen in cocaïnegebruik. Er is sprake van aanzienlijke maandelijkse uitgaven aan harddrugs, waardoor verdachte onvoldoende overhoudt voor levensonderhoud. Uiteindelijk is verdachte zijn werk en woning weer kwijtgeraakt. De instabiliteit draagt bij aan de verhoging van de kans op recidive. Uit een risicotaxatie met behulp van het instrument OXREC volgt dat de kans op recidive als hoog moet worden ingeschat. Het risico op geweldsdelicten is laag. De rapporteur is het eens met de uitkomsten van deze risicotaxatie.
Het lukt verdachte niet om zijn leven zelfstandig te stabiliseren. Echter, bij eerdere hulpverlenings- en reclasseringscontacten is de medewerking van verdachte onvoldoende gebleken. IrisZorg acht de kans op onttrekking aan begeleiding en toezicht binnen een ambulant kader in de toekomst groot. Gelet op alle factoren acht de reclassering oplegging van een nieuwe onvoorwaardelijke ISD-maatregel geboden.
Op grond van het vierde lid van artikel 38m Sr kan de rechter een ISD-maatregel opleggen, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. Slechts in het geval dat dat advies eerder dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, mag de rechter van dat advies slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Van een situatie als hier bedoeld is echter geen sprake.
De rechtbank is zich terdege bewust van de beperkingen, verband houdende met maatregelen wegens de uitbraak van het Covid-19 virus, waardoor de rapporteur van GGZ IrisZorg verdachte voorafgaand aan het opmaken van de rapportage niet zelf heeft kunnen spreken. Evenmin heeft de rapporteur het reclasseringsadvies vóór de zitting op verantwoorde wijze met verdachte kunnen bespreken.
De rechtbank ziet gezien de inhoud van de rapportage echter geen redenen om te oordelen dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of om aan de inhoud ervan te twijfelen. Gelet op de reeds aanwezige informatie heeft rapporteur zijn advies op verantwoorde wijze daarop kunnen baseren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het advies om, in geval van een veroordeling, een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen degelijk is onderbouwd en goed is gemotiveerd, onder meer door middel van een overzichtelijke weergave met analyse van alle risico- en delict gerelateerde factoren en een weergave van alle reclasserings- en hulpverleningscontacten in het (ook recente) verleden.
Het reclasseringsadvies kan dan ook worden aangemerkt als een in artikel 38m Sr bedoeld advies.
Uit het advies kan worden afgeleid dat sprake is van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden en dat de reclassering louter oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend acht. Overigens doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake of, zoals de reclassering schrijft, verdachte zijn werk en woning is kwijtgeraakt ten gevolge van zijn drugsgebruik of dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, de volgorde andersom is.
De door verdachte thans begane feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Daarnaast is sprake van een situatie waarbij verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem meest recent begane feit ten minste driemaal onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een misdrijf, tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf, terwijl het meest recente feit is begaan na tenuitvoerlegging van die eerdere straffen of maatregelen, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen oplegging van een ISD-maatregel eist.
In aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte, zijn strafblad en zijn verslavingsgeschiedenis, de overige delict gerelateerde factoren en de uitkomsten van de risicoanalyse is gebleken, komt de rechtbank, alles afwegende, tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De oplegging van deze ISD-maatregel strekt mede tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het eerder genoemde wetsartikel en artikel 38m Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde het volgende strafbare feiten oplevert:
telkenshet misdrijf:
diefstal;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.