Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[gedaagde 1]
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 13 november 2019
- de akte uitlating van [eiser]
- de akte uitlating van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
- de antwoordakte [eiser]
- de antwoordakte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.De verdere beoordeling
Om het bestaan van een vordering te kunnen aannemen zijn rechtsfeiten en een titel van betaling vereist. De enkele omstandigheid dat er overboekingen zijn verricht, zonder dat daarvoor een grondslag kan worden aangewezen, is onvoldoende om tot het bestaan van de gestelde vordering te concluderen. Het opnemen van een vordering in een jaarrekening of balans kan niet een vordering doen ontstaan en kan onder de gegeven omstandigheden evenmin dienen tot bewijs van de vordering. Datzelfde geldt voor de verklaringen van [B] en [A] , nu zij kennelijk enkel op grond van de overboekingen tot hun kwalificatie zijn gekomen. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat hetgeen [eiser] heeft aangevoerd zijn conclusie niet kan dragen. Nu van een (tijdig gestuite) vordering op PFFG onvoldoende is gebleken en evenmin concrete omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan tot het bestaan van een vordering van Vanilleprojecten zou kunnen worden geconcludeerd, komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe.
13.496,00(3,5 punten × tarief € 3.856,00)
7.712,00(2 punten × tarief € 3.856,00)