Overwegingen
1. Eiseres houdt zich bezig met de in- en verkoop van caravans. Op 24 augustus 2017 heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruiken van de bedrijfshal op het perceel De Strookappe 24 in Delden voor het stallen/opslaan van een beperkt aantal caravans. Ten tijde van het indienen van deze aanvraag had eiseres hiervoor een bedrijfsruimte op het perceel De Strookappe 5 in gebruik. In haar aanvraag heeft zij verklaard haar bedrijf te willen verplaatsen naar het perceel De Strookappe 24.
2. Het perceel De Strookappe 24 valt onder het bestemmingsplan ‘Delden-Zuid 2015’ en heeft de bestemming “Woongebied”. Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor wonen, waaronder ook het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep is begrepen. Het gebruik voor stalling c.q. opslag van caravans valt daar niet onder en is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
3. Het geldende bestemmingsplan bevat geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om het gebruik voor stallen c.q. opslag van caravans mogelijk te maken.
4. Verweerder had in het primaire besluit toepassing gegeven aan de mogelijkheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) jo. artikel 4, negende lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), de zogenoemde kruimelgevallenregeling. Op grond van deze bepalingen kan omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruiken van bouwwerken en daarbij aansluitend terrein in afwijking van het bestemmingsplan, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo kan van deze afwijkingsbevoegdheid slechts gebruik worden gemaakt als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5. In de uitspraak van 12 maart 2019 oordeelde de rechtbank, kort samengevat, dat het besluit van 29 maart 2018 wat betreft de aspecten geluid, lichthinder, verkeershinder en verkeersveiligheid niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Daarnaast was de rechtbank van oordeel dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd, doordat een ontwikkeling mogelijk werd gemaakt die in strijd met het gemeentelijke beleid is, terwijl niet was gebleken van bijzondere omstandigheden die afwijking van dat beleid rechtvaardigen. Op basis hiervan heeft de rechtbank in de uitspraak van 12 maart 2019 geconcludeerd dat verweerder zich in het besluit van 29 maart 2018 niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder moest daarom een nieuw besluit op bezwaar nemen. Daarbij diende ook het aspect van de (brand)veiligheid te worden betrokken, waarover, indien nodig, advies moest worden gevraagd aan de brandweer.
6. Tegen de uitspraak van 12 maart 2019 is geen hoger beroep ingesteld.
7. Per brief van 15 mei 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij bij nader inzien van mening is dat de aangevraagde activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij van plan is om de aanvraag om omgevingsvergunning af te wijzen. Op 28 mei 2019 heeft eiseres haar zienswijze tegen dit voornemen bij verweerder ingediend. Deze zienswijze is voor verweerder geen reden geweest om zijn gewijzigde standpunt te herzien.
8. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aangevraagde activiteiten vallen in milieucategorie 2 als bedoeld in de Handreiking “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 2009.
Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter, terwijl de feitelijke afstand tussen het perceel De Strookappe 24 en de woonbestemmingen aan De Peppelaar 0 meter bedraagt. Om deze reden zijn de aangevraagde activiteiten volgens verweerder niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft verweerder geconcludeerd dat de vestiging van een nieuw bedrijf aan De Strookappe 24 in strijd is met het gemeentelijke beleid, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dit beleid zou moeten worden afgeweken.
9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank van 12 maart 2019 ruimte laat om het primaire besluit, al dan niet met aanpassingen en/of aanvullingen, in stand te laten. In dat kader heeft zij verklaard bereid te zijn om een bedrijfsplan en een nieuw akoestisch onderzoek op te laten stellen om nader te onderbouwen dat de aangevraagde activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Ook is eiseres bereid om het aspect lichthinder op onafhankelijke en objectieve wijze te (laten) onderbouwen en een verkeersdeskundig rapport te laten opstellen. Verder heeft zij aangevoerd dat er meer bedrijfsactiviteiten aan De Strookappe plaatsvinden. Omdat in de straat echter geen andere percelen zijn waarop een bedrijfshal aanwezig is waar in de toekomst (nieuwe) bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd, hoeft niet voor ongewenste precedentwerking te worden gevreesd als de gevraagde vergunning wordt verleend. Eiseres is van mening dat de stalling van maximaal tien caravans geen afbreuk zal doen aan het woon- en leefklimaat in de omgeving. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij ook dit nader kan onderbouwen door verklaringen over te leggen van diverse omwonenden die geen enkel probleem hebben met de door haar aangevraagde bedrijfsactiviteiten.
10. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestuursorgaan bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleids- en beoordelingsruimte heeft. Dat houdt in dat verweerder de keuze heeft om zijn afwijkingsbevoegdheid in dit geval al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
11. Bij de beoordeling of geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening, speelt het aspect ‘woon- en leefklimaat’ een belangrijke rol. Verweerder hanteert onder andere het beleid om (nieuwe) bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten te weren uit woonomgevingen en te concentreren op bedrijventerreinen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat in dit geval niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van dit beleid zou moeten worden afgeweken. Daartoe overweegt de rechtbank dat het beleid van verweerder, om (nieuwe) bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten te weren uit woonomgevingen en te concentreren op bedrijventerreinen,
op zichzelf niet bestreden en duidelijk is. Het lag op de weg van eiseres om bijzondere omstandigheden aan te voeren en te onderbouwen, waaruit volgt dat in dit geval van het gemeentelijke beleid zou moeten worden afgeweken. Daarin is eiseres niet geslaagd.
Zij heeft namelijk geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Haar enkele verklaring om bereid te zijn om alsnog een bedrijfsplan op te stellen en onderzoek te laten doen met betrekking tot de geluidhinder en lichthinder en een verkeerskundig onderzoek te laten opstellen, biedt de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten nopen om van het beleid af te wijken. In hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
12. Uit het bestreden besluit blijkt verder dat verweerder tevens opnieuw heeft gekeken naar de milieugevolgen van de aangevraagde activiteit. Deze beoordeling is echter reeds gestrand op de vaststelling dat in dit geval niet wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter tot omliggende percelen. Gelet op de hiervoor vastgestelde strijd met het gemeentelijke beleid en het feit dat ruimschoots niet kan worden voldaan aan de richtafstand van 30 meter, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen nader onderzoek meer hoefde te verrichten.
De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat zij eerst de mogelijkheid had moeten krijgen om nadere onderzoeksrapporten aan te leveren, voordat opnieuw op de bezwaren werd besloten. Dat verweerder in het bestreden besluit ten opzichte van het besluit van 29 maart 2018 een volledige ommezwaai heeft gemaakt, maakt dit niet anders.
13. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.