4.2.3Het oordeel van de rechtbank
4.2.3.1 Primaire verweer: bewijsuitsluiting verklaring [medeverdachte 1] en telefoongegevens
Verklaringen [medeverdachte 1]
De rechtbank stelt vast dat de door [medeverdachte 1] op 17 januari 2018 afgelegde verklaring op een later tijdstip aan het dossier is toegevoegd dan de verklaring die hij op 12 januari 2018 heeft afgelegd. Van een vormverzuim is geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Telefoons [medeverdachte 1]
Op 12 januari 2018 heeft de politie gesproken met [medeverdachte 1] . Dat verhoor vond plaats in het kader van het onderzoek Hongarije (een onderzoek naar aanleiding van aanslagen op [bedrijf 4] en op een woning aan de [adres 2] , beide in [plaats 2] ). De rechtbank stelt vast dat de politie op 12 januari 2018 de beschikking heeft gekregen over twee telefoons van – thans – medeverdachte [medeverdachte 1] : een iPhone en een Wileyfox. De politie heeft beide toestellen onderzocht. Het onderzoek van de Wileyfox heeft geleid tot schermafdrukken over de periode van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Daarover is het door de raadsman bedoelde proces-verbaal van bevindingen telefoon [medeverdachte 1] - [alias 3] opgemaakt. De door verdachte en zijn medeverdachten gebruikte encrypted telefoons kenmerkten zich hierdoor, dat daarmee alleen chatgesprekken konden worden gevoerd. Het onderzoek aan de Wileyfox van [medeverdachte 1] leverde dan ook geen andere gegevens op dan die chatgesprekken. Hoewel deze gesprekken vanuit opsporingsoogpunt brisant zijn, bevatten zij geen gegevens die tot de persoonlijke levenssfeer van [medeverdachte 1] gerekend kunnen worden. Het onderzoek waarvan zij het resultaat zijn, is dus niet gepaard gegaan met een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [medeverdachte 1] . Van een vormverzuim is geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat, indien wel sprake zou zijn geweest van een vormverzuim, de Schutznorm er aan in de weg zou hebben gestaan daaraan in de zaak van verdachte [verdachte] consequenties te verbinden.
4.2.3.2 De redengevende feiten en omstandigheden voor de feiten 1 en 2
De rechtbank stelt eerst de feiten vast die voor de bewijsvraag van zowel feit 1 als feit 2 van belang zijn en zal daarna die feiten in chronologische volgorde (eerst feit 2 en dan feit 1) bespreken.
[bedrijf 3] en voorhanden hebben contante gelden
Op 1 juli 2017 start [naam 1] , broer van verdachte, het bedrijf [bedrijf 3] , dat wordt ingeschreven op het adres van verdachte aan de [adres 1] . Per
1 september 2018 wordt het bedrijf uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Op 1 mei 2018 wordt [naam 1] in [plaats 3] , Spanje, door de politie aangehouden waarna hij wordt overgeleverd aan Duitsland, waar hij sindsdien gedetineerd is.
Op 7 oktober 2018 ontvangt [verdachte] , zoals hij ter zitting heeft verklaard, van [medeverdachte 1] 7.800 euro in contant geld.
Op 6 november 2018 wordt in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] een bedrag van in totaal 11.650 euro aangetroffen.
[alias 3]
De hiervoor genoemde schermafdrukken van de Wileyfox van [medeverdachte 1] bevatten gesprekken tussen [medeverdachte 1] en een zekere [alias 3] in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Verdachte ontkent dat hij die [alias 3] was. De volgende gesprekken, en de bevindingen van de politie daarbij, zijn met name van belang voor de beantwoording van de vraag of [alias 3] en verdachte dezelfde persoon zijn.
Op 25 november 2017 heeft [alias 3] een verjaardagsfeest thuis van [naam 2] . Aan de [adres 1] staat behalve verdachte ook ingeschreven [naam 2] ( [naam 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2006 in [plaats 2] .
Op 27 november zegt [medeverdachte 1] tegen [alias 3] dat hij aanneemt dat jouw broertje (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) niet vliegt en vraagt of het een idee is om naar Marokko te gaan.
Op 13 december 2017 wil [alias 3] 2K (de rechtbank begrijpt: 2.000 euro) overmaken naar [naam 1] , maar dat lukt niet. Er werd gevraagd naar loonstroken en een identiteitskaart. [alias 3] zegt dat hij altijd geld overmaakt inclusief onkosten en dat hij ‘daar’ de uitbetaling in Dirham doet.
Op 26 juli 2018 verklaart [getuige] dat [verdachte] (waarmee hij [verdachte] bedoelt, zoals hij heeft verklaard op bladzijde 396 van het algemeen dossier) in eerste instantie geld overmaakte via Western Union, maar dat boven de zoveel duizend euro [verdachte] loonstrookjes en zo moest laten zien. De rechtbank tekent hierbij aan dat de raadsman heeft aangevoerd dat deze [getuige] een ‘ongeloofwaardige getuige’ is maar dat de rechtbank de verklaring van [getuige] op dit onderdeel betrouwbaar acht.
Verdachte zelf tenslotte heeft ter terechtzitting van 11 februari 2020 verklaard dat [naam 1] zijn enige broer is.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] dezelfde persoon is als [alias 3] in de gesprekken met [medeverdachte 1] . Deze vaststelling zal hierna ook bijdragen aan de conclusie dat verdachte in de periode voorafgaand aan mei 2018 al weet had van de drugshandel van zijn broer [naam 1] .
Contante geldbedragen (schermafdrukken)
Op 6 oktober 2017 komt [medeverdachte 1] langs bij [verdachte] en overhandigt hem 20K (de rechtbank begrijpt: 20.000 euro). Op 19 oktober 2017 wil [medeverdachte 1] 800 brengen naar [verdachte] omdat er geld overgemaakt moet worden voor de huur in Duitsland. Op 14 november 2017 vraagt [medeverdachte 1] of 40K (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro) klaar is. [verdachte] geeft aan dat hij moest wachten van [naam 1] . [naam 1] geeft de opdracht aan [verdachte] . [verdachte] geeft vervolgens de opdracht aan [medeverdachte 1] dat hij de auto van [verdachte] moet nemen. [verdachte] geeft akkoord aan [medeverdachte 1] voor het ophalen van 40K (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro). Op
7 oktober 2017 redt [medeverdachte 1] het niet om eerst langs huis te gaan, hij moet werken bij [bedrijf 5] en vraagt aan [verdachte] of hij het geld in de auto mag laten liggen. Dit mag niet.
[verdachte] wacht [medeverdachte 1] op de parkeerplaats van [bedrijf 5] op, zodat [verdachte] dit geld mee kan nemen.
Taps
Op 7 mei 2018 belt [naam 1] naar [medeverdachte 1] en laat hem weten dat hij met de recherche in Nederland wil praten en dat [medeverdachte 1] in overleg met de broer van [naam 1] een lijstje moet maken.
Op 28 mei 2018 belt [naam 1] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] laat weten dat zijn broer veel brieven krijgt van de bank en dat ze hem willen spreken. [naam 1] zegt: dan bel je ze (de rechtbank begrijpt: de bank) op, zeg ze wil je hem spreken, is lastig hij is op vakantie, klaar. [medeverdachte 1] laat weten dat er op de privérekening veel druk zit.
Op 29 mei 2018 wordt met het telefoonnummer dat geregistreerd staat op naam van [verdachte] gebeld met de Rabobank. De beller stelt zich voor als [naam 1] en zegt dat hij uit het buitenland, uit Spanje belt. De beller vraagt waar het om gaat: “u heeft het over transakties gaat het om geld, wat ik contant op de rekening heb gestort?” De medewerker van de Rabobank laat weten dat [naam 1] vaak stort en dat dat niet mag op een particuliere rekening.
Op 5 juni 2018 belt [naam 1] met [medeverdachte 1] en zegt: ik heb tegen mijn broer gezegd, bel mijn zus in [plaats 8] , dan kun je alles horen.
Op 22 juni 2018 belt [naam 1] naar [verdachte] en moet [verdachte] pen en papier pakken. [verdachte] moet aan [plaats 8] een aantal punten doorgeven. Aan [alias 5] moet ook iets worden doorgegeven. Tegen het einde van het gesprek zegt [naam 1] : Geeft dit door aan zus in Marokko, zij weet wel. Geef die punten door aan zus in Marokko en die punten van [alias 5] geeft die door aan [alias 5] . Geef door aan zus en aan hem. Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 6 november 2018 zijn briefjes met aantekeningen gevonden die passen bij de in deze tap genoemde punten.
Op 30 juni 2018 laat [medeverdachte 1] [naam 1] weten dat zijn broer de Duitse advocaat heeft gemaild om het dossier op te vragen. [naam 1] ’ broer is bezig met de advocaten.
Geldwissel op 7 oktober 2018
Op 4 oktober 2018 chatten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 3] op 5 oktober 2018 in [plaats 4] geld gaat ophalen, 40K (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro). Omdat de driver van de geldwisselaar niet komt opdagen, wordt er niet gewisseld.
Op 7 oktober 2018 komt het wel tot een wissel. Die dag vinden chatgesprekken plaats tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] spreken af elkaar in [plaats 5] te ontmoeten. [medeverdachte 4] laat [medeverdachte 3] weten dat hij, [medeverdachte 4] , er bij moet zijn. Ze spreken af bij de [adres 3] . Om 14:00 uur meldt [medeverdachte 4] dat hij daar is en vraagt aan [medeverdachte 3] : “Zie je me lopen”. Het observatieteam ziet hoe [medeverdachte 3] rond diezelfde tijd parkeert aan de [adres 3] in [plaats 5] en contact maakt met [medeverdachte 4] . Het observatieteam ziet beide mannen vervolgens de [straat] in lopen en daar contact maken met twee onbekend gebleven mannen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] lopen met één van de mannen, NN1, [restaurant] in en ontmoeten daar een derde onbekend gebleven man, NN3. Zij blijven daar samen van 14:12 uur tot 14:38 uur. Daarna ziet het observatieteam deze personen [restaurant] verlaten. Een volgende van belang zijnde observatie is om 15:54 uur: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , NN1 en NN3 komen naar buiten bij “ [bedrijf 6] ” in [plaats 5] . [medeverdachte 3] heeft een papieren tas in zijn handen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] lopen weg in de richting van de [adres 3] .
Op 7 oktober 2018 vinden, gedurende deze observatie door de politie, ook chatgesprekken over de bitcoinwissel en de verdeling van de gelden plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] geeft om 14:17 uur aan [medeverdachte 2] het bitcoinadres [bitcoinadres 1] door. [medeverdachte 2] stuurt om 14:18 uur dat adres van zijn telefoon naar zijn laptop. [medeverdachte 2] laat [medeverdachte 4] weten dat er voor 40k euro (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro) en jou 0.4 btc moet worden gewisseld en vraagt aan [medeverdachte 4] hoeveel bitcoins hij moet sturen en welke koers wordt gehanteerd. [medeverdachte 4] chat om 14:28 uur: 7670. [medeverdachte 2] laat om 14:29 uur weten dat hij het in delen gaat sturen omdat hij meerdere wallets heeft. [medeverdachte 2] chat met [medeverdachte 3] over “die wallet” en geeft aan [medeverdachte 3] door hoe het geld, een totaalbedrag van 40.000 euro, verdeeld moet worden: 10.600 voor [medeverdachte 4] ( [alias 6] ), 13.850 voor [alias 7] , 15.000 voor [medeverdachte 3] en 550 voor de rit van [medeverdachte 3] . Om 14:38 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] : “OK heb je het?” en antwoordt [medeverdachte 3] : “Nee word nu gebracht”. Om 15:41 uur chat [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] dat hij het geld heeft en antwoordt [medeverdachte 2] op de vraag of het 40 moest zijn: ja. Ook heeft [medeverdachte 3] intussen contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt of hij niet eerst naar [plaats 6] gaat waarop [medeverdachte 3] laat weten dat hij erbij was omdat het de eerste wissel was en de man niet wilde met onbekenden en dat hij hem het deel zo geeft, dat ze aan het wachten zijn en dat een ander het aan het ophalen is. [medeverdachte 3] laat [medeverdachte 1] verder weten dat het niet allemaal briefjes van 500 zijn, maar van 20 en 50. Wanneer [medeverdachte 3] chat dat hij vertrekt, krijgt hij van [medeverdachte 1] een adres door, [adres 4] .
Het observatieteam ziet [medeverdachte 3] vervolgens naar [restaurant] aan de [adres 4] rijden. Daar stapt [medeverdachte 1] met een zwarte rugzak bij [medeverdachte 3] in de auto. Ze rijden samen weg tot achter het Shell-tankstation. [medeverdachte 1] , met rugzak, stapt uit en stapt daarna in zijn eigen auto en vertrekt. Een kwartier later staat zijn auto ter hoogte van de [adres 5] en gaat [medeverdachte 1] daar zijn woning binnen, met zijn rugzak. Ruim een half uur later komt [verdachte] de [adres 5] inrijden. [medeverdachte 1] loopt in de richting van [verdachte] en komt later weer terug.
Voorafgaand aan de ontmoeting met [verdachte] chat [medeverdachte 1] hem dat hij 6.8K (de rechtbank begrijpt: 6.800 euro) heeft voor [alias 8] , dat hij dat zo snel mogelijk weg wil hebben en dat hij thuis is. [verdachte] antwoordt dat hij er in zijn auto aankomt. Een half uur na de ontmoeting tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] bericht [verdachte] [medeverdachte 1] dat hij het geld heeft en dat het 7.8K (de rechtbank begrijpt: 7.800 euro) was. [medeverdachte 1] antwoordt dat daarvan 1.000 voor [verdachte] is.
Op 7 oktober 2018 heeft er een bitcointransactie plaatsgevonden ter waarde van 7,670 bitcoins, omgerekend 43.662,11 euro op het bitcoinadres dat door [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] werd doorgegeven op het moment dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de [restaurant] waren. Dit bitcoinadres heeft de 7,670 bitcoins ontvangen van een tweetal bitcoinadressen (uit cluster X): [bitcoinadres 2] en [bitcoinadres 3] .
Op 9 oktober 2018 chat [verdachte] met [naam 3] : “werk laptop heeft tot nu voor broertje net advocaat kosten gedekt”. De rechtbank begrijpt dat met “werk laptop” [medeverdachte 1] wordt bedoeld omdat hij op 7 oktober 2017 aan verdachte het ten laste gelegde geld had gegeven.
Cluster X
Op 3 oktober 2018 vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] of hij [vendornaam 1] of [vendornaam 2] doet. [medeverdachte 1] laat vervolgens weten dat hij berichten voor [medeverdachte 2] had weggewerkt en dat “eergisteren [vendornaam 3] ook keer 2.5K (de rechtbank begrijpt: 2.500) FE”
Vanuit pseudokoop is van NN [vendornaam 3] (op de website van DreamMarket) via de mail ( [mailadres 3] ) het volgende bitcoinadres: [bitcoinadres 2] voor betaling verkregen.
In Chainalysis is dit bitcoinadres geclusterd: cluster X met root-adres: [bitcoinadres 2] .
Na 5 november 2018 hebben er geen transacties meer plaatsgevonden in cluster X.
Op 6 november 2018 zijn verdachten aangehouden.
Geldwissel op 27 oktober 2018
Op 27 oktober 2018 haalt [verdachte] [medeverdachte 1] op. Ze rijden naar [plaats 7] . [medeverdachte 1] neemt daar geld in ontvangst van een bitcoinwissel. [medeverdachte 1] bericht om 15:35 uur [verdachte] : “7K (de rechtbank begrijpt: 7.000). vanaf volgende maand wordt tegen 3-5K (de rechtbank begrijpt 3.000 - 5.000) voor [alias 8] voor buffer etc.
[medeverdachte 1] vraagt later die dag aan [verdachte] of het geld klopte. [verdachte] laat weten dat het geld klopte. [medeverdachte 1] chat: “perfect heb een je een buffer iig”.
4.2.3.3.1 Afkomstig uit enig misdrijf
Voor een veroordeling ter zake van art. 420bis en 420quater, eerste lid, onder a en b, Sr is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De medeverdachten van verdachte hebben zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van drugsdelicten. De drugs werden via het zogenoemde Darkweb verhandeld, onder andere onder de vendornaam [vendornaam 3] . Betalingen aan [vendornaam 3] werden gestort op het bitcoinadres: [bitcoinadres 2] . Zoals hierboven al is vastgesteld, werden bij de trade op 7 oktober bitcoins vanuit dit adres en/of vanuit het daarmee samenhangende cluster doorgeboekt naar een bitcoinadres van een wisselaar die het bedrag vervolgens in euro’s aan [medeverdachte 3] gaf. Daarna werden de euro’s verdeeld onder een aantal personen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat die bitcoins en het contante geld waarin het werd gewisseld, uit de handel in drugs en dus uit enig misdrijf zijn verkregen.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen is verder van belang dat verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij er op 7 oktober 2018 van uit is gegaan dat de 7.800 euro die hij van [medeverdachte 1] kreeg, afkomstig was uit legale inkomsten van [bedrijf 3] , het bedrijf van zijn broer. Hij verklaarde ook dat hij wist dat zijn broer sinds 1 mei 2018 vastzat op verdenking van strafbare feiten, Dat het om drugsfeiten ging, zou hij pas eind oktober 2018 hebben gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van [verdachte] volstrekt ongeloofwaardig is. De rechtbank vindt voor dat oordeel het volgende van belang.
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte als [alias 3] met [medeverdachte 1] chatgesprekken heeft gevoerd. Die gesprekken vonden plaats van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Op dat moment was [naam 1] nog niet gedetineerd. En ook toen al speelde verdachte een rol bij transacties van grote geldbedragen. Hij geeft daarvoor geen verklaring. Maar het maakt zijn verklaring dat zijn betrokkenheid bij de transacties na mei 2018 louter te maken hadden met het vergaren van gelden voor de advocaatkosten, zonder dat hij wist wat de werkelijk bron van inkomsten was, ongeloofwaardig.
Bovendien was het op het adres van verdachte ingeschreven bedrijf [bedrijf 3] al op 1 september 2018 uitgeschreven uit het handelsregister. Dat er in oktober dan nog inkomsten uit werden gegenereerd is dus evenmin plausibel.
De inhoud van de chatgesprekken in 2017 was daarbij van dien aard, dat enig verband met legale activiteiten van het inmiddels niet meer bestaande [bedrijf 3] niet aannemelijk is geworden.
Verdachte was voor zijn broer contactpersoon voor diens advocaten, en onderhield ook contact met de ‘zus uit [plaats 8] ’ ook wel ‘zus uit Marokko’, genoemd, bijvoorbeeld op
9 oktober 2018 zoals hiervoor vermeld, die op basis van de bevindingen van de politie geïdentificeerd kan worden als [naam 3] , wier (ex)partner [naam 4] blijkens het dossier ook in Duitsland vast zit voor drugshandel (AD, p. 16).
Daarbij komt dat toen eind oktober 2017 een werkhuis voor drugsfeiten van zijn broer en medeverdachten in [plaats 9] door de politie werd ontmanteld, ook verdachte daarvan op de hoogte werd gebracht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte er al ruim voor 7 oktober 2018 van wist dat zijn broer zich met drugshandel bezighield en daarmee geld verdiende, en dat verdachte in die drugshandel een faciliterende rol had, in elk geval voor zover het de in deze zaak ten laste gelegde feiten betreft.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat het geld dat hij voorhanden had afkomstig was uit enig misdrijf gepleegd door onder andere zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] . Het onder 2 ten laste gelegde feit acht de rechtbank bewezen.
4.2.3.4.1 Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis/420quater, eerste lid, onder a en b, Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het OM feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het OM nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
4.2.3.4.2 Overwegingen en conclusie
Op grond van de feiten die bij de beoordeling van de bewijsvraag hiervoor al zijn vastgesteld, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van 11.650 euro dat bij verdachte in zijn woning is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte verklaart dat hij een gedeelte van dat bedrag voor zijn verjaardag heeft gekregen en dat de rest geld is om de advocaat van zijn broer te betalen. Dat deel bestaat uit een van een vriend geleend bedrag en door familieleden ingezamelde bedragen, alles bestemd voor de rechtszaak van zijn broer. Deze bedragen hadden de familieleden al in contanten in huis voor een ander doel, maar op enig moment, kort voor 6 november 2018, is het aan verdachte overhandigd voor de rechtszaak van [naam 1] .
Deze verklaring is in strijd met een aantal bevindingen in het dossier.
[verdachte] chat op 9 oktober 2018 dat de advocaatkosten (de rechtbank begrijpt: de advocaatkosten van [naam 1] ) gedekt zijn. De rechtbank leidt uit deze chat af dat er tot op dat moment blijkbaar geen probleem was met het betalen van de advocaatkosten: die werden immers voldaan door ‘werklaptop’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ). Daarna ontvangt [verdachte] op 27 oktober 2018 weer geld van [medeverdachte 1] , 7.000 euro. Ook dit is voor de advocaatkosten van [naam 1] . Dan heb je een buffer, chat [medeverdachte 1] . Daarbij laat [medeverdachte 1] weten dat er vanaf de volgende maand tegen 3-5K (3.000 tot 5.000 euro) wordt gebracht als buffer voor [alias 8] . Uit het dossier blijkt dat de broer van [verdachte] ook wel [alias 8] genoemd wordt.
Gelet op deze bevindingen acht de rechtbank de verklaring van verdachte over de inzamelingsactie voor de advocaatkosten een hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Weliswaar heeft verdachte ter onderbouwing van zijn verklaring schriftelijke verklaringen en enige bankgegevens van deze vriend en familieleden overgelegd, maar dat laat onverlet dat hij van [medeverdachte 1] geld ontving voor die advocaatkosten en dat dat geld van misdrijf afkomstig was.
De verklaring over het verjaardagsgeld is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar.
De rechtbank is, samenvattend, van oordeel dat verdachte over de herkomst van het geldbedrag geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Het was daarmee onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Het kan daarom niet anders zijn dat het ten laste gelegde voorwerp, het geldbedrag van 11.650 euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het onder 1 ten laste gelegde feit acht de rechtbank bewezen.
4.2.4De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks6 november 2018 te Enschede
, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 11.650 euro,
althans een groot geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)-onmiddellijk of middellijk- afkomstig
waren/was uit enig misdrijf;
hij op
of omstreeks7 oktober 2018 te Enschede,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.800 euro,
althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)-onmiddellijk of middellijk- afkomstig
waren/was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.