ECLI:NL:RBOVE:2020:1592

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
08/910034-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor grootschalige drugshandel en witwassen via bitcoins

In de zaak van de Rechtbank Overijssel zijn zes verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij grootschalige drugshandel en het witwassen van geld via bitcoins. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten betrokken waren bij de handel in aanzienlijke hoeveelheden amfetamine en XTC, die via het Darkweb werden besteld en wereldwijd werden verzonden. Tijdens het onderzoek, dat begon in december 2017, werden in verschillende panden aanzienlijke hoeveelheden drugs aangetroffen, waaronder 53 kilo amfetamine in Emmen en 32 kilo in Roermond. De rechtbank heeft vier mannen veroordeeld tot celstraffen van zeven jaar voor hun rol in de drugshandel en het witwassen. Een andere verdachte kreeg 30 maanden celstraf voor smokkel, terwijl de 41-jarige T. een taakstraf van 120 uur kreeg voor het witwassen van bijna 20.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachten wisten dat het geld afkomstig was uit misdrijven, en dat hun handelingen bijdroegen aan de instandhouding van de criminaliteit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachten te veroordelen tot taakstraffen en verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910034-18 (P)
Datum vonnis: 23 april 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 juni 2019, 11 februari 2020, 18 februari 2020 en 9 april 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er op neer dat verdachte, alleen of met anderen, op 6 november 2018 een bedrag van 11.650 euro en op 7 oktober 2018 een bedrag van 7.800 euro heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 6 november 2018 te Enschede, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten:
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 11.650 euro, althans een groot geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 6 november 2018 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 11.650 euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat genoemd(e) voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig waren/was uit enig eigen misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.800 euro, althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.800 euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat genoemd(e) voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig waren/was uit enig eigen misdrijf.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat onvoldoende duidelijk is hoe en door wie de chatgegevens zijn verzameld. Er is daarom sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM en mogelijk ook met artikel 6 van het EVRM. Er was sprake van ‘hacken’ terwijl de Nederlandse wetgeving daarvoor op dat moment geen wettelijke basis bood.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen. Er is geen sprake geweest van ‘hacken’. Er heeft onderzoek plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van de Engelse autoriteiten, die de door hen verkregen informatie hebben gedeeld met de Nederlandse autoriteiten. Daarop is het vertrouwensbeginsel van toepassing. Bovendien was een machtiging – als bedoeld in artikel 126t lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – door de Nederlandse rechter-commissaris verleend. Hiermee hadden op vordering van de officier van justitie ex artikel 126t Sv de Ironchats eveneens onderschept kunnen worden.
Dat dat bevel de facto niet is uitgevoerd is het gevolg van het feit dat de Engelsen een onderzoek zijn gestart en dat zij de informatie uit dat onderzoek wilden delen.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast over de wijze waarop de inhoud van de chatgesprekken in het opsporingsonderzoek zijn verkregen.
Vanaf 2017 is een aantal met elkaar verwante onderzoeken van het OM en de politie Oost-Nederland gestart. Voor onderhavige zaak, het onderzoek Metaal, zijn met name de onderzoeken Orwell en Goliath van belang.
Het opsporingsonderzoek Orwell concentreerde zich op de verdenking tegen het bedrijf [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) in [plaats 1] . [bedrijf 1] was leverancier van communicatiemiddelen en
-diensten waarmee versleutelde (encrypted) berichten konden worden verstuurd. Het ging daarbij om zogenoemde Pretty Good Privacy (PGP) mobiele telefoons, ook crypto(tele)foons genoemd, en een chatapplicatie met de naam Ironchat. De server waarvan gebruik werd gemaakt stond in het Verenigd Koninkrijk, bij een bedrijf genaamd [bedrijf 2] . In het onderzoek Orwell verkreeg het OM met een Europees Opsporingsbevel (EOB) van de Britse autoriteiten een kopie van de inhoud van die server, een zogenoemde image. De Nederlandse politie onderzocht de inhoud daarvan.
In combinatie met resultaten uit andere onderzoeken leidde dat tot het onderzoek Goliath.
Het opsporingsonderzoek Goliath richtte zich op het georganiseerde verband dat gebruik maakte van de diensten van [bedrijf 1] , waarbij allereerst het identificeren van onbekende (NN) personen die Ironchat gebruikten van belang werd geacht.
De Engelse autoriteiten besloten een eigen onderzoek te starten naar de communicatie die gevoerd werd over de zich in hun land bevindende server en [bedrijf 1] , voor zover [bedrijf 1] in Engeland opereerde. Zij hebben naar eigen recht, op basis van eigen bevoegdheden en met medeweten van [bedrijf 2] , de chatberichten onderschept, ontsleuteld en vervolgens die chatberichten doorgeleid naar de Nederlandse autoriteiten. De Britse autoriteiten hebben toestemming gegeven voor het gebruik daarvan in opsporingsonderzoeken in Nederland. Die chatberichten maken deel uit van het dossier in het onderzoek Metaal.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is op welke wijze de inhoud van de chatgesprekken is verkregen. Er is niet gebleken van enig vormverzuim. Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.3
De laatste voorvraag
De rechtbank stelt vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Hierna stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. De rechtbank overweegt verder, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en beantwoording van de bewijsvraag komt.
4.1.1
Achtergrond onderzoek Metaal
Het onderzoek onder de naam Metaal, startte in december 2017. [naam 1] was daarin verdachte. Gedurende het onderzoek raakte deze [naam 1] op 1 mei 2018 in een Duitse zaak in Duitsland gedetineerd op verdenking van handel in verdovende middelen.
[naam 1] was eigenaar van [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ) in [plaats 2] . [bedrijf 3] bood de hiervoor omschreven diensten van [bedrijf 1] aan. De werkzaamheden bij [bedrijf 3] werden voortgezet door [naam 1] werknemers [medeverdachte 1] , verder [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 2] , verder [medeverdachte 2] .
Gaandeweg het onderzoek ontstond tegen hen en tegen [medeverdachte 3] , verder
[medeverdachte 3] , [verdachte] , verder [verdachte] , [medeverdachte 4] , verder [medeverdachte 4] , en [medeverdachte 5] , verder [medeverdachte 5] , ook een verdenking van betrokkenheid bij grootschalige handel in verdovende middelen, export van die middelen en/of witwassen.
4.1.2
Identificatie gebruikers Ironchataccounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen chatberichten. Er werd gebruik gemaakt van telefoons van met name het merk Wileyfox en laptops waarop de applicatie Ironchat was geïnstalleerd. Met die telefoons en laptops werden chatberichten verzonden met of aan onder meer de volgende accounts, alle eindigend op [mailadres 1] :
  • [account 1]
  • [account 2]
  • [account 3]
  • [account 4]
  • [account 5]
  • [account 6]
  • [account 7] .
De vraag die in alle zaken, en al dan niet in reactie op een verweer, allereerst moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie door het OM in het onderzoek Metaal vervolging is ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van voornoemde accounts.
Als het antwoord op die vraag bevestigend is, dan dienen vervolgens de vragen te worden beantwoord of zij betrokken zijn bij de aan hen ten laste gelegde strafbare feiten en hoe deze betrokkenheid gekwalificeerd kan worden.
Het antwoord op de eerste vraag is van belang voor het bewijs van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal die vraag daarom hier eerst en voorafgaand aan de bespreking van de afzonderlijke feiten beantwoorden.
De andere vragen beantwoordt de rechtbank hierna, daar waar de ten laste gelegde feiten afzonderlijk en meer in detail beoordeeld zullen worden.
4.1.2.1 De accounts [account 1] en [account 2]
De rechtbank stelt vast, op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het proces-verbaal van bevindingen van identificatie van [medeverdachte 2] en het ter aanvulling daarop opgemaakte proces-verbaal zijn opgenomen, dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van de accounts [account 1] en [account 2] en dat hij daarmee onder diverse namen in de contactenlijst en berichten van medeverdachten figureerde. Alle berichten van deze accounts zijn aan [medeverdachte 2] toe te schrijven. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat deze accounts (ook) door een ander dan [medeverdachte 2] werden gebruikt. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van deze accounts aanduiden als [medeverdachte 2] .
4.1.2.2 De accounts [account 3] en [account 4]
De rechtbank stelt vast, op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het proces-verbaal van bevindingen van identificatie van [medeverdachte 1] en het ter aanvulling daarop opgemaakte proces-verbaal zijn opgenomen, dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van de accounts [account 3] en [account 4] en dat hij daarmee onder diverse namen in de contactenlijst en berichten van medeverdachten figureerde. Alle berichten van deze accounts zijn aan [medeverdachte 1] toe te schrijven. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat deze accounts (ook) door een ander dan [medeverdachte 1] werden gebruikt. Ook op zijn laptop had hij een account. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van deze accounts aanduiden als [medeverdachte 1] .
4.1.2.3 Het account [account 5]
De rechtbank stelt vast, op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het proces-verbaal van bevindingen van identificatie van [medeverdachte 3] en het ter aanvulling daarop opgemaakte proces-verbaal zijn opgenomen, dat [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het account [account 5] en dat hij daarmee onder diverse namen, onder andere met de aliassen [alias 1] en [alias 2] , in de contactenlijst en berichten van medeverdachten figureerde. Alle berichten van dit account zijn aan [medeverdachte 3] toe te schrijven. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit account (ook) door een ander dan [medeverdachte 3] werd gebruikt. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van het account [account 5] aanduiden als [medeverdachte 3] .
4.1.2.4 Het account [account 6]
De rechtbank stelt vast, op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het proces-verbaal van bevindingen van identificatie van [medeverdachte 4] en het ter aanvulling daarop opgemaakte proces-verbaal zijn opgenomen, dat [medeverdachte 4] de gebruiker is geweest van het account [account 6] en dat hij daarmee onder diverse namen in de contactenlijst en berichten van medeverdachten figureerde. Alle berichten van dit account zijn aan [medeverdachte 4] toe te schrijven. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit account (ook) door een ander dan [medeverdachte 4] werd gebruikt. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van het account [account 6] aanduiden als [medeverdachte 4] .
4.1.2.5 Het account [account 7]
Ter terechtzitting van 11 februari 2020 heeft verdachte erkend dat hij vanaf de aanhouding van zijn broer in mei 2018 gebruik heeft gemaakt van de Wileyfox die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen en van het daarbij bijbehorende account [account 7] .
De rechtbank stelt vast, mede op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in het proces-verbaal van bevindingen van identificatie van [verdachte] zijn opgenomen, dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het account [account 7] en dat hij daarmee onder diverse namen, waaronder ‘ [alias 3] ’ in de contactenlijsten en berichten van medeverdachten figureerde.
Alle berichten van dit account zijn aan [verdachte] toe te schrijven. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit account (ook) door een ander dan [verdachte] werd gebruikt. Hierna zal de rechtbank de gebruiker van het account [account 7] aanduiden als [verdachte] .
4.2
De feiten 1 en 2
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij, alleen of met anderen, op 6 november 2018 een bedrag van 11.650 euro en op 7 oktober 2018 een bedrag van 7.800 euro heeft witgewassen.
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bewijsuitsluiting bepleit en subsidiair vrijspraak voor beide feiten.
De rechtbank heeft de verweren als volgt begrepen en zakelijk samengevat.
Primair
Er is sprake geweest van vormverzuimen en de daardoor verkregen onderzoeksresultaten moeten van het bewijs worden uitgesloten:
1.de door medeverdachte [medeverdachte 1] op 12 januari 2018 afgelegde verklaring is wel en zijn op 17 januari 2018 afgelegde verklaring niet aan het dossier toegevoegd. Het geschonden beschermde belang is dat van een ‘fair trial’. Beide verklaringen moeten van het bewijs worden uitgesloten.
2.uit de telefoon van [medeverdachte 1] zijn zodanige gegevens verkregen dat daardoor zijn privacy op onrechtmatige wijze is geschonden. Ook die onderzoeksresultaten moeten van het bewijs worden uitgesloten.
Subsidiair
Er is geen bewijs dat het bij verdachte aangetroffen geld, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf of eigen misdrijf. Evenmin wist verdachte dat het geld uit misdrijf afkomstig was, of moest hij dat redelijkerwijs vermoeden. Tot slot is geen sprake van verhullingshandelingen.
Verdachte is pas vanaf mei 2018 in het bezit geweest van een Wileyfox en heeft daarvan vanaf dat moment gebruik gemaakt. Daarvoor niet.
In het ‘proces-verbaal van bevindingen telefoon [medeverdachte 1] - [alias 3] ’ wordt slechts geconcludeerd dat ‘ [alias 3] ’ vermoedelijk verdachte [verdachte] is.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
4.2.3.1 Primaire verweer: bewijsuitsluiting verklaring [medeverdachte 1] en telefoongegevens
Verklaringen [medeverdachte 1]
De rechtbank stelt vast dat de door [medeverdachte 1] op 17 januari 2018 afgelegde verklaring op een later tijdstip aan het dossier is toegevoegd dan de verklaring die hij op 12 januari 2018 heeft afgelegd. Van een vormverzuim is geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Telefoons [medeverdachte 1]
Op 12 januari 2018 heeft de politie gesproken met [medeverdachte 1] . Dat verhoor vond plaats in het kader van het onderzoek Hongarije (een onderzoek naar aanleiding van aanslagen op [bedrijf 4] en op een woning aan de [adres 2] , beide in [plaats 2] ). De rechtbank stelt vast dat de politie op 12 januari 2018 de beschikking heeft gekregen over twee telefoons van – thans – medeverdachte [medeverdachte 1] : een iPhone en een Wileyfox. De politie heeft beide toestellen onderzocht. Het onderzoek van de Wileyfox heeft geleid tot schermafdrukken over de periode van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Daarover is het door de raadsman bedoelde proces-verbaal van bevindingen telefoon [medeverdachte 1] - [alias 3] opgemaakt. De door verdachte en zijn medeverdachten gebruikte encrypted telefoons kenmerkten zich hierdoor, dat daarmee alleen chatgesprekken konden worden gevoerd. Het onderzoek aan de Wileyfox van [medeverdachte 1] leverde dan ook geen andere gegevens op dan die chatgesprekken. Hoewel deze gesprekken vanuit opsporingsoogpunt brisant zijn, bevatten zij geen gegevens die tot de persoonlijke levenssfeer van [medeverdachte 1] gerekend kunnen worden. Het onderzoek waarvan zij het resultaat zijn, is dus niet gepaard gegaan met een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [medeverdachte 1] . Van een vormverzuim is geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat, indien wel sprake zou zijn geweest van een vormverzuim, de Schutznorm er aan in de weg zou hebben gestaan daaraan in de zaak van verdachte [verdachte] consequenties te verbinden.
4.2.3.2 De redengevende feiten en omstandigheden voor de feiten 1 en 2
De rechtbank stelt eerst de feiten vast die voor de bewijsvraag van zowel feit 1 als feit 2 van belang zijn en zal daarna die feiten in chronologische volgorde (eerst feit 2 en dan feit 1) bespreken.
[bedrijf 3] en voorhanden hebben contante gelden
Op 1 juli 2017 start [naam 1] , broer van verdachte, het bedrijf [bedrijf 3] , dat wordt ingeschreven op het adres van verdachte aan de [adres 1] . Per
1 september 2018 wordt het bedrijf uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Op 1 mei 2018 wordt [naam 1] in [plaats 3] , Spanje, door de politie aangehouden waarna hij wordt overgeleverd aan Duitsland, waar hij sindsdien gedetineerd is.
Op 7 oktober 2018 ontvangt [verdachte] , zoals hij ter zitting heeft verklaard, van [medeverdachte 1] 7.800 euro in contant geld.
Op 6 november 2018 wordt in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] een bedrag van in totaal 11.650 euro aangetroffen.
[alias 3]
De hiervoor genoemde schermafdrukken van de Wileyfox van [medeverdachte 1] bevatten gesprekken tussen [medeverdachte 1] en een zekere [alias 3] in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Verdachte ontkent dat hij die [alias 3] was. De volgende gesprekken, en de bevindingen van de politie daarbij, zijn met name van belang voor de beantwoording van de vraag of [alias 3] en verdachte dezelfde persoon zijn.
Op 25 november 2017 heeft [alias 3] een verjaardagsfeest thuis van [naam 2] . Aan de [adres 1] staat behalve verdachte ook ingeschreven [naam 2] ( [naam 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2006 in [plaats 2] .
Op 27 november zegt [medeverdachte 1] tegen [alias 3] dat hij aanneemt dat jouw broertje (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) niet vliegt en vraagt of het een idee is om naar Marokko te gaan.
Op 13 december 2017 wil [alias 3] 2K (de rechtbank begrijpt: 2.000 euro) overmaken naar [naam 1] , maar dat lukt niet. Er werd gevraagd naar loonstroken en een identiteitskaart. [alias 3] zegt dat hij altijd geld overmaakt inclusief onkosten en dat hij ‘daar’ de uitbetaling in Dirham doet.
Op 26 juli 2018 verklaart [getuige] dat [verdachte] (waarmee hij [verdachte] bedoelt, zoals hij heeft verklaard op bladzijde 396 van het algemeen dossier) in eerste instantie geld overmaakte via Western Union, maar dat boven de zoveel duizend euro [verdachte] loonstrookjes en zo moest laten zien. De rechtbank tekent hierbij aan dat de raadsman heeft aangevoerd dat deze [getuige] een ‘ongeloofwaardige getuige’ is maar dat de rechtbank de verklaring van [getuige] op dit onderdeel betrouwbaar acht.
Verdachte zelf tenslotte heeft ter terechtzitting van 11 februari 2020 verklaard dat [naam 1] zijn enige broer is.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] dezelfde persoon is als [alias 3] in de gesprekken met [medeverdachte 1] . Deze vaststelling zal hierna ook bijdragen aan de conclusie dat verdachte in de periode voorafgaand aan mei 2018 al weet had van de drugshandel van zijn broer [naam 1] .
Contante geldbedragen (schermafdrukken)
Op 6 oktober 2017 komt [medeverdachte 1] langs bij [verdachte] en overhandigt hem 20K (de rechtbank begrijpt: 20.000 euro). Op 19 oktober 2017 wil [medeverdachte 1] 800 brengen naar [verdachte] omdat er geld overgemaakt moet worden voor de huur in Duitsland. Op 14 november 2017 vraagt [medeverdachte 1] of 40K (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro) klaar is. [verdachte] geeft aan dat hij moest wachten van [naam 1] . [naam 1] geeft de opdracht aan [verdachte] . [verdachte] geeft vervolgens de opdracht aan [medeverdachte 1] dat hij de auto van [verdachte] moet nemen. [verdachte] geeft akkoord aan [medeverdachte 1] voor het ophalen van 40K (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro). Op
7 oktober 2017 redt [medeverdachte 1] het niet om eerst langs huis te gaan, hij moet werken bij [bedrijf 5] en vraagt aan [verdachte] of hij het geld in de auto mag laten liggen. Dit mag niet.
[verdachte] wacht [medeverdachte 1] op de parkeerplaats van [bedrijf 5] op, zodat [verdachte] dit geld mee kan nemen.
Taps
Op 7 mei 2018 belt [naam 1] naar [medeverdachte 1] en laat hem weten dat hij met de recherche in Nederland wil praten en dat [medeverdachte 1] in overleg met de broer van [naam 1] een lijstje moet maken.
Op 28 mei 2018 belt [naam 1] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] laat weten dat zijn broer veel brieven krijgt van de bank en dat ze hem willen spreken. [naam 1] zegt: dan bel je ze (de rechtbank begrijpt: de bank) op, zeg ze wil je hem spreken, is lastig hij is op vakantie, klaar. [medeverdachte 1] laat weten dat er op de privérekening veel druk zit.
Op 29 mei 2018 wordt met het telefoonnummer dat geregistreerd staat op naam van [verdachte] gebeld met de Rabobank. De beller stelt zich voor als [naam 1] en zegt dat hij uit het buitenland, uit Spanje belt. De beller vraagt waar het om gaat: “u heeft het over transakties gaat het om geld, wat ik contant op de rekening heb gestort?” De medewerker van de Rabobank laat weten dat [naam 1] vaak stort en dat dat niet mag op een particuliere rekening.
Op 5 juni 2018 belt [naam 1] met [medeverdachte 1] en zegt: ik heb tegen mijn broer gezegd, bel mijn zus in [plaats 8] , dan kun je alles horen.
Op 22 juni 2018 belt [naam 1] naar [verdachte] en moet [verdachte] pen en papier pakken. [verdachte] moet aan [plaats 8] een aantal punten doorgeven. Aan [alias 5] moet ook iets worden doorgegeven. Tegen het einde van het gesprek zegt [naam 1] : Geeft dit door aan zus in Marokko, zij weet wel. Geef die punten door aan zus in Marokko en die punten van [alias 5] geeft die door aan [alias 5] . Geef door aan zus en aan hem. Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 6 november 2018 zijn briefjes met aantekeningen gevonden die passen bij de in deze tap genoemde punten.
Op 30 juni 2018 laat [medeverdachte 1] [naam 1] weten dat zijn broer de Duitse advocaat heeft gemaild om het dossier op te vragen. [naam 1] ’ broer is bezig met de advocaten.
Geldwissel op 7 oktober 2018
Op 4 oktober 2018 chatten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 3] op 5 oktober 2018 in [plaats 4] geld gaat ophalen, 40K (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro). Omdat de driver van de geldwisselaar niet komt opdagen, wordt er niet gewisseld.
Op 7 oktober 2018 komt het wel tot een wissel. Die dag vinden chatgesprekken plaats tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] spreken af elkaar in [plaats 5] te ontmoeten. [medeverdachte 4] laat [medeverdachte 3] weten dat hij, [medeverdachte 4] , er bij moet zijn. Ze spreken af bij de [adres 3] . Om 14:00 uur meldt [medeverdachte 4] dat hij daar is en vraagt aan [medeverdachte 3] : “Zie je me lopen”. Het observatieteam ziet hoe [medeverdachte 3] rond diezelfde tijd parkeert aan de [adres 3] in [plaats 5] en contact maakt met [medeverdachte 4] . Het observatieteam ziet beide mannen vervolgens de [straat] in lopen en daar contact maken met twee onbekend gebleven mannen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] lopen met één van de mannen, NN1, [restaurant] in en ontmoeten daar een derde onbekend gebleven man, NN3. Zij blijven daar samen van 14:12 uur tot 14:38 uur. Daarna ziet het observatieteam deze personen [restaurant] verlaten. Een volgende van belang zijnde observatie is om 15:54 uur: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , NN1 en NN3 komen naar buiten bij “ [bedrijf 6] ” in [plaats 5] . [medeverdachte 3] heeft een papieren tas in zijn handen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] lopen weg in de richting van de [adres 3] .
Op 7 oktober 2018 vinden, gedurende deze observatie door de politie, ook chatgesprekken over de bitcoinwissel en de verdeling van de gelden plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] geeft om 14:17 uur aan [medeverdachte 2] het bitcoinadres [bitcoinadres 1] door. [medeverdachte 2] stuurt om 14:18 uur dat adres van zijn telefoon naar zijn laptop. [medeverdachte 2] laat [medeverdachte 4] weten dat er voor 40k euro (de rechtbank begrijpt: 40.000 euro) en jou 0.4 btc moet worden gewisseld en vraagt aan [medeverdachte 4] hoeveel bitcoins hij moet sturen en welke koers wordt gehanteerd. [medeverdachte 4] chat om 14:28 uur: 7670. [medeverdachte 2] laat om 14:29 uur weten dat hij het in delen gaat sturen omdat hij meerdere wallets heeft. [medeverdachte 2] chat met [medeverdachte 3] over “die wallet” en geeft aan [medeverdachte 3] door hoe het geld, een totaalbedrag van 40.000 euro, verdeeld moet worden: 10.600 voor [medeverdachte 4] ( [alias 6] ), 13.850 voor [alias 7] , 15.000 voor [medeverdachte 3] en 550 voor de rit van [medeverdachte 3] . Om 14:38 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] : “OK heb je het?” en antwoordt [medeverdachte 3] : “Nee word nu gebracht”. Om 15:41 uur chat [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] dat hij het geld heeft en antwoordt [medeverdachte 2] op de vraag of het 40 moest zijn: ja. Ook heeft [medeverdachte 3] intussen contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt of hij niet eerst naar [plaats 6] gaat waarop [medeverdachte 3] laat weten dat hij erbij was omdat het de eerste wissel was en de man niet wilde met onbekenden en dat hij hem het deel zo geeft, dat ze aan het wachten zijn en dat een ander het aan het ophalen is. [medeverdachte 3] laat [medeverdachte 1] verder weten dat het niet allemaal briefjes van 500 zijn, maar van 20 en 50. Wanneer [medeverdachte 3] chat dat hij vertrekt, krijgt hij van [medeverdachte 1] een adres door, [adres 4] .
Het observatieteam ziet [medeverdachte 3] vervolgens naar [restaurant] aan de [adres 4] rijden. Daar stapt [medeverdachte 1] met een zwarte rugzak bij [medeverdachte 3] in de auto. Ze rijden samen weg tot achter het Shell-tankstation. [medeverdachte 1] , met rugzak, stapt uit en stapt daarna in zijn eigen auto en vertrekt. Een kwartier later staat zijn auto ter hoogte van de [adres 5] en gaat [medeverdachte 1] daar zijn woning binnen, met zijn rugzak. Ruim een half uur later komt [verdachte] de [adres 5] inrijden. [medeverdachte 1] loopt in de richting van [verdachte] en komt later weer terug.
Voorafgaand aan de ontmoeting met [verdachte] chat [medeverdachte 1] hem dat hij 6.8K (de rechtbank begrijpt: 6.800 euro) heeft voor [alias 8] , dat hij dat zo snel mogelijk weg wil hebben en dat hij thuis is. [verdachte] antwoordt dat hij er in zijn auto aankomt. Een half uur na de ontmoeting tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] bericht [verdachte] [medeverdachte 1] dat hij het geld heeft en dat het 7.8K (de rechtbank begrijpt: 7.800 euro) was. [medeverdachte 1] antwoordt dat daarvan 1.000 voor [verdachte] is.
Op 7 oktober 2018 heeft er een bitcointransactie plaatsgevonden ter waarde van 7,670 bitcoins, omgerekend 43.662,11 euro op het bitcoinadres dat door [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] werd doorgegeven op het moment dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de [restaurant] waren. Dit bitcoinadres heeft de 7,670 bitcoins ontvangen van een tweetal bitcoinadressen (uit cluster X): [bitcoinadres 2] en [bitcoinadres 3] .
Op 9 oktober 2018 chat [verdachte] met [naam 3] : “werk laptop heeft tot nu voor broertje net advocaat kosten gedekt”. De rechtbank begrijpt dat met “werk laptop” [medeverdachte 1] wordt bedoeld omdat hij op 7 oktober 2017 aan verdachte het ten laste gelegde geld had gegeven.
Cluster X
Op 3 oktober 2018 vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] of hij [vendornaam 1] of [vendornaam 2] doet. [medeverdachte 1] laat vervolgens weten dat hij berichten voor [medeverdachte 2] had weggewerkt en dat “eergisteren [vendornaam 3] ook keer 2.5K (de rechtbank begrijpt: 2.500) FE”
Vanuit pseudokoop is van NN [vendornaam 3] (op de website van DreamMarket) via de mail ( [mailadres 3] ) het volgende bitcoinadres: [bitcoinadres 2] voor betaling verkregen.
In Chainalysis is dit bitcoinadres geclusterd: cluster X met root-adres: [bitcoinadres 2] .
Na 5 november 2018 hebben er geen transacties meer plaatsgevonden in cluster X.
Op 6 november 2018 zijn verdachten aangehouden.
Geldwissel op 27 oktober 2018
Op 27 oktober 2018 haalt [verdachte] [medeverdachte 1] op. Ze rijden naar [plaats 7] . [medeverdachte 1] neemt daar geld in ontvangst van een bitcoinwissel. [medeverdachte 1] bericht om 15:35 uur [verdachte] : “7K (de rechtbank begrijpt: 7.000). vanaf volgende maand wordt tegen 3-5K (de rechtbank begrijpt 3.000 - 5.000) voor [alias 8] voor buffer etc.
[medeverdachte 1] vraagt later die dag aan [verdachte] of het geld klopte. [verdachte] laat weten dat het geld klopte. [medeverdachte 1] chat: “perfect heb een je een buffer iig”.
4.2.3.3 Feit 2
4.2.3.3.1 Afkomstig uit enig misdrijf
Voor een veroordeling ter zake van art. 420bis en 420quater, eerste lid, onder a en b, Sr is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De medeverdachten van verdachte hebben zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van drugsdelicten. De drugs werden via het zogenoemde Darkweb verhandeld, onder andere onder de vendornaam [vendornaam 3] . Betalingen aan [vendornaam 3] werden gestort op het bitcoinadres: [bitcoinadres 2] . Zoals hierboven al is vastgesteld, werden bij de trade op 7 oktober bitcoins vanuit dit adres en/of vanuit het daarmee samenhangende cluster doorgeboekt naar een bitcoinadres van een wisselaar die het bedrag vervolgens in euro’s aan [medeverdachte 3] gaf. Daarna werden de euro’s verdeeld onder een aantal personen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat die bitcoins en het contante geld waarin het werd gewisseld, uit de handel in drugs en dus uit enig misdrijf zijn verkregen.
4.2.3.3.2 Wetenschap
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen is verder van belang dat verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij er op 7 oktober 2018 van uit is gegaan dat de 7.800 euro die hij van [medeverdachte 1] kreeg, afkomstig was uit legale inkomsten van [bedrijf 3] , het bedrijf van zijn broer. Hij verklaarde ook dat hij wist dat zijn broer sinds 1 mei 2018 vastzat op verdenking van strafbare feiten, Dat het om drugsfeiten ging, zou hij pas eind oktober 2018 hebben gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van [verdachte] volstrekt ongeloofwaardig is. De rechtbank vindt voor dat oordeel het volgende van belang.
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte als [alias 3] met [medeverdachte 1] chatgesprekken heeft gevoerd. Die gesprekken vonden plaats van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Op dat moment was [naam 1] nog niet gedetineerd. En ook toen al speelde verdachte een rol bij transacties van grote geldbedragen. Hij geeft daarvoor geen verklaring. Maar het maakt zijn verklaring dat zijn betrokkenheid bij de transacties na mei 2018 louter te maken hadden met het vergaren van gelden voor de advocaatkosten, zonder dat hij wist wat de werkelijk bron van inkomsten was, ongeloofwaardig.
Bovendien was het op het adres van verdachte ingeschreven bedrijf [bedrijf 3] al op 1 september 2018 uitgeschreven uit het handelsregister. Dat er in oktober dan nog inkomsten uit werden gegenereerd is dus evenmin plausibel.
De inhoud van de chatgesprekken in 2017 was daarbij van dien aard, dat enig verband met legale activiteiten van het inmiddels niet meer bestaande [bedrijf 3] niet aannemelijk is geworden.
Verdachte was voor zijn broer contactpersoon voor diens advocaten, en onderhield ook contact met de ‘zus uit [plaats 8] ’ ook wel ‘zus uit Marokko’, genoemd, bijvoorbeeld op
9 oktober 2018 zoals hiervoor vermeld, die op basis van de bevindingen van de politie geïdentificeerd kan worden als [naam 3] , wier (ex)partner [naam 4] blijkens het dossier ook in Duitsland vast zit voor drugshandel (AD, p. 16).
Daarbij komt dat toen eind oktober 2017 een werkhuis voor drugsfeiten van zijn broer en medeverdachten in [plaats 9] door de politie werd ontmanteld, ook verdachte daarvan op de hoogte werd gebracht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte er al ruim voor 7 oktober 2018 van wist dat zijn broer zich met drugshandel bezighield en daarmee geld verdiende, en dat verdachte in die drugshandel een faciliterende rol had, in elk geval voor zover het de in deze zaak ten laste gelegde feiten betreft.
4.2.3.3.3 Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wist dat het geld dat hij voorhanden had afkomstig was uit enig misdrijf gepleegd door onder andere zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] . Het onder 2 ten laste gelegde feit acht de rechtbank bewezen.
4.2.3.4 Feit 1
4.2.3.4.1 Het beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis/420quater, eerste lid, onder a en b, Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het OM feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het OM nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
4.2.3.4.2 Overwegingen en conclusie
Op grond van de feiten die bij de beoordeling van de bewijsvraag hiervoor al zijn vastgesteld, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van 11.650 euro dat bij verdachte in zijn woning is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte verklaart dat hij een gedeelte van dat bedrag voor zijn verjaardag heeft gekregen en dat de rest geld is om de advocaat van zijn broer te betalen. Dat deel bestaat uit een van een vriend geleend bedrag en door familieleden ingezamelde bedragen, alles bestemd voor de rechtszaak van zijn broer. Deze bedragen hadden de familieleden al in contanten in huis voor een ander doel, maar op enig moment, kort voor 6 november 2018, is het aan verdachte overhandigd voor de rechtszaak van [naam 1] .
Deze verklaring is in strijd met een aantal bevindingen in het dossier.
[verdachte] chat op 9 oktober 2018 dat de advocaatkosten (de rechtbank begrijpt: de advocaatkosten van [naam 1] ) gedekt zijn. De rechtbank leidt uit deze chat af dat er tot op dat moment blijkbaar geen probleem was met het betalen van de advocaatkosten: die werden immers voldaan door ‘werklaptop’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ). Daarna ontvangt [verdachte] op 27 oktober 2018 weer geld van [medeverdachte 1] , 7.000 euro. Ook dit is voor de advocaatkosten van [naam 1] . Dan heb je een buffer, chat [medeverdachte 1] . Daarbij laat [medeverdachte 1] weten dat er vanaf de volgende maand tegen 3-5K (3.000 tot 5.000 euro) wordt gebracht als buffer voor [alias 8] . Uit het dossier blijkt dat de broer van [verdachte] ook wel [alias 8] genoemd wordt.
Gelet op deze bevindingen acht de rechtbank de verklaring van verdachte over de inzamelingsactie voor de advocaatkosten een hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Weliswaar heeft verdachte ter onderbouwing van zijn verklaring schriftelijke verklaringen en enige bankgegevens van deze vriend en familieleden overgelegd, maar dat laat onverlet dat hij van [medeverdachte 1] geld ontving voor die advocaatkosten en dat dat geld van misdrijf afkomstig was.
De verklaring over het verjaardagsgeld is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar.
De rechtbank is, samenvattend, van oordeel dat verdachte over de herkomst van het geldbedrag geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Het was daarmee onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Het kan daarom niet anders zijn dat het ten laste gelegde voorwerp, het geldbedrag van 11.650 euro onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het onder 1 ten laste gelegde feit acht de rechtbank bewezen.
4.2.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks6 november 2018 te Enschede
, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 11.650 euro,
althans een groot geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)-onmiddellijk of middellijk- afkomstig
waren/was uit enig misdrijf;
2.
hij op
of omstreeks7 oktober 2018 te Enschede,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.800 euro,
althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)-onmiddellijk of middellijk- afkomstig
waren/was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf: witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 120 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring dan wel de onttrekking aan het verkeer van het telefoontoestel Wileyfox gevorderd en verbeurdverklaring van het geldbedrag.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de geringe rol van verdachte kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal 19.450 euro. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Verdachte wist dat deze bedragen van grootschalige en georganiseerde criminaliteit afkomstig waren. Door de handelingen van verdachte hadden deze opbrengsten buiten het zicht van politie en justitie kunnen blijven. Het handelen van de verdachte heeft er daarnaast toe bijgedragen dat door anderen gepleegde misdrijven hebben geloond en dat de onderliggende criminaliteit is gefaciliteerd.
De vraag is welke straf hiervoor passend is.
Om te bevorderen dat landelijk door gerechten in gelijke gevallen gelijke straffen worden opgelegd heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld. Deze oriëntatiepunten noemen, als uitgangspunt van denken, voor fraude bij een benadelingsbedrag van 10.000 euro tot 70.000 euro een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf twee tot vijf maanden of een taakstraf als mogelijke strafmodaliteiten. De rechtbank ziet gelet op het bewezenverklaarde en de overige omstandigheden aanleiding om hierbij aan te knopen.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf van 120 uren opleggen. De rechtbank is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf niet past bij de ernst van de feiten en de rol van verdachte in het geheel.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte is een telefoontoestel Wileyfox, en een geldbedrag van 11.650 euro in beslaggenomen.
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring dan wel de onttrekking aan het verkeer van het telefoontoestel gevorderd en van het geldbedrag de verbeurdverklaring.
De rechtbank is ten aanzien van het telefoontoestel van oordeel dat het voorwerp moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid. Ten aanzien van het geldbedrag is de rechtbank van oordeel dat het bedrag moet worden verbeurdverklaard omdat het een voorwerp betreft dat verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en dat geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten is verkregen.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op het genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2:telkens het misdrijf witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, telefoontoestel Wileyfox, en het inbeslaggenomen geldbedrag van € 11.650,-- (elfduizendzeshonderdvijftig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020.