ECLI:NL:RBOVE:2020:1585

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
08/236485-19, 08/182140-19 (P) (ttz. gev) en 08/236629-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van TBS met dwangverpleging aan een man voor bedreiging en mishandeling van medewerkers in een geestelijke gezondheidszorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten, waaronder bedreiging met zware mishandeling en mishandeling van medewerkers van een geestelijke gezondheidszorginstelling. De man verbleef op de psychiatrische afdeling van de instelling op basis van een civiele inbewaringstelling. Op 1 oktober 2019 heeft hij meerdere medewerkers mishandeld door hen te slaan en een nekklem aan te leggen bij een van hen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan belediging, beschadiging en vernieling van eigendommen van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man lijdt aan een autismespectrumstoornis en een psychotische stoornis, wat heeft bijgedragen aan zijn gedrag. Gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte, heeft de rechtbank besloten om TBS met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de samenleving en de behandeling van de verdachte in een klinische setting noodzakelijk zijn. De man is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers, maar er is geen straf of maatregel opgelegd voor de overige feiten, gezien zijn psychische toestand.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/236485-19, 08/182140-19 (P) (ttz. gev) en 08/236629-16 (tul)
Datum vonnis: 21 april 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu gedetineerd in de PI Zwolle (afdeling PPC).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
7 januari 2020 en 18 februari 2020, en de digitale skype-zitting op 7 april 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.P.R. van Andel en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten van parketnummer 08/236485-19 als feit 1, 2, 3 en 4 en het feit van parketnummer 08/182140-19 als feit 5.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 1 oktober 2019 een of meer medewerkers van [instelling 1] heeft mishandeld;
feit 2:op 2 oktober 2019 een politieagent in functie heeft beledigd;
feit 3:op 1 oktober 2019 een of meer medewerkers van [instelling 1] heeft bedreigd;
feit 4:op 1 oktober 2019 een telefoon van [slachtoffer 1] heeft vernield/beschadigd;
feit 5:op 13 december 2018 een kopje en een ruit heeft vernield/beschadigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 1 oktober 2019 te Enschede, een of meer personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (telkens) heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] een nekklem aan te leggen, althans bij de hals/nek vast te houden/grijpen; en/of
- die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] in/op/tegen het gezicht, althans hoofd, te slaan/stompen;
2
hij op of omstreeks 2 oktober 2019 te Borne, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 6] , agent van politie Eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid,
- mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kinderverkrachters", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking; en/of
- door feitelijkheden heeft beledigd, door beledigend op/in de richting van het gezicht en/of hoofd van voornoemde [slachtoffer 6] te spugen, althans feitelijkheden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Enschede, [slachtoffer 5] en/of een of meer andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 5] en/of een of meer andere personen dreigend de woorden toe te voegen "ik bijt je oor eraf" en/of "ik sla je op je bek." en/of "moet ik je oor eraf bijten?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Enschede, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, te weten een Samsung type S9+), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5
hij op of omstreeks 13 december 2018 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een (thee)kopje en een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan (de stichting) [stichting] te [adres 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2, 3 en 5 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten heeft de raadsman zich net als de officier van justitie op het standpunt gesteld dat het feit onder 4 niet wettig en overtuigend is bewezen en voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Uit de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte op 1 oktober 2019 vier medewerkers van [instelling 1] heeft mishandeld, door een nekklem aan te leggen en hen op het gezicht te stompen. Zowel aangever [slachtoffer 2] als aangever [slachtoffer 4] verklaren dat verdachte [slachtoffer 2] om zijn nek greep, hem in een nekklem hield en vervolgens een vuistslag in het gezicht van [slachtoffer 4] gaf. Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] blijkt dat verdachte met een gebalde vuist [slachtoffer 3] op zijn neus sloeg en dat hij [slachtoffer 5] met zijn vuist op zijn wang/jukbeen heeft geslagen. Voornoemde verklaringen vinden steun in de verklaring van getuige [slachtoffer 1] , waaruit blijkt dat verdachte wild om zich heen sloeg en meerdere collega’s heeft geslagen. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank overweegt dat zowel aangever [slachtoffer 5] als aangever [slachtoffer 3] hebben verklaard dat verdachte dreigend op hen af liep en hoorden dat verdachte dreigend tegen [slachtoffer 5] riep ‘Ik bijt je oor eraf’ en ‘ik sla je op je bek’ en ‘moet ik je oor eraf bijten’. Blijkens de verklaringen viel verdachte hen vervolgens aan. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden schuldig is aan bedreiging met zware mishandeling, zodat het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen wordt geacht.
Ten aanzien van feit 4:
Uit de aangifte blijkt dat verdachte de telefoon van aangever [slachtoffer 1] met kracht op het dak heeft gegooid, waardoor zijn telefoon is beschadigd. Hoewel verdachte ontkent dat hij de telefoon kapot heeft gemaakt, heeft verdachte ter terechtzitting ondersteunend aan de aangifte verklaard dat hij de telefoon van aangever op het dak heeft gegooid. Op grond hiervan komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 5:
Uit de aangifte van [aangever] en de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat verdachte tijdens een cliëntgesprek boos werd, vervolgens een kopje kapot gooide en daarna met zijn vuist tegen de ruit van het pand van [stichting] sloeg, waardoor de ruit is gebroken. Op grond hiervan komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 5 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het voorgaande en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 1 oktober 2019 te Enschede, personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft mishandeld door- die [slachtoffer 2] een nekklem aan te leggen,
- die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op het gezicht te stompen;
2
hij op 2 oktober 2019 te Borne opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 6] , agent van politie Eenheid Oost-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid,
- mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kinderverkrachters" en- door feitelijkheden heeft beledigd, door beledigend in de richting van het gezicht van voornoemde [slachtoffer 6] te spugen;
3
hij op 1 oktober 2019 te Enschede [slachtoffer 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen "ik bijt je oor eraf" en "ik sla je op je bek." en "moet ik je oor eraf bijten?";
4
hij op 1 oktober 2019 te Enschede, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, te weten een Samsung type S9+, dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft beschadigd;
5
hij op 13 december 2018 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een kopje en een ruit, die aan de stichting [stichting] te [adres 2] toebehoorden, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
In de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 266, 267, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3
het misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling;
feit 4het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 5:het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de bedreiging met zware mishandeling (parketnummer 08/236485-19 feit 2) de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege (dwangverpleging) op te leggen. De officier van justitie merkt op dat in deze zaak sprake zal zijn van gemaximeerde TBS.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit niet over te gaan tot oplegging van TBS met dwangverpleging, maar verzoekt de rechtbank een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat TBS met dwangverpleging een zeer vergaande maatregel is, die mogelijk uit het oogpunt van beveiliging nodig is, maar niet in verhouding staat met de ernst van de feiten. Verdachte kan bij familie terecht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 1 oktober 2019 binnen geestelijk gezondheidscentrum [instelling 1] in [plaats] – waar verdachte op basis van een civiele inbewaringstelling op de psychiatrische afdeling verbleef – schuldig gemaakt aan bedreiging, mishandeling en vernieling. Verdachte heeft, nadat hij een time-out kreeg, twee medewerkers van [instelling 1] geslagen en bij een van hen een nekklem aangelegd. Verdachte heeft vervolgens een telefoon van een medewerker beschadigd, door deze op het dak te gooien. Hierna heeft hij een verpleegkundige van de instelling bedreigd met zware mishandeling en hem en een collega tegen het gezicht gestompt.
Geweldsincidenten als waarvan hier sprake is, brengen bij de slachtoffers, allen werkzaam in de instelling, en medewerkers van en andere aanwezigen bij [instelling 1] gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Het gepleegde geweld heeft immers plaatsgevonden terwijl de slachtoffers als professioneel hulpverleners hun werkzaamheden uitoefenden. Verdachte heeft door zijn gedragingen een gevaarlijke situatie voor de medewerkers van [instelling 1] in het leven geroepen. Daarnaast heeft hij zich niet bekommerd om de schade die hij door zijn handelen heeft toegebracht.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het beledigen van een verbalisant in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Het uitschelden en bespugen is niet alleen kwetsend en denigrerend, maar getuigt ook van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De verdachte heeft het gezag van de politie ondermijnd en de ambtenaar in zijn eer en goede naam aangetast.
Verdachte heeft zich op 13 december 2018 eveneens schuldig gemaakt aan vernieling van goederen, toebehorende aan stichting [stichting] .
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van
25 november 2019. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten mishandeling en bedreiging met zware mishandeling.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 17 januari 2020, opgemaakt door M.M. Loomans, psychiater.
Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis. Daarnaast is sprake van een ongespecificeerde
schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Of er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens kon tijdens het onderzoek niet worden bepaald, alhoewel er wel antisociale tendensen en gedragingen aanwezig zijn. Ten gevolge van deze stoornis ervaart verdachte al langere tijd duidelijke beperkingen en is er sprake van sociaal disfunctioneren. Het is naar het oordeel van de psychiater echter niet goed mogelijk een sluitend oorzakelijk verband te leggen tussen de geconstateerde complexe problematiek en de ten laste gelegde feiten. Wel wordt in de periode vooraf, maar ook na de ten laste gelegde feiten, melding gedaan van psychotische symptomatologie. Deze wordt ook ten tijde van het onderzoek in wisselende mate waargenomen, ondanks dat verdachte inmiddels is ingesteld op medicatie. Het is evident dat ook ten tijde van de delicten sprake was van de complexe dynamiek tussen de autismespectrumstoornis, de psychotische symptomatologie en antisociale opvattingen. Mede ingegeven door de beperkingen van dit onderzoek is niet duidelijk geworden welke problematiek op welk moment op de voorgrond staat rondom de ten laste gelegde feiten. Dit is een wezenlijk noodzakelijk aspect om een gedegen advies te geven over de toerekenbaarheid. Omdat het niet is gelukt om inzicht te krijgen in de emoties, drijfveren en gedachten van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten, die hij bij periodes ontkent dan wel bagatelliseert, kan de psychiater evenmin een inschatting van het recidiverisico maken. Daarnaast heeft de psychiater geen volledig beeld omtrent de diagnostiek en bevat deze nog enkele cruciale onduidelijkheden. Daarmee is de invloed van al dan niet aanwezige problematiek op zijn gedragskeuzes onduidelijk.
Met betrekking tot de prognose kan worden gesteld dat een autismespectrumstoornis een chronische ontwikkelingsstoornis is, waarbij het risico op overvraging en het ontwikkelen van psychotische symptomatologie structureel aanwezig is. Sinds de vroege jeugd zijn bij verdachte al gedragsproblemen beschreven. Ook in de huidige, zeer gecontroleerde, setting is gestructureerde en zeer restrictieve begeleiding noodzakelijk in verband met opgetreden agressie en grensoverschrijdend gedrag. Gelet hierop adviseert de psychiater te kijken naar de noodzaak tot langdurige en gepaste begeleiding en behandeling, waarbij een dergelijke instantie toegerust moet zijn op de gedragsproblematiek en agressie, die verdachte laat zien. Volgens de psychiater moet dit een klinische setting zijn, waarbij sprake is van een afdoende beveiligingsniveau en voldoende psychiatrische expertise om deze gedragsproblematiek te hanteren en te komen tot een optimaal medicamenteus behandelbeleid.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 16 januari 2020, opgemaakt door G.J.J. Voorhorst, GZ-psycholoog. Volgens de psycholoog lijdt verdachte aan ziekelijke stoornissen in de vorm van een autismespectrumstoornis en een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Niet kan worden uitgesloten of verdachte ook lijdt aan een eerder vastgestelde aandachtsdeficiëntie en hyperactiviteitsstoornis, of dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Volgens de psycholoog was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een autismespectrumstoornis, en is het aannemelijk dat de wisselwerking tussen de complexe combinatie van psychiatrische stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte hebben beïnvloed. Of verdachte op dat moment ook (rand)psychotisch was, kan niet worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. Tevens is niet duidelijk of en hoe zijn
persoonlijkheid van invloed is geweest en of er al dan niet sprake is van cognitieve
beperkingen. Verdachte is kwetsbaar voor overprikkeling en psychose, gekenmerkt door realiteitsvertekening, vervormde sociale waarneming en achterdocht. De psycholoog adviseert dan ook het tenlastegelegde aan verdachte in ieder geval in verminderde mate toe te rekenen.
De autismespectrumproblematiek en psychosegevoeligheid van verdachte zijn van chronische aard. Zijn functioneren in het PPC maakt duidelijk dat verdachte momenteel (in psychotische toestand) onvoorspelbaar is en het risico op agressie hoog is. Daarnaast blijft hij vanuit zijn autismespectrumstoornis gevoelig voor prikkels en ligt overprikkeling en (kortstondige) ontregeling, altijd op de loer. Gelet op het huidige toestandsbeeld is klinische behandeling gericht op stabilisering van zijn psychose en verdere diagnostiek noodzakelijk. Hierbij moet rekening worden gehouden met zijn gedragsproblemen. Ook als verdachte gestabiliseerd is en de psychose is verbleekt, heeft hij nog steeds langdurige intensieve begeleiding nodig.
De rechtbank sluit zich wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid aan bij het advies van psycholoog. Verdachte wordt derhalve verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. Gelet op voornoemde adviezen staat voor de rechtbank vast dat een klinische behandeling noodzakelijk is. De vraag is welk juridisch kader daarvoor het meest passend is.
Uit het reclasseringsrapport van 11 februari 2020 blijkt dat verdachte sinds jonge leeftijd bekend is met psychiatrische problematiek samen met agressief en grensoverschrijdend gedrag. Er is sprake van een delictpatroon, waarbij een relatie bestaat tussen de bij verdachte vastgestelde psychiatrische problematiek en het delictgedrag. Verdachte is niet in staat zelfstandig te wonen en te functioneren, en is tot zijn aanhouding opgenomen geweest in diverse klinische settingen. De tot nu toe ingezette behandeltrajecten en opnames hebben vooralsnog niet geresulteerd in blijvende stabiliteit bij verdachte. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld en het risico op letschade in als hoog. Gelet op het voorgaande ziet de reclassering bij een veroordeling geen mogelijkheden om verdachte binnen een voorwaardelijk kader te begeleiden dan wel interventies in te zetten.
De officier van justitie heeft, nadat zij alle mogelijke strafmodaliteiten heeft doorlopen, gevorderd de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen, omdat dit vanuit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij noodzakelijk is.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
7 januari 2020 en 18 februari 2020 het onderzoek heropend en de officier van justitie de opdracht gegeven om de mogelijkheden van een zorgmachtiging te onderzoeken.
De officier van justitie heeft per brief van 17 maart 2020 aan de rechtbank te kennis gegeven dat de geneesheer-directeur van [instelling 1] kortgezegd geen heil ziet in het behandelen van verdachte in het kader van een zorgmachtiging, gelet op de korte duur van een zorgmachtiging en het zeer hoge beveiligingsniveau dat [instelling 1] op dit moment niet kan bieden. Verdachte heeft meermansbegeleiding in het PPC en zal langdurig moeten worden opgenomen in een gesloten klinische setting met een zeer hoog beveiligingsniveau. Volgens de geneesheer-directeur voorziet de reguliere GGZ niet in een geschikte plek voor verdachte. Gelet hierop heeft de officier van justitie geen geneesheer-directeur aangewezen om de voorbereiding van een zorgmachtiging op te starten.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat de aard en de ernst van de problematiek van verdachte meebrengen dat langdurige behandeling evident noodzakelijk is ter voorkoming van recidive en ter maximale beveiliging van de samenleving tegen dergelijke recidive. Dit maakt dat een behandeling in een andere setting dan de TBS met dwangverpleging – hoe wenselijk ook –naar het oordeel van de rechtbank niet tot de mogelijkheden hoort. De rechtbank heeft hierbij onder meer in aanmerking genomen dat alle bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd binnen een klinische setting, dat verdachte vanuit het niets erg agressief kan worden, en dat de huidige mate van gevaar en functioneren binnen de reguliere GGZ onvoldoende behandelbaar zijn gebleken. TBS met dwangverpleging blijkt de enige mogelijkheid om zowel het vereiste zorgniveau als het vereiste beveiligingsniveau te bieden. De rechtbank zal gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan, nu de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist, en het door verdachte begane feit, te weten bedreiging met zware mishandeling, een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1 Sr. Voor dit misdrijf is derhalve terbeschikkingstelling mogelijk. Op grond van artikel 38e Sr mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het bewezenverklaarde feit is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De aan de verdachte op te leggen terbeschikkingstelling is daarom krachtens artikel 38e Sr beperkt tot de maximale periode van vier jaren.
De rechtbank ziet aanleiding om in dit geval de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank is verder van oordeel dat naast de oplegging van bovengenoemde maatregel – gelet op de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is begaan – de oplegging van een straf niet aangewezen is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 385,00 (zegge: driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit het eigen risico van de zorgverzekering.
[slachtoffer 4] heeft zich eveneens als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft geen schadebedrag gevorderd.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 330,00 (zegge: driehonderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
Ten aanzien van feit 4
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 100,00 (zegge: honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit beschadiging van een telefoon en een telefoonhoesje.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient, gelet op het requisitoir tot vrijspraak van feit 4, niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel te worden afgewezen. Verder dient de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat het schadebedrag in de vordering ontbreekt.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] dient volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel te worden afgewezen, omdat in de vordering geen schadebedrag is genoemd. De raadsman heeft verder verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe te wijzen. De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] . De opgevoerde schadepost is voldoende gemotiveerd gesteld en niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in de vordering geen schadebedrag genoemd. De schade is ook anderszins niet geconcretiseerd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om het schadebedrag vast te stellen vormt een onevenredige belasting voor het strafgeding, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij de vordering slechts kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van feit 2:
Benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft wegens immateriële schade een vordering tot schadevergoeding van € 330,- ingediend. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij ter onderbouwing aansluiting gezocht bij twee uitspraken betreffende het bespugen van politieambtenaren in functie. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gezien de schadevergoedingen die doorgaans voor dit soort feiten worden toegewezen, acht de rechtbank toewijzing van de immateriële schade voor een bedrag van € 330,- voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 4 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadepost is aannemelijk en onvoldoende betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1, 2 en 4 is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft uiteindelijk gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling wordt toegewezen maar dat deze mag worden afgewezen als TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
De raadsman heeft – gelet op de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten zijn begaan – om afwijzing van de vordering verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt maar gelet op de lange duur van de voorlopige hechtenis in de hoofdzaak ziet de rechtbank aanleiding om de vordering af te wijzen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57, 37a en 37b Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3:bedreiging met zware mishandeling;
feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 5:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde;
straf/maatregel
feiten 1, 2, 4 en 5:
- verklaart verdachte
schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel;
feit 3:
  • gelast dat verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de maatregel geheel
in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
feit 1:
- bepaalt dat de
benadeelde partij [slachtoffer 4]in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 5]van een bedrag van
€ 385,00 (zegge: driehonderdvijfentachtig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 385,00 (zegge: driehonderdvijfentachtig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
7 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
feit 2:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 6]van een bedrag van
€ 330,00 (zegge: driehonderddertig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 330,00 (zegge: driehonderddertig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
6 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
feit 4:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 100,00 (zegge: honderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
2 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
-
wijst afde vordering tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 24 februari 2017 met parketnummer 08/236629-16 voorwaardelijk opgelegde geldboete ten bedrage van € 250,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. H. Schimmel en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bij feit 1, 2, 3 en 4 pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, met nummer PL0600-2019437551, en bij feit 5 pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, met nummer
PL0600-2018567236. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 4-6):
(…) Plaats delict (…) [plaats] . Pleegdatum(…) 1 oktober 2019(…) Ik doe aangifte van mishandeling. Ik ben door een cliënt om de nek gepakt. Ik heb nu
een pijnlijk branderig gevoel aan mijn hals en nek. (...) De cliënt heet [verdachte] . (…)
Toen ik net onder zijn armen was voelde ik dat ik door [verdachte] om de nek werd gegrepen.
Dit ging behoorlijk hard. (…) Ik voelde dat hij mij goed klem had. Ik kon niet los komen. (…) . Ik zag dat een collega [verdachte] bij de arm had gepakt. Ik zag dat [verdachte] zich losrukte en een flinke vuistslag richting mijn collega gaf. Ik zag dat hij mijn collega op zijn neus raakte en dat hij hierdoor een bloedneus kreeg. (…)
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 7-8):

(…) Ik doe aangifte van mishandeling tegen [verdachte] . (…) Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 2] probeerde om langs [verdachte] te lopen om naar beneden te kunnen, terwijl hij dit deed zag ik dat [verdachte] met zijn rechterarm mijn collega in de houdgreep pakte. (…) Ik zag dat [verdachte] met gebalde vuist in de richting van mijn gezicht sloeg, ik voelde dat ik een stomp op mijn neus kreeg. (…) Door de vuistslag ondervond ik pijn en liep ik een bloedneus op. (…)

3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 10-11):

(…) Ik wil aangifte doen van mishandeling. (…) Hij sloeg mij en mijn collega [slachtoffer 5] . Het ging allemaal heel snel. Hij sloeg mijn collega [slachtoffer 5] , volgens mij met de vuist, op de linkerzijde van zijn gezicht, ter hoogte van zijn wang. Hij sloeg mij met de vuist op de linkerzijde van mijn neus/onder mijn oog. Mijn neus doet nu pijn. De linkerzijde van mijn neus is rood. De persoon die mij sloeg was groot, blond haar en droeg een blauwe jas. Ik hoorde van mijn collega dat hij [verdachte] heet. (…)

4. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 12-13):

(…) Ik doe aangifte van mishandeling (…) Hij maakte een slaande beweging maar het leek of hij zich nog inhield. Vlak daarna zag ik dat hij met zijn gebalde vuist, gericht en met kracht, opzettelijk op mijn jukbeen/wang sloeg. Ik zag toen dat [verdachte] mijn collega [slachtoffer 3] met gebalde vuist opzettelijk op zijn neus sloeg. (…) Toen alles voorbij was voelde ik pijn aan mijn kaak en mijn jukbeen. Als ik kracht zet voel ik pijn in mijn kaak. Ik zie een blauwe plek naast mijn oog. (…)

5. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 14-15):
(…) Vanachter het raam zag ik later dat meerdere collega's die [verdachte] wilden kalmeren rake
klappen kregen. Ik zag dat in elk geval [slachtoffer 5] een behoorlijk rake klap kreeg. [verdachte] sloeg wild om zich heen en was niet rustig te krijgen. Ook een andere collega (…) die agoog of verpleegkundige is bij de [instelling 2] kreeg een rake klap van [verdachte] . (…) [verdachte] heeft meerdere collega's geslagen. (…)
Ten aanzien van feit 2:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] van 2 oktober 2019 (p. 16-17);
2. Het proces-verbaal van bevindingen van 2 oktober 2019 (p. 23);
3. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 7 januari 2020, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 3:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 12-13):
(…) Plaats delict (…) [plaats] (…)
Ik doe aangifte van bedreiging. (…) Op dinsdag 1 oktober omstreeks 12.40 uur was ik werkzaam bij [instelling 1] op de [adres 3] als verpleegkundige. (…) [verdachte] liep op ons af en ging meteen dreigend dichtbij mij staan. Hij stond een soort van neus aan neus met mij. Ik hoorde hem tegen mij zeggen; "ik bijt je oor eraf" "ik sla je op je bek". Vlak daarna zag ik hem met gebalde vuist voor mij staan. (…)
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 10-11):
(…) Ik zag dat hij dreigend op mij afliep. Ik hoorde dat hij dreigende taal uitsloeg. Ik
hoorde dat hij tegen mijn collega [slachtoffer 5] riep: "moet ik je oor eraf bijten." of woorden
van gelijke strekking. Kort hierop viel hij ons aan. (…)
Ten aanzien van feit 4:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 14-15):

(…) Op dinsdag 1 oktober 2019 zat ik omstreeks 12.40 uur in de kantine bij het [ziekenhuis] (…) te [plaats] . (…) Vervolgens zag ik dat [verdachte] mijn privé telefoon van het merk Samsung type S9+ van mijn dienblad wegnam. Ik heb [verdachte] toen meerdere keren gevraagd mijn telefoon terug te geven. (…) [verdachte] luisterde niet naar mij en liep met mijn telefoon naar buiten. Buiten gekomen zag ik dat hij mijn telefoon met kracht bovenop het dak van het hoofdgebouw gooide (…) Mijn telefoon merk Samsung type S9+ is beschadigd bij de hoes en aan de zijkant. Hij doet het verder nog wel ik denk dat de schade ongeveer 100 euro zal bedragen. (…)

2. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Ik heb de telefoon op het dak gegooid. (…)
Ten aanzien van feit 5:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens [stichting] , van 17 december 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 3-4):

(…) Op donderdag 13 december 2018 vond er een gesprek plaats met een cliënt van ons genaamd: [verdachte] . Het gesprek vond plaats in de locatie van [stichting] gevestigd aan de [adres 2] . [verdachte] werd toen boos. (…) Hierop zag ik dat [verdachte] een kopje pakte en deze kapot gooide. (…) [verdachte] liep hierna het pand van [stichting] uit en ik zag toen dat [verdachte] met een gebalde vuist de voorruit van het pand insloeg. (…) De binnenste ruit is nog wel intact maar hier zit wel een barst in. (…)

2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 25 januari 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 5-6):

(…) [verdachte] sprong op en gooide zijn kopje kapot op tafel en stormde naar buiten. (…) Ik zag dat [verdachte] met kracht op de ramen sloeg met zijn blote vuist. Ik zag en hoorde dat het glas kapot ging, alleen de buitenste ruit van de thermopane ruit ging kapot. (…)