Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 januari 2020,
- de brief met aanvullende producties van de curator van 20 februari 2020,
- het proces-verbaal van de op 6 maart 2020 gehouden mondelinge behandeling,
- de e-mail correspondentie tussen de advocaat van [gedaagde] en de griffier van de rechtbank direct na de mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] het bepaalde in artikel 106a Faillissementswet (hierna: Fw) geheel of ten dele heeft overtreden;
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] als bestuurder tenminste tweemaal eerder betrokken was bij een faillissement van een rechtspersoon en hem daarvan een persoonlijk verwijt treft;
- een veroordeling tot een bestuursverbod voor de duur van 5 jaar, nadat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan welke periode [gedaagde] niet benoemd kan worden als bestuurder van een rechtspersoon;
- dat de rechtbank alle overige gevolgen van dit bestuursverbod zal regelen als bedoeld in artikel 106b, lid 4, Fw;
4.De beoordeling
boven water” is gekomen - zoals door [gedaagde] is gesteld - maakt voorgaand oordeel niet anders. Volgens de curator heeft hij (curator) immers zelf bepaalde stukken kunnen opvragen bij bijvoorbeeld de bank. Dit was echter geen volledige boekhouding. Gelet op de gemotiveerde stellingen van de curator had het op de weg van [gedaagde] gelegen om direct met de curator in overleg te treden over de vragen van de curator en uitleg te geven waarom er geen boekhouding voorhanden was terwijl er - blijkens de overgelegde mutatieoverzichten van de ING bankrekening - wel gelden binnenkwamen en uitgingen bij failliet. Door de curator kunnen de verplichtingen van de failliete vennootschap nu niet worden vastgesteld. Ook kan de curator geen onderzoek doen naar eventuele onregelmatigheden in de boekhouding. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van [gedaagde] .
- dagvaarding € 101,06
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat