Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 december 2019
- de akte uitlaten advocaatkosten van de zijde van De Eendracht
- de uitlating ex artikel 2.11 procesreglement, waarbij beide partijen om vonnis hebben verzocht.
2.De verdere beoordeling
Van de overige negen facturen vermelden acht de uren en de naam van de betreffende advocaat. De negende factuur (overgelegd als tweede) vermeldt enkel “Honorare gemäβ Anlage”. Een bijlage ontbreekt. Nu ten aanzien van deze factuur niet kan worden vastgesteld waarop deze betrekking heeft en de urenspecificatie zonder nadere toelichting niet in verband kan worden gebracht met deze factuur, is van een causaal verband met de tekortkoming van De Eendracht onvoldoende gebleken. Het bedrag van deze factuur € 5.974,75 exclusief btw komt daarmee niet voor toewijzing in aanmerking.
De uren van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]2.11. Raiffeisenbank vordert vergoeding van de door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] verrichte werkzaamheden van 20 uur en 15 minuten tegen een tarief van € 300,00.
Dit is anders ten aanzien van de uren die zijn gemaakt op 20 februari 2015 en 20 april 2015 en volgens de omschrijving betrekking hebben op het instrueren van deskundige [X] . Het instrueren van [X] in het stadium waarin deze hebben plaatsgevonden wordt als een handeling ter vaststelling van de schade beoordeeld en de kosten daarvan worden aangemerkt als noodzakelijke extra kosten. Dat leidt ertoe dat 45 minuten van de door De Eendracht betwiste uren voor vergoeding in aanmerking komen.
Onder verwijzing naar het voorgaande wordt geoordeeld dat de kosten ter voorbereiding en instructie niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat geldt niet voor het instrueren van [X] , zodat de kosten van de 45,25 uren die daarop betrekking hebben in beginsel wel kunnen worden toegewezen. Nu het advocatenkantoor kennelijk slechts twee/derde deel van de gespecifieerde werkzaamheden van [betrokkene 7] in rekening heeft gebracht acht de rechtbank het redelijk om ook hier een derde deel in mindering te brengen. Dat betekent dat ten aanzien van [betrokkene 7] afgerond 30 uren voor vergoeding in aanmerking komen zodat een bedrag van € 18.590,00 (71,5 x 260,-) exclusief btw in mindering zal worden gebracht.
Nu het Weens Koopverdrag niet voorziet in een te hanteren rentevoet en een ingangsdatum zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de Nederlandse wettelijke rente. Voor toepassing van artikel 6:119a BW is in deze zaak geen plaats, aangezien het gaat om een toewijzing van een vordering tot schadevergoeding (zie HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40, NJ 2013/368). De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen als bedoeld in artikel 6:119 BW en wel vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Dat leidt ertoe dat de wettelijke rente over de schadevergoedingen die R+V heeft uitgekeerd aan de verschillende pluimveehouders toewijsbaar is vanaf de datum van betaling, hieronder weergegeven.
€ 76.213,7317 juni 2015
15.495,00(5,0 punten × tarief € 3.099,00)