ECLI:NL:RBOVE:2020:1549

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C/08/202458 / HA ZA 17-254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van advocaatkosten in het kader van het Weens Koopverdrag

In deze zaak vorderden de eiseressen, Raiffeisenbank Emsland-Mitte EG en R+V Allgemeine Versicherungs AG, vergoeding van advocaatkosten van de gedaagde, de coöperatie Aan- en Verkoopcoöperatie 'De Eendracht' U.A. De rechtbank Overijssel heeft op 15 april 2020 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de eiseressen een bedrag van € 60.795,76 aan advocaatkosten vorderden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering onvoldoende was onderbouwd en dat de gevorderde kosten niet volledig in verband konden worden gebracht met de tekortkoming van de gedaagde. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van advocaatkosten uiteindelijk toegewezen tot een bedrag van € 27.148,78, waarbij rekening is gehouden met de redelijkheid en noodzakelijkheid van de kosten in het kader van het Weens Koopverdrag. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de schadevergoedingen die door R+V aan verschillende pluimveehouders zijn betaald, evenals de proceskosten aan de zijde van de eiseressen. De Eendracht is veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen aan R+V en Raiffeisenbank, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/202458 / HA ZA 17-254
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar Duits recht
RAIFFEISENBANK EMSLAND-MITTE EG,
gevestigd te 49777 Klein BerBen, Duitsland,
2. de vennootschap naar Duits recht
R+V ALLGEMEINE VERSICHERUNGS AG,
gevestigd te 65189-Wiesbaden, Duitsland,
eiseressen,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn en G.J. Boeve te Utrecht,
tegen
de coöperatie
AAN- EN VERKOOPCOÖPERATIE "DE EENDRACHT" U.A.,
gevestigd te Rouveen,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.G. Peters en mr. F.M.C. Boesberg te Zwolle.
Partijen zullen hierna Raiffeisenbank, R+V en De Eendracht en eiseressen gezamenlijk Raiffeisenbank c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 december 2019
  • de akte uitlaten advocaatkosten van de zijde van De Eendracht
  • de uitlating ex artikel 2.11 procesreglement, waarbij beide partijen om vonnis hebben verzocht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot de gevorderde vergoeding van advocaatkosten aangehouden en De Eendracht in de gelegenheid gesteld te reageren op de specificatie van werkzaamheden overgelegd als productie 127.
De gevorderde advocaatkosten
2.2.
De vordering van Raiffeisenbank c.s. ten bedrage van € 60.795,76 (door Raiffeisenbank c.s. als netto bedrag aangeduid) is onderbouwd met de facturen van advocaten en een specificatie van werkzaamheden. Raiffeisenbank c.s. voert aan dat R+V een bedrag van € 55.380,76 heeft vergoed en dat het resterende deel van € 5.415,00 door Raiffeisenbank is betaald. De gevorderde advocaatkosten hebben betrekking op de werkzaamheden die verband houden met i) de afwikkeling van de vorderingen van de pluimveehouders, ii) de onderhandelingen met de Verzekeraar en de deskundigen van de Verzekeraar, alsook iii) de onderhandelingen, het overleg en de vertegenwoordiging bij LAVES en iv) het verkrijgen van voldoening buiten rechte, aldus Raiffeisenbank c.s. Zij heeft haar vordering verder niet (gespecificeerd) toegelicht.
2.3.
De Eendracht voert verweer. Nadat zij in eerdere processtukken heeft betoogd dat uit de facturen niet blijkt dat de gevorderde kosten verband houden met de vastgestelde tekortkoming voert zij ten aanzien van de overgelegde specificaties aan dat a) de advocaatkosten in deze omvang niet voorzienbaar waren in de zin van het Weens Koopverdrag, b) dat uit de omschrijving van de werkzaamheden niet blijkt of deze betrekking hebben op de onderhavige kwestie, c) op het urenoverzicht namen van medewerkers van het advocatenkantoor voorkomen die niet worden vermeld in de facturen van productie 90 ( [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ), d) dat de facturen zien op de periode 23 december 2014 tot en met 25 november 2016 en de specificatie een ruimere periode bestrijkt en e) dat, als er al kosten voor vergoeding in aanmerking komen, deze moeten voldoen aan de vereisten die artikel 6:96 lid 2 BW stelt. De Eendracht heeft per post op het urenoverzicht gereageerd en daarin posten tot een bedrag van € 44.330,00 gemotiveerd betwist. Zij concludeert dat de gevorderde vergoeding moet worden afgewezen en als er toch een bedrag wordt toegewezen dit het bedrag van € 16.465,76 niet te boven mag gaan.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat de vordering is onderbouwd met facturen die een totaalbedrag vermelden van € 55.123,55 exclusief btw (€ 65.597,02 inclusief btw). Gelet op deze onderbouwing kan Raiffeisenbank c.s. niet worden gevolgd in haar stelling dat de gemaakte advocaatkosten ‘€ 60.795,76 netto’ bedragen. Gelet op de facturen is ten hoogste een bedrag van € 55.123,55 exclusief btw toewijsbaar.
2.5.
De overgelegde facturen zien op vijf advocaten, te weten [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , allen werkzaam bij [kantoor 1] , en [betrokkene 8] , werkzaam bij [kantoor 2] . Uit de factuur van de laatstgenoemde advocaat kan worden afgeleid dat hij advieswerkzaamheden heeft verricht die verband houden met de onderhavige kwestie. Nu deze werkzaamheden niet worden betwist komt dit factuurbedrag (€ 1.610,96) voor vergoeding in aanmerking.
Van de overige negen facturen vermelden acht de uren en de naam van de betreffende advocaat. De negende factuur (overgelegd als tweede) vermeldt enkel “Honorare gemäβ Anlage”. Een bijlage ontbreekt. Nu ten aanzien van deze factuur niet kan worden vastgesteld waarop deze betrekking heeft en de urenspecificatie zonder nadere toelichting niet in verband kan worden gebracht met deze factuur, is van een causaal verband met de tekortkoming van De Eendracht onvoldoende gebleken. Het bedrag van deze factuur € 5.974,75 exclusief btw komt daarmee niet voor toewijzing in aanmerking.
2.6.
Ten aanzien van de acht andere facturen heeft Raiffeisenbank c.s. urenspecificaties in het geding gebracht. Deze bestrijken een langere periode dan de facturen. Nu de vordering is gebaseerd op facturen die zien op de periode 23 december 2014 tot en met 25 november 2016, behoeft de specificatie van uren die buiten deze periode vallen geen bespreking. Dat geldt ook voor de uren van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , die zonder nadere toelichting niet in verband kunnen worden gebracht met de overgelegde facturen.
De Eendracht heeft de urenspecificaties per advocaat besproken.
2.7.
Bij de beoordeling van de vraag welke advocaatkosten voor toewijzing in aanmerking komen stelt de rechtbank het volgende voorop. Ingevolge het algemene artikel 74 van het Weens Koopverdrag dat ziet op schadevergoeding, komen ook de kosten ter vaststelling van de schade, kosten ter voorkoming en beperking van schade en redelijke kosten gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking. Anders dan het BW bevat het Weens Koopverdrag geen regel die vergoeding van bepaalde werkzaamheden uitsluit, omdat die geacht moeten worden onder de proceskostenregeling te vallen. Daar staat tegenover dat de ook naar het Weens Koopverdrag te hanteren maatstaf van de redelijkheid zich ertegen verzet dat een vergoeding wordt toegekend, voor zover deze al in de proceskostenveroordeling besloten ligt. Dat leidt er in beginsel toe dat de kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak onder de noemer buitengerechtelijke kosten vallen zolang geen procedure wordt gevoerd. Zodra er een procedure aanhangig is worden deze kosten in het algemeen geacht te zijn verdisconteerd in de proceskostenvergoeding. In de onderhavige zaak met internationale aspecten is de rechtbank van oordeel dat de noodzakelijke extra kosten, die inherent zijn aan deze internationale procedure, zoals de kosten van juridische bijstand in meerdere landen, de kosten gemoeid met het verkrijgen van adviezen, opinies en dergelijke en de kosten voor het verweer bij LAVES, als redelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvoor is dan wel een gemotiveerde en onderbouwde toelichting vereist waaruit blijkt dat het om noodzakelijke extra kosten gaat.
2.8.
Uit de omschrijvingen in de urenspecificaties in samenhang bezien, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voldoende voort dat de betreffende uren verband houden met de onderhavige kwestie. Verwezen wordt naar in de omschrijving genoemde termen en namen, alsmede naar de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht.
2.9.
Indien in het hiernavolgende zal komen vast te staan dat Raiffeisenbank c.s. noodzakelijke extra kosten heeft moeten maken voor vaststelling van de aansprakelijkheid en schade, is deze schade tevens voorzienbaar in de zin van het Weens Koopverdrag.
2.10.
In het hiernavolgende zal het verweer van De Eendracht per advocaat worden besproken.
De uren van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]2.11. Raiffeisenbank vordert vergoeding van de door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] verrichte werkzaamheden van 20 uur en 15 minuten tegen een tarief van € 300,00.
De Eendracht voert aan dat 4,75 uren van [betrokkene 4] , die betrekking hebben op 21 juni 2016 en 18, 21 en 24 november 2016, niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze zien op handelingen ter voorbereiding van de onderhavige procedure. Zij wijst erop dat de processtukken in de Duitse procedure tegen LAVES al eind 2014/begin 2015 zijn ingediend, zodat die kosten daarop geen betrekking kunnen hebben. Ook de omschrijving ‘Prüfung Verjährungsunterbrechung nach Niederl. Recht’ duidt er volgens De Eendracht op dat deze werkzaamheden betrekking hebben op de voorbereiding van de onderhavige procedure.
Ten aanzien van [betrokkene 5] wordt een aantal uren van 3,25 gemotiveerd betwist. De Eendracht stelt weliswaar dat haar betwisting 5 uren betreft, maar dit aantal blijkt niet uit haar overzicht. Ten aanzien van de uren van 23 november 2016 (2,5 uren) voert De Eendracht aan dat deze werkzaamheden samen met [betrokkene 4] zijn verricht en eveneens betrekking hebben op de onderhavige procedure.
2.12.
Geoordeeld wordt als volgt. Uit de omschrijvingen kan worden afgeleid dat de werkzaamheden betrekking hebben op de voorbereiding en het samenstellen van het dossier en derhalve geacht worden te zijn verdisconteerd in de proceskostenvergoeding. Raiffeisenbank c.s. heeft niet toegelicht waarom de advocaatkosten wel voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde vergoeding terzake de 4,75 betwiste uren van [betrokkene 4] en de 2,5 uren van [betrokkene 5] zal worden afgewezen.
Dit is anders ten aanzien van de uren die zijn gemaakt op 20 februari 2015 en 20 april 2015 en volgens de omschrijving betrekking hebben op het instrueren van deskundige [X] . Het instrueren van [X] in het stadium waarin deze hebben plaatsgevonden wordt als een handeling ter vaststelling van de schade beoordeeld en de kosten daarvan worden aangemerkt als noodzakelijke extra kosten. Dat leidt ertoe dat 45 minuten van de door De Eendracht betwiste uren voor vergoeding in aanmerking komen.
2.13.
Gelet op het voorgaande wordt ten aanzien van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] een aantal uren van 7,25 tegen een uurtarief van € 300,00 niet toewijsbaar geacht, zodat een bedrag van € 2.175,00 exclusief btw in mindering zal worden gebracht op de vordering.
De uren van [betrokkene 6]2.14. Ten aanzien van [betrokkene 6] heeft Raiffeisenbank c.s. vergoeding van 54 uren tegen een tarief van € 260,00 gevorderd. Van de gevorderde uren van [betrokkene 6] worden 15,25 betwist. Ten aanzien van 10,5 uren stelt De Eendracht dat het instrueren van [X] als instructie van de onderhavige gerechtelijke procedure moet worden gezien. Gelet op het voorgaande (r.o. 2.12) komen deze kosten echter wel voor vergoeding in aanmerking. De overige werkzaamheden (4,75 uren) zien op de beoordeling of regres op De Eendracht mogelijk is. Met De Eendracht is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat deze moeten worden aangemerkt als werkzaamheden ter voorbereiding van en ter instructie van de zaak. Gesteld noch gebleken is dat dit noodzakelijke extra werkzaamheden betreft.
2.15.
Gelet op het voorgaande komen 4,75 uren tegen een uurtarief van € 260,00 niet voor vergoeding in aanmerking, zodat een bedrag van € 1.235,00 exclusief btw in mindering zal worden gebracht op de vordering.
De uren van [betrokkene 7]
2.16.
Raiffeisenbank c.s. heeft ten aanzien van [betrokkene 7] een vergoeding van 101,5 uren gevorderd tegen een tarief van € 260,00. De specificatie vermeldt met betrekking tot de betreffende periode 150,25 uren. De Eendracht heeft een urenaantal van 144 betwist en voert daartoe aan dat de betwiste uren zien op feitenstudie, beoordeling van mogelijkheden tot regres, interne overdracht en het instrueren van [X] , zodat deze volgens haar worden geacht in de proceskosten te zijn begrepen. Zij brengt vervolgens 144 uren in mindering op het gevorderde bedrag.
2.17.
Aangezien slechts vergoeding van 101,5 uren van [betrokkene 7] is gevorderd, kan ten hoogste een bedrag gelijk aan 101,5 uren in mindering worden gebracht.
Onder verwijzing naar het voorgaande wordt geoordeeld dat de kosten ter voorbereiding en instructie niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat geldt niet voor het instrueren van [X] , zodat de kosten van de 45,25 uren die daarop betrekking hebben in beginsel wel kunnen worden toegewezen. Nu het advocatenkantoor kennelijk slechts twee/derde deel van de gespecifieerde werkzaamheden van [betrokkene 7] in rekening heeft gebracht acht de rechtbank het redelijk om ook hier een derde deel in mindering te brengen. Dat betekent dat ten aanzien van [betrokkene 7] afgerond 30 uren voor vergoeding in aanmerking komen zodat een bedrag van € 18.590,00 (71,5 x 260,-) exclusief btw in mindering zal worden gebracht.
2.18.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat een bedrag van € 27.974,75 (€ 5.974,75 + 2.175,- + 1.235,- + 18.590,-) in mindering zal worden gebracht op het bedrag van € 55.123,00 (r.o. 2.4), zodat de gevorderde advocaatkosten tot een bedrag van € 27.148,78 zullen worden toegewezen. Nu Raiffeisenbank c.s. heeft aangevoerd dat R+V de schade van Raiffeisenbank terzake advocaatkosten voor een bedrag van € 55.380,76 heeft vergoed en zij in de rechten van Raiffeisenbank is gesubrogeerd zal De Eendracht worden veroordeeld dit bedrag aan R+V te betalen.
De gevorderde rente
2.19.
Raiffeisenbank c.s. heeft vertragingsschade gevorderd en aansluiting gezocht bij artikel 6:119a BW. Zij heeft aangevoerd dat de wettelijke handelsrente verschuldigd is vanaf het moment van betaling van de verschillende bedragen.
2.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Onder het recht op schadevergoeding op grond van artikel 74 van het Weens Koopverdrag valt ook de rente over de schadevergoeding. Het renteverlies is immers ook schade die Raiffeisenbank c.s. niet zou hebben geleden als de koopovereenkomst correct zou zijn nagekomen.
Nu het Weens Koopverdrag niet voorziet in een te hanteren rentevoet en een ingangsdatum zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de Nederlandse wettelijke rente. Voor toepassing van artikel 6:119a BW is in deze zaak geen plaats, aangezien het gaat om een toewijzing van een vordering tot schadevergoeding (zie HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40, NJ 2013/368). De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen als bedoeld in artikel 6:119 BW en wel vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Dat leidt ertoe dat de wettelijke rente over de schadevergoedingen die R+V heeft uitgekeerd aan de verschillende pluimveehouders toewijsbaar is vanaf de datum van betaling, hieronder weergegeven.
2.21.
Pluimveehouder toewijsbaar datum van betaling
[A] € 63.169,11 8 februari 2016
[B] € 57.965,50 17 juli 2015 [C] € 54.653,98 11 mei 2015
[D] € 54.195,68 11 juni 2015
[E] € 51.665,73 24 juni 2015
[F] € 48.840,05 11 juni 2015
[G] € 38.143,62 2 juli 2015
[H] € 42.176,17 24 juni 2015
[I] € 37.784,15 17 juli 2015
[J] € 39.770,53 12 juni 2015
[K] € 33.689,87 2 september 2015
[L] € 34.916,51 12 juni 2015
[M] € 34.336,22 24 juni 2015
[N] € 32.125,97 15 juli 2015
[O] € 24.257,06 17 augustus 2015
[P] € 27.402,47 7 mei 2015
[Q] afgewezen
[R] € 16.898,31 15 juli 2015
[S]
€ 76.213,7317 juni 2015
Totaal € 768.204,66
2.22.
De gevorderde wettelijke rente over het bedrag dat Raiffeisenbank heeft voldaan (€ 1.347,45, tussenvonnis r.o. 2.29), de kosten van dr. Uta [X] (€ 36.095,08, tussenvonnis r.o. 2.80) en de advocaatkosten (€ 27.148,78) zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding omdat op die onderdelen geen datum van betaling kan worden vastgesteld.
De conclusie
2.23.
De slotsom luidt dat De Eendracht zal worden veroordeeld tot betaling aan R+V van de bedragen € 768.204,66, € 36.095,08 en € 27.148,78 en tot betaling aan Raiffeisenbank van een bedrag van € 1.347,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als hiervoor omschreven en in het dictum bepaald.
2.24.
De Eendracht zal daarnaast als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Raiffeisenbank c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 103,11
- griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
15.495,00(5,0 punten × tarief € 3.099,00)
Totaal € 19.492,11

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt De Eendracht om aan R+V te betalen een bedrag van € 768.204,66, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf de verschillende data van betaling (zie r.o. 2.21) tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt De Eendracht om aan R+V te betalen een bedrag van € 63.243,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2016 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt De Eendracht om aan Raiffeisenbank te betalen een bedrag van € 1.347,45 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2016 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt De Eendracht in de proceskosten, aan de zijde van Raiffeisenbank c.s. tot op heden begroot op € 19.492,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt De Eendracht in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Eendracht niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. T.R. Hidma en mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: