ECLI:NL:RBOVE:2020:1517

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
08/246142 KG ZA 20-67
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in kort geding vanwege bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stantra Holding B.V. en 1.Transvir B.V. Stantra vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis dat 1.Transvir had verkregen tot ontruiming van een bedrijfspand. De voorzieningenrechter heeft de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voor de duur van 14 dagen geschorst, mede vanwege de bijzondere omstandigheden die voortvloeien uit de coronamaatregelen. Stantra had de huur van het gehuurde pand niet betaald en was in een juridische procedure verwikkeld met 1.Transvir, die de ontruiming had geëist. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel 1.Transvir een executoriale titel had, de omstandigheden rondom de coronamaatregelen en de noodzaak voor Stantra om tijd te krijgen om te verhuizen, voldoende gewicht hadden om de executie tijdelijk te schorsen. De rechter benadrukte dat de belangen van Stantra, gezien de huidige situatie, niet lichtvaardig genegeerd konden worden, ondanks het belang van 1.Transvir om het pand snel te verhuren aan een andere huurder. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 08/246142 KG ZA 20-67
Vonnis in kort geding van 6 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STANTRA HOLDING B.V.,
statutair gevestigd te Arnhem en kantoorhoudende te Deventer,
eisende partij, hierna te noemen Stantra,
gemachtigde: mr. B.N. Haacker,
tegen
de besloten vennootschap
1TRANSVIR B.V.,
statutair gevestigd te Deventer en kantoorhoudende te Almere,
gedaagde partij, hierna te noemen 1.Transvir,
gemachtigde: mr. P. Koorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de mondelinge behandeling van 6 april 2020 [1] ,
- de pleitnota van 1.Transvir.
1.2.
Ten slotte is in verband met de spoedeisendheid vonnis bepaald op 6 april 2020. De feiten, de vordering en de beoordeling waarop de beslissing steunt, zijn hieronder vastgelegd.

2.De feiten

2.1. 1.
Transvir verhuurt, op basis van een daartoe op 8 augustus 2019 gesloten huurovereenkomst, aan Stantra kantoorruimte aan het [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Stantra is maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 6.453,33 aan huur verschuldigd. Stantra heeft de huur vanaf oktober 2019 niet meer voldaan.
Daarnaast heeft Stantra ook andere door 1.Transvir in rekening gebrachte kosten (onder andere voor onderhoud, alarm, vuilnis, elektra en sleutels) onbetaald gelaten.
2.3.
In verband met de betalingsachterstand heeft 1.Transvir Stantra gedagvaard in kort geding. Op 2 maart jl. heeft in die zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens die mondelinge behandeling een voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst gesloten. Omdat de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen, is alsnog vonnis gewezen.
2.4.
In het kort gedingvonnis van de voorzieningenrechter te Zwolle van 24 maart 2020, met kenmerk 8324821 / CV EXPL 20-611 (hierna ook: het vonnis) is de vordering van 1.Transvir tot ontruiming van het gehuurde en de vordering tot betaling van de huurachterstand van oktober 2019 tot en met maart 2020 toegewezen. De ontruimingstermijn is op drie dagen na betekening van het vonnis gesteld. Stantra is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Stantra heeft pro forma hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
2.6.
Op 26 maart 2020 heeft 1.Transvir het vonnis aan Stantra betekend en vervolgens heeft zij op 2 april 2020 aangezegd dat zij op dinsdag 7 april 2020 om 10:00 uur tot ontruiming van het gehuurde door de deurwaarder zal overgaan, indien Stantra het gehuurde niet vrijwillig op maandag 6 april 2020 ontruimd zou hebben.

3.Het geschil

3.1.
Stantra vordert - kort gezegd - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, 1.Transvir gebiedt de executie van het bestreden vonnis te schorsen totdat op het geschil in hoger beroep zal zijn beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van 1.Transvir in de proceskosten.
3.2.
Stantra heeft hier samengevat het volgende aan ten grondslag gelegd. Uit de omstandigheden van het geval volgt dat 1.Transvir geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van haar bevoegdheid tot ontruiming, mede gelet op de belangen aan de zijde van Stantra die worden geschaad. Het bestreden vonnis berust op een juridische en feitelijke misslag. Ontruiming zal op grond van na het vonnis aan het licht gekomen feiten aan de zijde van Stantra een noodtoestand doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.3. 1.
Transvir voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat 1.Transvir het gehuurde op korte termijn wil ontruimen. Daarmee is het spoedeisend belang van Stantra bij de beoordeling van haar vordering gegeven. De spoedeisendheid is ook niet door 1.Transvir betwist.
4.2. 1.
Transvir beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 maart 2020 over een executoriale titel. Daarmee kan 1.Transvir tot tenuitvoerlegging van het vonnis en dus tot ontruiming van het gehuurde overgaan. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van het vonnis op grond van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat op het door Stantra tegen het vonnis ingestelde hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
4.3.
Tot 20 december 2019 gold als toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van zowel een in kracht van gewijsde gegaan vonnis als van een vonnis waartegen een rechtsmiddel was ingesteld of nog openstond, of sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Daarvan is sprake als de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan onder meer het geval zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
Bij arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) is de Hoge Raad wat betreft de toetsingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, teruggekomen van zijn eerdere rechtspraak. De Hoge Raad overweegt in dat arrest (r.o. 5.8):
“Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.”
4.5.
In de onderhavige zaak is sprake van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld. De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is in dat vonnis niet gemotiveerd.
Dat betekent – in het licht van de hiervoor onder 4.4. geschetste toetsingsmaatstaf – dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis toewijsbaar is als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van Stantra bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van 1.Transvir bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis.
4.6.
Stantra heeft onder andere betoogd dat in die belangenafweging betrokken moet worden dat het vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag. Hiertoe heeft Stantra aangevoerd dat zij zich tijdens de kort geding zitting op 2 maart 2020 niet heeft laten bijstaan door een advocaat/juridisch adviseur. Hierdoor zijn een aantal feitelijke en juridische omstandigheden in haar verweer onderbelicht gebleven. Het gaat daarbij met name om de ernst van de in het gehuurde (vanaf de aanvang af) aanwezig zijnde (vocht)gebreken, de mogelijkheid tot onderverhuur en het melden van de gebreken bij 1.Transvir. Daarnaast is er ter zitting een voorwaardelijke vaststellingsovereenkomst gesloten, die volgens de gemachtigde van Stantra zeer in het nadeel van Stantra is geformuleerd en uitgevallen en niet op die manier tot stand zou zijn gekomen als zij juridische bijstand had gehad.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een kennelijke (juridische of feitelijke) misslag. Stantra heeft zich in dit verband beroepen op gronden die zij al in de eerdere procedure naar voren heeft gebracht, te weten dat het gehuurde gebreken vertoonde die volgens haar opschorting van de volledige huur rechtvaardigen en de omstandigheid dat zij delen van het gehuurde daardoor niet kon onderverhuren. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt met zich dat de door Stantra reeds in de eerdere procedure voor de voorzieningenrechter aangevoerde stellingen in deze procedure niet opnieuw beoordeeld kunnen worden. Een executiegeschil mag immers niet dienen als verkapt hoger beroep. Dat Stantra in die eerdere procedure (nog) niet in staat was om haar stellingen nader te onderbouwen omdat zij geen rechtskundige bijstand had, komt bovendien voor haar risico.
4.8.
Stantra heeft verder gesteld dat er een noodtoestand bij haar ontstaat als de ontruiming op de aan de orde zijnde korte termijn wordt doorgezet. Naast het feit dat ontruiming onomkeerbaar is, is het belang van Stantra bij behoud van de bestaande toestand erin gelegen dat zij mede vanwege de coronacrisis niet in staat is om op korte termijn een andere ruimte te kunnen vinden, een huurovereenkomst te sluiten en de inventaris van het gehuurde naar het nieuwe pand over te brengen. Hierbij komt dat zich in de bedrijfshal aan de achterzijde van het gehuurde een zeer grote silo bevindt met 25.000 liter plastic EPS korreltjes. De silo is circa zes meter hoog en kan daarom niet zonder speciaal materieel worden verplaatst of gedemonteerd en verwijderd en kan ook niet zonder schade in de buitenlucht worden geplaatst, zo stelt Stantra. Volgens Stantra komt haar bedrijfsvoering in gevaar, terwijl zij net een grote nieuwe opdracht heeft binnengehaald.
4.9.
Het belang van 1.Transvir bij uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis is gelegen in het zo snel mogelijk kunnen verhuren van het gehuurde aan een andere huurder. 1.Transvir heeft slechts één maal de aanvangshuur ontvangen en ontvangt sindsdien inmiddels al zeven maanden geen huurpenningen van Stantra. 1.Transvir heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat een betalende huurder cruciaal is om zelf aan haar verplichtingen te kunnen blijven voldoen, zeker in de huidige coronacrisis. 1.Transvir heeft al een potentiële nieuwe huurder gevonden. Stantra heeft ten onrechte niet mee willen werken aan bezichtigingen door deze potentiële huurder van het gehuurde.
Verder heeft 1.Transvir aangevoerd dat Stantra voldoende tijd heeft gehad om het gehuurde te verlaten of daar maatregelen voor te treffen. 1.Transvir heeft contact gezocht met verhuisbedrijven in de regio en aan Stantra doorgegeven dat er twee bedrijven beschikbaar zijn om op tijd te kunnen verhuizen. De spullen kunnen opgeslagen worden. Tot slot wijst 1.Transvir erop dat er geen (turbo) spoedappel is ingesteld, maar alleen pro forma hoger beroep.
4.10.
Op grond van een afweging van alle belangen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De enkele omstandigheid dat een ontruiming de bedrijfsvoering van Stantra in gevaar zou kunnen brengen weegt in de gegeven omstandigheden waarbij geen concreet zicht is op (huur)betalingen door Stantra niet op tegen het te respecteren belang van 1.Transvir om op korte termijn over haar eigendom te kunnen beschikken en het te verhuren aan een andere (betalende) huurder en is dus van onvoldoende gewicht om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist.
4.11.
Echter, in deze tijd waarin het coronavirus heerst en de overheid maatregelen heeft afgekondigd om verspreiding van het virus tegen te gaan - waaronder de maatregel om onderling 1,5 meter afstand te houden en zoveel mogelijk thuis te blijven - is een ontruiming problematischer dan gewoonlijk. Hoewel het niet onmogelijk is om een nieuw bedrijfspand te vinden en het gehuurde met behulp van een verhuisbedrijf te ontruimen, is het evident dat een ontruiming onder deze omstandigheden lastiger zal zijn en meer tijd in beslag zal kunnen nemen. Dat geldt temeer nu als onweersproken vast is komen te staan dat voor het verplaatsen van de silo van Stantra speciaal materieel vereist is. Niet gebleken is dat deze specifieke omstandigheden die verband houden met de (verder aangescherpte) corona-maatregelen in het bestreden vonnis zijn meegewogen. Ook deze omstandigheden zijn tegenover de belangen van 1.Transvir van onvoldoende gewicht om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist. De corona-maatregelen treft immers, zo heeft 1.Transvir onweersproken aangevoerd, ook 1.Transvir terwijl Stantra overigens (nog) geen (turbo)spoedappel had ingesteld. De voorzieningenrechter ziet echter in vorenbedoelde omstandigheden met betrekking tot de corona-maatregelen en het daarmee verband houdende belang van Stantra bij een langere termijn waarbinnen zij vrijwillig het gehuurde kan ontruimen wel aanleiding om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voor de duur van 14 dagen te schorsen, dus tot
20 april 2020.
4.12.
Omdat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst ten gevolge van buitengewone maatschappelijke gebeurtenissen, ziet de voorzieningenrechter reden om de proceskosten te compenseren. Dat wil zeggen dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
schorst de executie van het kort gedingvonnis van de voorzieningenrechter te Zwolle van 24 maart 2020, met kenmerk 8324821 / CV EXPL 20-611 tot
20 april 2020;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus, dat ieder de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020. De feiten, de vordering en de beoordeling waarop de beslissing steunt, zijn vastgelegd op 14 april 2020. (EB)

Voetnoten

1.Deze zaak is aanhangig bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle. In verband met de door de rechtspraak getroffen maatregelen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen heeft de mondelinge behandeling in deze zaak via een Skype-verbinding met de voorzieningenrechter, secretaris, betrokken partijen en hun gemachtigden plaatsgevonden vanuit verschillende locaties.