ECLI:NL:RBOVE:2020:1511

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
C/08/238359 / HA ZA 19-447
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van aandelen en aansprakelijkheid in aandeelhoudersovereenkomst

In deze zaak vordert Logistance B.V. de overdracht van 50% van de aandelen in ONZE B.V. van Stribling, Clive & Winterset B.V. (SCW) tegen betaling van € 1,-. De rechtbank Overijssel oordeelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, waarbij Logistance gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de instemming van [gedaagde 4] namens SCW. De rechtbank wijst de vordering tot medewerking aan de overdracht toe en machtigt Logistance om deze overdracht zelf te bewerkstelligen indien SCW niet meewerkt. Daarnaast wordt SCW aansprakelijk verklaard voor de schade die Logistance heeft geleden door het niet nakomen van de overeenkomst. De rechtbank vernietigt ook de besluiten die tijdens de algemene vergadering van JOUW op 7 februari 2019 zijn genomen, omdat deze in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn genomen. De proceskosten worden toegewezen aan Logistance, waarbij SCW, ONZE en JOUW hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/238359 / HA ZA 19-447
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap
LOGISTANCE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres,
advocaat: mr. ing. J. Scholtens te Zwolle,
tegen

1.de besloten vennootschap STRIBLING, CLIVE & WINTERSET B.V.,2. de besloten vennootschap ONZE B.V.,3. de besloten vennootschap JOUW® BUREAU B.V.,alle gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,

4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaten: mrs. H.P. van der Veen en R.J. van Betten te Zwolle.
Eiseres zal hierna Logistance genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk SCW, ONZE, JOUW en [gedaagde 4] genoemd worden en gezamenlijk SCW c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 december 2019;
  • de bij brief van 11 februari 2020 van de zijde van SCW c.s. toegestuurde dagvaarding in de zaak met zaaknummer C/08/242603;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2020 en de reactie daarop van Logistance;
  • de aan voornoemd proces-verbaal gehechte pleitnota van Logistance.
1.2.
Hierna is aanvankelijk vonnis bepaald op 15 april 2020. Die datum is vervolgens vervroegd naar heden.

2.De feiten

2.1.
Logistance is een holdingmaatschappij en houdt aandelen in diverse vennootschappen, waaronder – indirect – in Lomax Financieringen B.V. (hierna te noemen Lomax). Enig aandeelhouder en bestuurder van Logistance is de heer [A] .
2.2.
[gedaagde 4] is enig bestuurder van SCW. De aandelen in SCW zijn gecertificeerd en worden gehouden door de stichting MIJN Stichting Administratiekantoor, waarvan [gedaagde 4] ook enig bestuurder is.
2.3.
SCW houdt alle aandelen in het geplaatste kapitaal van ONZE. Zij fungeert ook als holdingmaatschappij en is enig bestuurder van die vennootschap.
2.4.
ONZE fungeert als (tussen)holdingmaatschappij van Vormshop B.V. (hierna te noemen Vormshop) en is enig bestuurder en aandeelhouder van die vennootschap.
2.5.
Vormshop exploiteert een grafisch ontwerpbureau.
2.6.
[gedaagde 4] exploiteerde reclamebureau FNW Projectontwikkeling B.V., handelend onder de naam JOUW B.V. (hierna te noemen JOUW Oud). Deze onderneming is in februari 2014 gefailleerd.
2.7.
Vóór haar faillissement was Jouw Oud ook een deelneming van ONZE, net als de inmiddels opgeheven vennootschap BUZZ’M B.V.
2.8.
Na het faillissement van JOUW Oud hebben [A] en [gedaagde 4] herhaaldelijk gesproken en onderhandeld over een participatie van Logistance in SCW, ONZE, JOUW (Oud) en Vormshop (hierna gezamenlijk te noemen de Groep) en het verstrekken van een financiering aan die Groep.
2.9.
In een e-mail van 10 maart 2014 schrijft [gedaagde 4] aan [A] :
“ik blijf natuurlijk met een kleine restschuld 20-30K aan de bank zitten in rekening courant nadat de debiteuren zijn binnen gelopen. Ik wil VORMSHOP wel onderdeel van de deal maken, waarmee ik mijn verleden kan afwikkelen en ook mijn hoofd vrij heb voor een frisse start.”
2.10.
In een e-mail van [gedaagde 4] aan notariskantoor Het Notarieel Zwolle B.V. (hierna te noemen Het Notarieel) van 18 maart 2014 staat onder meer vermeld:
“Kleine verandering in de plannen. (…) Gelukkig heb ik een betrouwbare partner gevonden die wil investeren in mooie bedrijven, ambities en merken. [A] . (…) Ik voorzie:
 oprichting nieuwe tussenholding [A] & [gedaagde 4] (…)
(…)
 overname van VORMSHOP B.V.
(…) Details van de rest volgen via mij en/of [X] en/of [A] .
Zou maar zo op zeer korte termijn kunnen zijn. (…)”
En in een e-mail van [gedaagde 4] aan Het Notarieel van 19 maart 2014:
“Graag twee BV’s ;) We gaan het volgende doen:
  • stribing, clive & winterset B.V. en
  • logistance B.V.
Richten samen 50/50 een tussenholding op (werknaam: GrotePlannen B.V.). Lean & mean akte à-la ONZE® B.V. rest regelen we in reglementen. Die tussenholding gaat:
  • JOUW® bureau B.V. oprichten
  • (tzt) VORMSHOP kopen
(…)
Die details volgen nog wel (…) Kunnen jullie hiermee alvast uit de voeten? Hoor het graag. Heb zsm een bankrekeningnummer voor JOUW® nodig.”
2.11.
De activiteiten van JOUW Oud zijn voortgezet door JOUW, welke vennootschap op 2 april 2014 door SCW en Logistance is opgericht en waarvan SCW enig bestuurder is. SCW en Logistance hebben ieder 50% van de aandelen in die nieuwe vennootschap verkregen.
2.12.
In mei 2014 heeft Logistance aan Nysingh advocaten-notarissen N.V. te Zwolle opdracht gegeven een aandeelhoudersovereenkomst tussen SCW en Logistance “als aandeelhouders van Grote Plannen B.V.” op te stellen. Boven de betreffende overeenkomst staat vermeld “Uitsluitend bestemd voor discussiedoeleinden”. [gedaagde 4] heeft op het voorblad van die overeenkomst bij “Grote Plannen B.V.” met de hand “Onze B.V.” geschreven. Ook heeft hij in de overeenkomst met de hand verschillende opmerkingen en vragen geschreven en aan het einde vermeld “Mooi! Hoop dat we ’t snel rond hebben verder”.
2.13.
In een e-mail van [gedaagde 4] aan een medewerker van [X] Accountants B.V., de accountant van zowel SCW c.s. als Logistance (hierna te noemen [X] ) van 16 augustus 2014 staat onder meer vermeld:
“Klopt, JOUW® bureau komt onder ONZE B.V. Ook spullen van Logistance (oude BUZZ’M) worden daar ingebracht.
Ik moet met [A] nog steeds even goed zitten om aandeelhouders OVK en directiereglement te finaliseren. (…)”
2.14.
Logistance heeft in 2014 herhaaldelijk geldleningen verstrekt aan JOUW, voor een totaalbedrag van € 225.000,-. Ook heeft zij in 2014 een lening verstrekt van € 25.000,- aan Vormshop en een lening van € 50.000,- aan ONZE.
2.15.
Per e-mail van 3 februari 2015 heeft Het Notarieel aan [gedaagde 4] en [A] , alsmede aan een medewerker van [X] onder meer een concept-akte voor de levering van de aandelen in ONZE toegestuurd. In de begeleidende brief staat over die akte onder meer het volgende vermeld:
“Middels deze akte verkoopt en levert Stribling, Clive & Winterset B.V. 90 aandelen in het geplaatste kapitaal van ONZE B.V. aan Logistance B.V. voor een koopsom van € 1,=.
Ik ga ervan uit dat de koopsom rechtstreeks zal worden overgemaakt. Vooralsnog is opgenomen dat de baten en lasten van de aandelen per 1 oktober 2014 overgaan op de koper. Indien dit anders dient te zijn, verneem ik dat graag.
(…)
Ik ga ervan uit dat Logistance B.V. niet wordt benoemd tot directeur en dat jullie verdere samenwerking/afspraken worden vastgelegd in een aandeelhouders/directiereglement/
samenwerkingsovereenkomst. (…)”
2.16.
In een e-mail van [X] aan onder meer [gedaagde 4] en [A] van 1 mei 2015 staat, voor zover relevant, vermeld:
“(…) Na omzetting in agio stijgt het eigen vermogen van Onze, echter ook daarna is er nog sprake van een negatief vermogen, waardoor dit de beoogde koop van aandelen Onze tegen € 1,- niet in de weg hoeft te staan. (…)
De aandelenoverdracht van aandelen Onze aan Logistance zal in economisch opzicht plaats vinden met terugwerkende kracht naar 1/10/14. Vanuit dat perspectief is het om het even of de kwijtscheldingen/agiostorting in 2014 of 2015 plaatsvinden. Kwijtschelding (en agiostorting) leidt op basis van de conceptjaarrekening ook niet tot de conclusie dat de aandelen in Onze daarna meer waard zijn dan de beoogde overdrachtsprijs van € 1,-. (…)”
2.17.
Per e-mail van 5 juni 2015 heeft Het Notarieel nogmaals (onder meer) de concept-akte voor de levering van de aandelen in ONZE d.d. 3 februari 2015 toegestuurd aan [gedaagde 4] , [A] en [X] .
2.18.
In een e-mail van 22 september 2015 van de financieel adviseur van SCW c.s. aan [gedaagde 4] naar aanleiding van ontvangen stukken van de Rabobank staat onder meer:
“3. Zekerheden. Zowel VORMSHOP B.V. als ONZE B.V. worden opgenomen in de zekerheden. Dat lijkt me niet wenselijk. Het is immers de bedoeling dat [A] gaat participeren in ONZE B.V. met VORMSHOP B.V. en JOUW bureau B.V. als dochtermaatschappijen. Bij de herstructurering vormen deze zekerheden een obstakel.”
2.19.
Op 28 oktober 2015 heeft [A] [gedaagde 4] en zijn partner een e-mail gestuurd waarin onder meer vermeld staat:
“Hierbij gewoon maar even recht voor zijn raap.
Het gaat niet goed.
Het is nu helaas wel
onverwachtsnel op een punt gekomen dat voor mij de grens is bereikt qua investeringen. (…)
Zoals ik heb aangegeven ben ik enorm geschrokken hoe slecht het gaat qua omzet zodat er per direct beslissingen genomen moeten worden. Het is nu helaas voor jou en [B] nu echt de tijd om de tering naar de nering te zetten totdat het beter gaat. Het salaris van [B] moet daarom naar beneden maar ook jou management vergoeding moet worden aangepast. Het klinkt belerend en hard maar er is geen andere weg meer mogelijk. Uiteraard wanneer er weer sprake is van een gezonde onderneming passen we zaken weer aan. Zoals ik heb aangegeven ben ik nu financier van jullie inkomen en vastgoed, die situatie is nu echt niet meer passend. (…) Ik stel nu mijn grens dat ik nog
150K liquiditeit en 35K voor [C]wil investeren. (…) Ik wil dat nog doen onder voorwaarden die hieronder zijn aangegeven. (…)
(…)
Vormshop en JOUW
Ik ben degene die beslist of Vormshop blijft bestaan of samengaat met JOUW. Dus wel of niet onder één naam.
(…)
AandelenAandelen van Vormshop/ONZE worden 100% van mij waarbij we afspraken maken over wanneer je weer aandelen terug krijgt. (…)”
2.20.
Op 29 oktober 2015 heeft Logistance wederom een lening verstrekt aan JOUW, dit keer voor een bedrag van € 20.000,-. In totaal bedroegen de door Logistance aan JOUW, Vormshop en ONZE verstrekte leningen op dat moment € 485.000,-.
2.21.
Op 4 november 2015 heeft [gedaagde 4] de hiervoor onder 2.15 genoemde e-mail van 3 februari 2015 aan [A] doorgestuurd en gevraagd “Gaan we hier nog wat mee doen? Ik begreep van [X] dat aan de goedkeuring van de Fiscus wel een houdbaarheidsdatum zit.”
2.22.
Op 25 november 2015 heeft Logistance een lening van € 25.000,- verstrekt aan JOUW.
2.23.
Op 3 december 2015 heeft [A] [gedaagde 4] een “Schoonschip-voorstel” gestuurd. In de begeleidende e-mail bij dat voorstel staat onder meer vermeld dat [A] extra liquiditeit wil storten, maar daar dan wel meer zekerheden voor wil hebben. Ook staat in die e-mail onder meer:
“in bijlage (mogelijk niet uitputtend) zie je een meer uitgebreide opzet. Schoonschip. Hierin zitten onder andere nu ook de volgende onderdelen: opknappen pand buiten, aflossen lening ONZE + de kosten hiervan. Uiteindelijk ben je helemaal schoon en hou je nog een paar centen over. (…)”
2.24.
Hierna hebben [gedaagde 4] en [A] over en weer verschillende e-mails aan elkaar gestuurd. Zo schrijft [gedaagde 4] in een e-mail van 7 december 2015:
“(…)We zijn eigenlijk gewoon maar – met een grindtegel op het gaspedaal – van start gegaan. Gaande die samenwerking hebben zich – om verklaarbare én onverklaarbare redenen – allerlei ingrediënten en nuances en feiten en uitgangspunten veranderd. (…)”
en in een e-mail van 13 december 2016:
“(…) Tenslotte VORMSHOP™ (en ONZE®) aandelen. Ook dat snap ik vanuit jouw perspectief. Oorspronkelijk maakten deze onderdeel uit van “schoon schip” in de “beoogde samenwerking” (…), net als het JOUW®-merk. Misschien valt e.e.a. te combineren. Hoe dan ook geldt hiervoor – net als voor de converteerbaarheid – dat de details en spelregels duidelijk moeten zijn om er een mening en besluit over te kunnen vormen. In ons gesprek deed je al wat aanzetjes. Is er iets concreet of kunnen we iets concreet vormgeven samen? Ik sta daar open en flexibel in.”
2.25.
Na de ontvangst van een reactie van [A] schrijft [gedaagde 4] in een e-mail van 16 december 2015 vervolgens:
“(…) Er zijn twee dingen die daarin wat vertragen. Allereerst de drukte op de zaak (…). Daarnaast het feit dat ik moet begrijpen wat je bedoelt en vooral ook moet kunnen inschatten wat dat nu en in de toekomst voor mij betekent. Daarin zijn veel dingen onduidelijk. Jij zegt dat dat hoort bij deze eerste fase. Ik hou van duidelijkheid. En niet van verrassingen achteraf. Alleen op die manier weet ik waarvoor ik kies en kan ik beargumenteerd een besluit nemen.
(…)
ZEKERHEDEN:
Converteerbare aandelen: prima, laten we dat goed bedenken en uitwerken, qua spelregels en ook qua houdbaarheid en mijlpalen. Ik begrijp je standpunt en leg me er bij neer. Ik neem aan dat we het nog steeds hebben over de constructie van JOUW® en VORMSHOP™ ónder onze gezamenlijke ONZE® holding. En dat we dat ook op houdingsniveau (en dus: aandelen in ONZE®) afstemmen en afspreken waardoor e.e.a. voor beide werkmaatschappijen van toepassing is. (…)”
[A] reageert diezelfde dag onder meer als volgt:
“Ik ben boos over je mail en teleurgesteld over de manier waarop je je opstelt.
Je verwacht dat ik alle risico’s loop maar wil zelf NIETS doen. (…) Hetgeen waar je nu mee bezig bent kan ik niet meer accepteren. Ik ga kijken welke consequenties ik hier uit ga trekken.”
waarna [gedaagde 4] op 20 december 2015 onder meer schrijft:
“Ik werd misselijk van je mail. Ik vond het ook een misselijke mail. Ik kan me niet vinden in je verwijten en conclusies. (…) Omwille van jou, mij en ons gaan we dit anders aanpakken. Dat ik me niet kan vinden in jouw verwijten en conclusies (…) is niet iets wat ik langer via een mail met je wil delen, dat heeft namelijk niets duidelijk gemaakt, laat staan opgelost. Hiervoor moeten we samen een andere vorm bedenken. Door samen aan tafel te gaan en een nieuwe architectuur te ontwerpen om van onze samenwerking een succes te maken.”
[A] reageert dan per e-mail van 21 december 2015 waarin onder meer vermeld staat:
“(…) We zijn het avontuur gezamenlijk aangegaan. Dit hebben we gedaan vanuit een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn inmiddels volledig achterhaald. Dit heeft er toe geleid dat de verhouding volledig uit het lood is geslagen.”
2.26.
Een e-mail van 31 januari 2016 van [gedaagde 4] aan [A] en aan [X] luidt als volgt:
“@ [A]:
Graag wil ik gebruik maken van de deal die je me hebt aangeboden. Alhoewel sommige details nog niet zijn ingevuld, zie ik er met vertrouwen naar uit dat zich dit organiseert. De reden waarom ik over mijn schaduw stap en de akelige periode van de afgelopen drie maanden daarmee inééns achter me laat, blijf ik je verschuldigd. Mits je überhaupt naar geïnteresseerd bent, natuurlijk, dan hoor ik dat graag en maak ik daar tijd voor vrij.
Het acteren vanuit de huidige uitgangspunten, vorm/aard en toon van communicatie kán ik simpelweg ook niet meer. Dat spel is er een die ik niet kén, niet kán, en eerlijk gezegd ook niet willen leren spelen. De bal die je me terugspeelde, die is lek. Prima. Ik leg me neer bij jouw gevoelens, meningen, beeld van de aanleiding, (mijn) werkelijkheid en ook oplossingen.
Bedankt dat je de deal die je eerder hebt gedaan laat standhouden. Laten we ‘m concreet maken, deze week.
@ [X]:
Mag ik jou (en/of je team) vragen dit voor ons te organiseren deze week? En ook mij hierin te begeleiden. Ik weet dat [A] dit graag z.s.m. achter zich laat en over de inhoud heel specifiek condities, getallen en timing in zijn hoofd heeft. Ik ga er bovendien van uit dat jullie dit in ons beider belang zo zuiver mogelijk op papier wille zetten en mij (als dat eenmaal zo ver is) samen met [A] willen doornemen en bekrachtigen.
Daarin zou ik gelijktijdig de verhanging van JOUW® bureau B.V., de toetreding van [A] in ONZE® en VORMSHOP™ zien, als ook: een aandeelhoudersovereenkomst én een directiereglement. Tijd om de open eindjes af te ronden. Ook wat dit betreft weet [A] precies hoe hij het wil, begrijp ik. Ik neem dat graag tot me, op papier, en zie uit naar de bespreking daarvan om vervolgens e.e.a. te formaliseren.”
2.27.
[X] heeft vervolgens een concept-samenwerkingsovereenkomst en een concept-aandeelhoudersovereenkomst opgesteld.
2.28.
Op 23 februari 2016 heeft Logistance een lening van € 25.000,- verstrekt aan JOUW.
2.29.
[gedaagde 4] heeft de hiervoor onder 2.27 genoemde overeenkomsten in april 2016 besproken met een medewerker van [X] , waarna hij haar op 13 april 2016 een e-mail heeft gestuurd waarin onder meer vermeld staat:
“(…) Zoals ik al aangaf maken de punten een aantal dingen los:
  • bevestigend gevoel, in het verlengde van wat afgesproken is, en ook prima. Dit was gelukkig het grootste aandeel.
  • niet helemaal zeker gevoel, de dingen die ik simpelweg even terug wil halen/nakijken uit mijn de mailwisselingen
  • benieuwd gevoel, nieuwe elementen waarop ik graag het waarom en hoe nog wil gaan begrijpen, snel
  • onzeker gevoel, dingen die ik wel snap maar niet begrijp en waarover ik me wil bedenken en laten adviseren
  • afwijkend gevoel, dingen waar ik wat van vind en anders geformuleerd zie, danwel anders qua constructie.
Gelukkig staat het verhaal in de grootste lijnen. Ik zal bovengenoemde dingen concreet maken, ASAP. (….)”
2.30.
Op 24 april 2016 schrijft [gedaagde 4] aan [A] onder meer:
“(…)
  • het is allemaal complex, divers en te veel ongestructureerd en verweven
  • daarmee is er veel ruis, worden een aantal dingen vergeten en niet belicht
  • (waarbij op hoofdlijnen veel in lijn is van wat we besproken hebben, hoor!)
  • het kost me veel tijd om in mijn woorden te beschrijven en ontrafelen
  • en ja: dat vind ik noodzakelijk, gezien er voor deze vorm gekozen is. (…)”
2.31.
Op 13 november 2016 heeft [A] [gedaagde 4] een voorstel gestuurd waarin onder meer vermeld staat:
“(…) Na stap 2 worden de BV’s op de juiste plaats gehangen. Eerst word ik aandeelhouder van ONZE en aansluitend wordt JOUW BUREAU onder ONZE gehangen. (…)”
2.32.
De vorderingen uit hoofde van de door Logistance verstrekte geldleningen zijn op enig moment overgedragen aan Lomax.
2.33.
[gedaagde 4] heeft Logistance/ [A] per aangetekende brief d.d. 24 januari 2019 uitgenodigd voor een algemene vergadering van aandeelhouders van JOUW op 7 februari 2019.
2.34.
In een printscreen van de website van PostNL met betrekking tot voornoemde brief staat vermeld dat de zending vanaf 26 januari 15.00 uur is af te halen bij een PostNL-locatie.
2.35.
In een andere printscreen van de website van PostNL met betrekking tot voornoemde brief staat vermeld dat deze op 18 februari 2019 is bezorgd.
2.36.
Artikel 19 van de statuten van JOUW luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 19. BIJEENROEPING ALGEMENE VERGADERING.
(…)
2. De oproeping tot een algemene vergadering geschiedt door middel van oproepingsbrieven gericht aan de adressen van de vergadergerechtigden, zoals deze zijn vermeld in het register van aandeelhouders.
(…)
4. De oproeping vermeldt de te behandelen onderwerpen. (…)
(…)
6. De oproeping geschiedt niet later dan op de achtste dag vóór die van de vergadering. Is de oproepingstermijn niet in acht genomen of heeft geen oproeping plaatsgehad, dan kunnen geen wettige besluiten worden genomen, tenzij alle vergadergerechtigden ermee hebben ingestemd dat de besluitvorming over die onderwerpen plaatsvindt en de directeuren voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid zijn gesteld om advies uit te brengen.
(…)”
2.37.
Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van JOUW op 7 februari 2019 zijn de jaarrekeningen over 2016 en 2017 vastgesteld. Ook is besloten toestemming te verlenen aan het bestuur van JOUW voor het sluiten van een licentieovereenkomst met SCW met betrekking tot het merk JOUW®. [A] was niet bij deze vergadering aanwezig.
2.38.
Bij brief van 29 maart 2019 heeft de advocaat van Logistance [gedaagde 4] en SCW verzocht binnen twee weken na dagtekening van die brief mee te werken aan de overdracht van 50% van de aandelen in het kapitaal van ONZE of Vormshop tegen betaling door Logistance van € 1,-. [gedaagde 4] en SCW hebben niet aan dit verzoek voldaan.
2.39.
De door Logistance aan Vormshop en ONZE verstrekte leningen zijn inmiddels afgelost. Van de door Logistance aan JOUW verstrekte leningen stond op de datum van dagvaarding nog € 217.000,- open.

3.Het geschil

3.1.
Logistance vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1.
Primair:
SCW te gebieden om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan overdracht van 50% van de aandelen in het kapitaal van ONZE in ruil voor betaling van € 1,-.
Subsidiair:
ONZE te gebieden om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan overdracht van 50% van de aandelen in het kapitaal van Vormshop in ruil voor betaling van € 1,-.
2. Logistance te machtigen om bij het uitblijven van medewerking van SCW, althans ONZE, aan de hiervoor onder punt 1 genoemde overdrachten, deze overdrachten zelf te bewerkstelligen, met bepaling dat dit vonnis krachtens artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene(n) die tot de rechtshandeling gehouden is/zijn.
3.
Primair:
Voor recht te verklaren dat [gedaagde 4] en SCW hoofdelijk, althans ieder voor zich, aansprakelijk zijn voor de schade die Logistance heeft geleden als gevolg van het niet nakomen van de verbintenis tot overdracht door SCW aan Logistance van 50% van de aandelen in het kapitaal van ONZE, in ruil voor betaling van € 1,-.
Subsidiair:
Voor recht te verklaren dat [gedaagde 4] en ONZE hoofdelijk, althans ieder voor zich, aansprakelijk zijn voor de schade die Logistance heeft geleden als gevolg van het niet nakomen van de afspraak dat Logistance direct of indirect 50% van de aandelen in het kapitaal van Vormshop zou verkrijgen voor € 1,-.
4. [gedaagde 4] en SCW hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 46.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
5.
Primair:
Alle besluiten die volgens de notulen door de algemene vergadering van JOUW op 7 februari 2019 zouden zijn genomen te vernietigen.
Subsidiair:
Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening 2016 en/of tot vaststelling van de jaarrekening 2017 en/of tot het verlenen van toestemming aan het bestuur van JOUW voor het sluiten van een licentieovereenkomst met SCW met betrekking tot het merk JOUW® die/dat volgens de notulen door de algemene vergadering van JOUW op 7 februari 2019 zou(den) zijn genomen, te vernietigen.
6. SCW c.s. hoofdelijk in de kosten van deze procedure te veroordelen, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening niet binnen veertien dagen na heden plaatsvindt.
3.2.
SCW c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Overdracht aandelen

4.1.
Logistance vordert in deze procedure allereerst de medewerking van SCW aan de overdracht van 50% van de aandelen in het kapitaal van ONZE, althans de medewerking van ONZE aan de overdracht van 50% van de aandelen in het kapitaal van Vormshop, in ruil voor betaling van € 1,-. Logistance legt aan deze vordering het navolgende ten grondslag.
In (maart/april) 2014 is tussen Logistance en SCW, althans ONZE, een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan Logistance onder meer recht heeft op de levering van 50% van de aandelen in het kapitaal van ONZE, respectievelijk Vormshop, in ruil voor betaling van € 1,- en met als effectieve datum van overdracht 1 oktober 2014.
Na het faillissement van JOUW Oud bleek namelijk dat de Groep op korte termijn liquiditeit nodig had. Logistance was bereid die liquiditeit van aanvankelijk € 150.000,- te verstrekken, onder de voorwaarde dat zij voor 50% mocht deelnemen in de Groep en dus (direct of indirect) in JOUW én Vormshop. De participatie in JOUW is vervolgens snel geformaliseerd en ten aanzien van de participatie in de andere rechtspersonen van de Groep was aanvankelijk het idee dat Logistance en SCW een nieuwe (tussen)holding zouden oprichten – waarvan zij ieder de helft van de aandelen zouden houden – die voor € 1,- de aandelen in het kapitaal van alle werkmaatschappijen zou verkrijgen. Later is er toch voor gekozen dat Logistance 50% van de aandelen in ONZE zou verkrijgen, zulks tegen een symbolisch bedrag van € 1,- en met als effectieve datum van overdracht 1 oktober 2014. Indien niet kan komen vast te staan dat al in 2014 overeenstemming is bereikt over de participatie van Logistance in de Groep, dan is deze overeenstemming in ieder geval bereikt op 31 januari 2016, met het versturen van de hiervoor onder 2.26 genoemde e-mail van [gedaagde 4] . De afspraak dat Logistance zou participeren in de Groep in ruil voor financiering en een koopsom van € 1,- was namelijk ook onderdeel van het “Schoonschip-voorstel”. Dat voorstel heeft [gedaagde 4] met zijn e-mail van 31 januari 2016 aanvaard.
4.2.
SCW c.s. stellen zich op het standpunt dat er weliswaar is gesproken en onderhandeld over een mogelijke participatie van Logistance in de Groep, maar dat daarover geen volledige overeenstemming is bereikt. Volgens SCW c.s. is geen sprake geweest van enige wilsuiting van hun zijde houdende aanvaarding van een aanbod van [A] /Logistance en is ook niet concreet gemaakt wat de inhoud van de vermeende overeenkomst is, met welke entiteit overeenstemming is bereikt en wanneer, zodat geen sprake is van voldoende bepaalbare verbintenissen. SCW c.s. stellen verder dat het gelet op de aard van de transactie niet alleen noodzakelijk was om overeenstemming op hoofdlijnen te hebben, maar ook ten aanzien van de details en dat deze details nog verder uitgewerkt dienden te worden.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Van een aanbod is sprake in geval van een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meer bepaalde personen, dat voldoende bepaald is en waaruit de wil van de aanbieder blijkt om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. De aanvaarding is een tot de aanbieder gerichte wilsverklaring. Aanbod en aanvaarding kunnen in beginsel in iedere vorm geschieden. De aanvaarding moet inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen. Of hiervan sprake is, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid (HR 17 december 1976, NJ 1977/241). Hierbij speelt ook de persoon van de wederpartij een rol. Indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een wederpartij die veel van zijn uitingen baseert op emotie, zou minder snel sprake kunnen zijn van een aanvaarding dan in geval van een wederpartij die meer rationeel handelt.
Op grond van artikel 3:35 BW – waarop Logistance ter zitting een beroep heeft gedaan –
kan tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. Zowel de verklaarde wil als het bij de ander opgewekte vertrouwen kan dus de rechtshandeling doen ontstaan (wilsvertrouwensleer, artikelen 3:33 jo 3:35 BW).
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten zoals hiervoor weergegeven onder 2.9 tot en met 2.27 de conclusie rechtvaardigen dat [A] , althans Logistance, er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [gedaagde 4] namens SCW instemde met een deelname van Logistance in de Groep voor 50% en tegen betaling van € 1,-. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Uit de e-mails van [gedaagde 4] van 10, 18 en 19 maart 2014 en de in mei 2014 opgestelde aandeelhoudersovereenkomst volgt duidelijk dat het de bedoeling van [gedaagde 4] was dat Logistance voor 50% in de Groep, en dus al dan niet indirect in Vormshop, zou participeren.
De accountant van SCW c.s. is, zo blijkt uit de e-mail van [gedaagde 4] van 16 augustus 2014, van die bedoeling op de hoogte gebracht. Logistance heeft vervolgens alleen al in 2014 voor een bedrag van € 300.000,- aan leningen verstrekt aan JOUW, ONZE en Vormshop. Volgens SCW c.s. zijn deze leningen niet verstrekt in ruil voor participatie en bestond de tegenprestatie uit het betalen van een hoge rente van 6% op die leningen, maar uit de inhoud van voornoemde e-mail van 18 maart 2014 en de nadien door [gedaagde 4] ondernomen acties, waaronder het tezamen met Logistance oprichten van JOUW, vloeit het tegendeel voort. Het enkel overeenkomen van 6% rente lijkt, gelet op het risico dat Logistance ten aanzien van de door haar verstrekte geldleningen liep, ook niet erg voor de hand te liggen. Wat hier echter ook van zij, vaststaat dat [gedaagde 4] , al dan niet tezamen met [A] , vervolgens begin 2015 Het Notarieel opdracht heeft gegeven tot het opstellen van de voor de overdracht van de aandelen in ONZE benodigde leveringsakte. In de begeleidende brief bij de opgestelde concept-akte staat vermeld dat SCW 90 aandelen – zijnde kennelijk 50% van het totaal – in het geplaatste kapitaal van ONZE verkoopt aan Logistance voor een koopsom van € 1,- en per 1 oktober 2014. Dit duidt erop dat tussen partijen overeenstemming was bereikt over de essentialia van de overeenkomst die ziet op de koop van de aandelen in ONZE door Logistance. Indien de inhoud van de betreffende brief en akte niet juist was, had het op de weg van [gedaagde 4] gelegen hiertegen bezwaar te maken. Logistance heeft aangevoerd dat hij dit niet heeft gedaan, hetgeen SCW c.s. vervolgens onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken. Dat [gedaagde 4] bezwaar zou hebben gemaakt tegen de inhoud van de betreffende stukken sluit ook niet aan bij het feit dat Het Notarieel in juni 2015 nogmaals de concept-leveringsakte met betrekking tot de aandelen in ONZE aan [gedaagde 4] en [A] heeft toegestuurd en dat [gedaagde 4] ten aanzien van die akte in november 2015 aan [A] heeft gevraagd of ze daar nog iets mee gaan doen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [gedaagde 4] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de betreffende stukken, hetgeen erop duidt dat hij met de inhoud daarvan instemde. Het feit dat het nooit tot een daadwerkelijke aandelenoverdracht is gekomen, doet aan deze aanvaarding niet af.
Ook uit de e-mail van [X] van 1 mei 2015 leidt de rechtbank af dat overeenstemming bestond over de overdracht van de aandelen in ONZE voor een bedrag van € 1,- per 1 oktober 2014.
4.6.
In oktober 2015 heeft [A] [gedaagde 4] vervolgens duidelijk gemaakt dat voor hem de grens bereikt was qua investeringen en heeft hij voorwaarden gesteld voor een laatste investering. Dit was een voorzet voor het op 3 december 2015 verstuurde “Schoonschip-voorstel”, waarmee [A] onder meer wilde bewerkstelligen dat hij zekerheden zou verkrijgen voor de door hem verstrekte geldleningen. [gedaagde 4] heeft per e-mail van 31 januari 2016 aan [A] kenbaar gemaakt dat hij wilde ingaan op dat voorstel. Uit de e-mails van [gedaagde 4] van 13 en 16 december 2015 en het feit dat [gedaagde 4] in zijn e-mail van 31 januari 2016 [X] verzoekt de toetreding van [A] in ONZE en Vormshop te regelen, volgt dat de overdracht van de aandelen in ONZE ook onderdeel was van het “Schoonschip-voorstel” hetgeen SCW c.s. overigens ook niet hebben weersproken.
4.7.
SCW c.s. betogen dat de e-mail van 31 januari 2016 moet worden bezien in de context van de door hen overgelegde producties 3 tot en met 5 (die hiervoor deels onder 2.24 en 2.25 geciteerd zijn) – waaruit volgens hen blijkt dat [gedaagde 4] de situatie niet kon overzien –, maar naar het oordeel van de rechtbank moet de e-mail van 31 januari 2016 als het sluitstuk van die onderhandelingsperiode worden beschouwd.
SCW c.s. betogen tevens dat met de e-mail van 31 januari 2016 slechts is bedoeld dat [gedaagde 4] verder wilde onderhandelen over een verdere samenwerking met/participatie van Logistance en dat hij het totaalplaatje vanwege onduidelijkheid op papier uitgewerkt wilde zien. Dit sluit echter niet aan bij de tekst van de betreffende e-mail. [gedaagde 4] schrijft immers: “Alhoewel sommige details nog niet zijn ingevuld, zie ik er met vertrouwen naar uit dat zich dit organiseert” en “Tijd om de open eindjes af te ronden”, hetgeen suggereert dat tussen partijen overeenstemming was bereikt over de hoofdpunten van de overeenkomst. Weliswaar stellen SCW c.s. zich op het standpunt dat vanwege de aard van de transactie ook overeenstemming over alle details noodzakelijk is, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. Een overeenkomst komt reeds tot stand indien over de essentialia van die overeenkomst overeenstemming is bereikt. Dat er op detailniveau nog geen overeenstemming bestond en dat het niet tot het ondertekenen van een aandeelhouders- en/of samenwerkingsovereenkomst is gekomen, maakt dan ook niet dat geen overeenkomst ten aanzien van de hoofdpunten kan worden aangenomen. Overigens hebben SCW c.s. desgevraagd ter zitting ook niet duidelijk weten te maken over welke voor [gedaagde 4] cruciale details nog verder onderhandeld diende te worden, laat staan dat het belang van die details kenbaar was voor [A] .
4.8.
Voor wat betreft de prijs van de aandelen hebben SCW c.s. ter zitting aangevoerd dat zij niet wilden dat deze voor € 1,- zouden worden overgedragen en dat Logistance bij wijze van koopprijs voor de aandelen de restschulden van de Groep zou voldoen. Dit sluit echter niet aan bij de inhoud van de door Het Notarieel reeds in 2015 opgestelde leveringsakte. SCW c.s. hebben ook geen stukken overgelegd waaruit deze voorwaarde blijkt, laat staan waaruit volgt dat [gedaagde 4] [A] vóór 31 januari 2016 van deze voorwaarde op de hoogte heeft gesteld, terwijl dit wel voor de hand had gelegen, aangezien de prijs van de aandelen als kernbeding moet worden aangemerkt. Nu [gedaagde 4] in zijn e-mail van 31 januari 2016 ook niet spreekt over de betreffende voorwaarde, mocht [A] ervan uitgaan dat over de prijs van de aandelen geen discussie meer bestond. Ook naar aanleiding van de e-mail van 31 januari 2016 mocht [A] naar het oordeel van de rechtbank er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat overeenstemming was bereikt over de overdracht van de aandelen in ONZE. Dit geldt des te meer nu ter zitting is gebleken dat [gedaagde 4] uitvoering heeft gegeven aan een deel van de afspraken die onderdeel waren van het “Schoonschip-voorstel”.
Overigens kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat [gedaagde 4] zich in januari 2016 positief heeft opgesteld om zijn investeerder niet tegen zich in het harnas te jagen. Ook dit maakt des te meer dat [A] erop mocht vertrouwen dat sprake was van overeenstemming tussen partijen.
4.9.
Nu Logistance er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [gedaagde 4] , althans SCW, instemde met de overdracht van 50% van de aandelen in ONZE tegen betaling van
€ 1,-, is een overeenkomst met die strekking tot stand gekomen. De onzekere houding van [gedaagde 4] en zijn terugtrekkende bewegingen na 31 januari 2016 kunnen wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat de primair gevorderde medewerking van SCW tot levering van die aandelen zal worden toegewezen. Aangezien de ten aanzien van deze medewerking gevorderde machtiging als niet weersproken eveneens kan worden toegewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de veroordeling tot medewerking een dwangsom te koppelen.
Verklaring voor recht en schadevergoeding
4.10.
Logistance vordert ook een verklaring voor recht dat (primair) [gedaagde 4] en SCW aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het niet nakomen van voornoemde overeenkomst, alsmede veroordeling van [gedaagde 4] en SCW tot betaling van een bedrag van € 46.000,- bij wijze van gedeeltelijke schadevergoeding, althans als voorschot op de schadevergoeding. Logistance legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 4] en SCW toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de door SCW met Logistance gesloten overeenkomst. Volgens Logistance is [gedaagde 4] naast SCW in privé aansprakelijk, aangezien de afspraken mede met hem zijn gemaakt en hij het als enig bestuurder van SCW en ONZE in zijn macht heeft de gemaakte afspraken na te komen. Voor zover geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 4] , geldt volgens Logistance dat zijn handelen kwalificeert als onrechtmatig handelen, aangezien hij (als bestuurder) bewust de nakoming van de overeenkomst frustreert en er met onttrekkingen voor zorgt dat SCW geen verhaal biedt voor de vordering van Logistance. Ten aanzien van de schade stelt Logistance zich op het standpunt dat zij deze niet eenvoudig kan vaststellen, onder meer omdat zij sinds enige tijd geen inzicht meer heeft in de financiële positie van ONZE. Volgens Logistance hebben sinds 1 oktober 2014 – de datum waarop zij een economisch recht met betrekking tot de aandelen had – echter onttrekkingen plaatsgehad die hebben geleid tot waardevermindering van de aandelen, misgelopen inkomsten uit hoofde van (dividend-)uitkeringen en verminderde verhaalbaarheid voor daarmee gemoeide vorderingen. Logistance stelt dat deze onttrekkingen tot 2018 vanwege twee dividenduitkeringen in ieder geval € 92.000,- hebben bedragen, zodat haar schade minstens de helft van dit bedrag bedraagt.
4.11.
SCW c.s. betwisten dat [gedaagde 4] aansprakelijk kan worden gehouden voor de door Logistance gestelde schade. Zij voeren daartoe aan dat [gedaagde 4] geen partij is bij de met Logistance gesloten overeenkomst en dat het feit dat SCW die overeenkomst niet is nagekomen omdat zij betwist dat sprake is van een overeenkomst, niet maakt dat [gedaagde 4] als uiteindelijk bestuurder aansprakelijk is. Logistance heeft ook niet gesteld dat [gedaagde 4] in dit kader een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, aldus SCW c.s.
SCW c.s. stellen zich verder op het standpunt dat niet is overeengekomen dat de aandelen per 1 oktober 2014 zouden worden geleverd en dat de overeenkomst pas werking heeft vanaf de datum van levering van de aandelen. Volgens SCW c.s. is er bovendien überhaupt geen sprake is van enige schade, aangezien de dividenduitkeringen van € 92.000,- gebruikt zijn om de schulden van de Groep mee af te lossen en dus geen sprake is van enige onttrekking.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Logistance heeft SCW per brief van 29 maart 2019 verzocht om binnen twee weken na dagtekening van die brief mee te werken aan de overdracht van de aandelen in het kapitaal van ONZE, althans Vormshop, aan welk verzoek SCW geen gehoor heeft gegeven. Aldus is SCW in verzuim geraakt en is zij op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk te houden voor de schade die Logistance heeft geleden als gevolg van het niet nakomen van de met SCW gesloten overeenkomst. Dit geldt niet voor [gedaagde 4] . Hij is geen partij bij die overeenkomst en Logistance heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde 4] op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk kan worden gehouden. De gevorderde verklaring voor recht zal derhalve alleen ten aanzien van SCW worden toegewezen.
Hoewel SCW c.s. niet betwisten dat sprake is geweest van dividenduitkeringen van
€ 92.000,-, zal het door Logistance gevorderde bedrag van € 46.000,- worden afgewezen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat Logistance onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat de door haar geleden schade daadwerkelijk minstens € 46.000,- bedraagt.
Vernietiging besluiten
4.13.
Logistance vordert tot slot vernietiging van alle of een deel van de besluiten die zijn genomen op de algemene vergadering van 7 februari 2019. Zij legt primair aan deze vordering ten grondslag dat die besluiten op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW vernietigbaar zijn. Volgens Logistance was de oproeping voor de algemene vergadering van 7 februari 2019 gelet op alle omstandigheden en artikel 2:8 lid 1 BW namelijk ongeldig, omdat [gedaagde 4] /SCW ervoor heeft gekozen om die vergadering niet op de gebruikelijke wijze, namelijk in overleg, te organiseren en ervoor gekozen heeft om, anders dan gebruikelijk, op te roepen voor een algemene vergadering op zeer korte termijn die bovendien in de vakantie van [A] viel. Daarnaast was volgens Logistance bekend of had het [gedaagde 4] /SCW bekend moeten zijn dat de uitnodiging voor de vergadering niet bezorgd was en is er desondanks voor gekozen om de vergadering door te laten gaan, terwijl Logistance zonder nader bericht afwezig was.
Subsidiair stelt Logistance zich op het standpunt dat de tijdens de algemene vergadering genomen besluiten op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar zijn, nu de besluitvorming in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 lid 1 BW heeft plaatsgevonden. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde 4] /SCW een algemene vergadering heeft georganiseerd over onderwerpen waarvan hij/zij wist dat deze voor Logistance van groot belang waren en waarover verschil van inzicht bestond, op een datum waarvan men vermoedelijk wist dat [A] met vakantie was, terwijl die vergadering niet in onderling overleg was afgestemd, de oproeping niet zoals gebruikelijk ruim van tevoren en ook per
e-mail was verzonden en dat hij/zij deze vergadering zonder telefonisch contact met Logistance op te nemen heeft laten doorgaan.
4.14.
SCW c.s. stellen zich op het standpunt dat de oproeping voor de algemene vergadering voldoet aan de statuten. Volgens SCW c.s. gaan die statuten uit van de verzendtheorie, zodat het voor risico van de ontvanger komt als zij niet tijdig kennis neemt van de oproep.
4.15.
De oproeping voor de algemene vergadering van 7 februari 2019 voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het bepaalde in de statuten van JOUW, zodat de tijdens die vergadering genomen besluiten niet op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW kunnen worden vernietigd. Het beroep dat Logistance doet op artikel 2:15 lid 1 sub b jo 2:8 lid 1 BW slaagt echter wel. [gedaagde 4] heeft zich naar het oordeel van de rechtbank jegens [A] ten aanzien van de algemene vergadering van 7 februari 2019 niet overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid gedragen. Gelet op de geagendeerde onderwerpen – die voor [A] van groot belang waren en ten aanzien waarvan [gedaagde 4] deels een tegenstrijdig belang had – en het feit dat [A] de enig andere aandeelhouder was, had namelijk verwacht mogen worden dat [gedaagde 4] bij de gebleken afwezigheid van [A] contact met hem had gezocht om te informeren naar de reden van zijn afwezigheid. Nu hij dit heeft nagelaten en in zijn eentje voor [A] /Logistance nadelige besluiten heeft genomen, zijn deze besluiten op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar. De primair gevorderde vernietiging van alle op de algemene vergadering van 7 februari 2019 genomen besluiten zal derhalve worden toegewezen.
4.16.
Nu SCW, ONZE en JOUW grotendeels in het ongelijk worden gesteld, zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien de vorderingen jegens [gedaagde 4] worden afgewezen, is een proceskostenveroordeling van hem niet op zijn plaats. De kosten aan de zijde van Logistance worden begroot op:
- dagvaarding € 97,23
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.175,23

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gebiedt SCW om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de overdracht van 50% van de aandelen in het kapitaal van ONZE aan Logistance in ruil voor betaling van € 1,-;
5.2.
machtigt Logistance om bij het uitblijven van voornoemde medewerking van SCW deze overdracht zelf te bewerkstelligen en bepaalt dat dit vonnis ex artikel 3:300 BW dezelfde kracht toekomt als de rechtshandeling die zijdens SCW nodig is om de leveringsakte ter zake van de aandelen te doen passeren bij de notaris, met dien verstande dat dit vonnis de handtekening zijdens SCW vervangt;
5.3.
verklaart voor recht dat SCW aansprakelijk is voor de schade die Logistance heeft geleden als gevolg van het niet nakomen van de verbintenis tot overdracht door SCW aan Logistance van 50% van de aandelen in het kapitaal van ONZE, in ruil voor betaling van
€ 1,-;
5.4.
vernietigt alle besluiten die volgens de notulen door de algemene vergadering van JOUW op 7 februari 2019 zijn genomen;
5.5.
veroordeelt SCW, ONZE en JOUW hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Logistance tot op heden begroot op € 3.175,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt SCW, ONZE en JOUW hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SCW, ONZE en JOUW niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis met uitzondering van de onder 5.3 uitgesproken verklaring voor recht uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020.
(md)