In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [eiseres] om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. [Eiseres] had dit verzoek ingediend naar aanleiding van een schriftelijke waarschuwing die zij van haar werkgever, Ophtec B.V., had ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] geen belang had bij het verzoek, omdat de werkgever bereid was om in een gesprek de gewenste duidelijkheid te geven. De procedure begon met een verwijzing van de rechtbank Noord-Nederland naar de rechtbank Overijssel, vanwege een mogelijke betrokkenheid van een medewerker van de eerste rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2020 heeft [eiseres] haar verzoek verder toegelicht, maar de kantonrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor niet toewijsbaar was. De kantonrechter benadrukte dat een dergelijk verzoek alleen kan worden toegewezen als er een duidelijk belang is en als de feiten die bewezen moeten worden, betwist zijn. In dit geval was er onvoldoende duidelijkheid over de feiten die [eiseres] wilde bewijzen en werd het verzoek afgewezen. De kantonrechter stelde voor dat partijen in plaats daarvan een constructief gesprek zouden aangaan om de situatie te verhelderen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van beide partijen en de wens om tot een oplossing te komen zonder verdere escalatie van het conflict.