ECLI:NL:RBOVE:2020:1395

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
08/960075-16 (P) (LP)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en valsheid in geschrift door gemeenteambtenaar en medeverdachten

Op 6 april 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige werf- en wagenparkbeheerder van de gemeente Amsterdam, die is veroordeeld tot een celstraf van 43 maanden voor oplichting en witwassen. De verdachte heeft samen met zijn vrouw en twee andere medeverdachten de gemeente Amsterdam en een leasebedrijf voor miljoenen euro's opgelicht. De vrouw van de verdachte, 46 jaar oud, is veroordeeld tot 32 maanden celstraf. De totale schade bedraagt ongeveer 3 miljoen euro. Een 53-jarige medeverdachte kreeg een voorwaardelijke celstraf van 3 maanden en een taakstraf van 240 uur, terwijl een 71-jarige medeverdachte een werkstraf van 200 uur opgelegd kreeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten valse facturen hebben ingediend bij de gemeente Amsterdam voor niet geleverde goederen. De verdachte heeft in de periode van 24 februari 2009 tot en met 20 december 2011 in totaal € 873.432,35 aan de gemeente gefactureerd, terwijl de goederen nooit zijn geleverd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van oplichting, maar hem wel schuldig bevonden aan valsheid in geschrift en het gebruik van valse geschriften. De rechtbank heeft rekening gehouden met de lange zakelijke relatie tussen de verdachte en de gemeente Amsterdam en de ernst van de feiten. De verdachte heeft de schade inmiddels vergoed, wat in zijn voordeel is meegewogen bij de strafoplegging.

De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 200 uur opgelegd, met een vervangende hechtenis van 100 dagen voor het geval hij de taakstraf niet naar behoren verricht. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960075-16 (P) (LP)
Datum vonnis: 6 april 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
1 oktober 2018, 3 maart 2020, 5 maart 2020 en 23 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. van Doorn en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte met zijn bedrijf [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) de gemeente Amsterdam heeft opgelicht, valsheid in geschrift heeft gepleegd en gebruik heeft gemaakt van valse geschriften. Daarvoor heeft hij 3 facturen op naam van [bedrijf 1] opgemaakt van niet daadwerkelijk geleverde goederen en heeft hij, in overleg met/op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] , die 3 valse facturen ter betaling ingediend bij, alsmede 28 facturen op naam van [bedrijf 2] en 63 facturen op naam van [bedrijf 3] B.V. van niet daadwerkelijk geleverde goederen doorgefactureerd aan de gemeente Amsterdam.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte (na de toegestane wijziging ter terechtzitting van 3 maart 2020) dat:
1.(Oplichting art 326 Sr)
Hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 24 februari 2009 tot en met 20 december 2011 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de gemeente Amsterdam heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten:
-
een (giraal) geldbedrag van in totaal€ 873.432,35door de gemeente Amsterdam overgemaakt aan [bedrijf 1]
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met het vorenomschreven oogmerk
– zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • meerdere facturen opgemaakt op naam van [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam voor de levering van goederen en/of
  • (vervolgens) deze facturen gestuurd naar en/of ingediend bij de gemeente Amsterdam en/of
  • de indruk gewekt dat de goederen vermeld op deze facturen aan de gemeente Amsterdam geleverd zijn door [bedrijf 1] , terwijl deze goederen niet geleverd zijn,
waardoor de gemeente Amsterdam werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(s).
2.(Valsheid in geschrifte art. 225 lid 1 en 2 Sr)
Hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 24 februari 2009 tot en met 20 december 2011 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
één of meerdere geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
-3 facturen op naam van [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam (bijlage p. 102, 1513 en 1525)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
in voornoemde facturen valselijk en in strijd met de waarheid een omschrijving van goederen en/of een prijs en/of (totaal)bedrag te vermelden alsof die goederen geleverd zijn door [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam, terwijl in werkelijkheid die goederen niet geleverd zijn door [bedrijf 1] ,
met het oogmerk om deze facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of (vervolgens)
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste facturen, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, en/of valse en/of vervalste facturen opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
te weten:
-28 facturen op naam van [bedrijf 2] (bijlage p.227-254),
-63 facturen op naam van [bedrijf 3] BV (bijlage p.255-317),
-3 facturen op naam van [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam (bijlage p. 102, 1513 en 1525)
door:
  • de voornoemde facturen op naam van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] BV te ontvangen van [medeverdachte 1] en/of in de administratie van [bedrijf 1] op te nemen en/of
  • de voornoemde facturen van [bedrijf 1] te sturen naar en/of in te dienen bij de gemeente Amsterdam,

terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat voornoemde facturen bestemd waren om gebruik van te maken als ware deze echt en onvervalst.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Aanleiding start onderzoek:
In februari 2015 is door medewerkers van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid van Politie, in het kader van de bestrijding van witwassen onderzoek gedaan naar zogeheten “patserboten”. Dat zijn grotere, vaak snelle, opvallende en vooral dure types speedboten, die populair zijn binnen het criminele milieu. Daarbij kwam medeverdachte [medeverdachte 1] [2] in beeld. Op grond van de verdenking dat hij en zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte 2] , zich bezighielden met witwassen, is in juni 2015 op last van de officier van justitie het onderzoek 26Hippo ingesteld. Op 21 juli 2015 is door de rechter-commissaris op vordering van officier van justitie een machtiging verleend tot een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) teneinde meer inzicht te verkrijgen in de vermogensposities van [medeverdachte 1] medeverdachte [medeverdachte 2] ..
Verdenking ter zake van oplichting en valsheid in geschrift
Bij aanvang van het onderzoek bleek onder meer dat op de bankrekening van [bedrijf 4] ( [bedrijf 4] ), het bedrijf dat op naam stond van [medeverdachte 2] , door de gemeente Amsterdam ( [stadsdeel] ) diverse girale overschrijvingen waren gedaan voor een totaalbedrag van ongeveer € 500.000,--, ter voldoening van facturen van [bedrijf 4] ten laste van de gemeente Amsterdam. In verband met het gerezen vermoeden dat sprake zou kunnen zijn van onterechte betalingen door de gemeente Amsterdam aan [bedrijf 4] is de gemeente Amsterdam als toenmalig werkgeefster van [medeverdachte 1] eind augustus 2015 geïnformeerd. De gemeente Amsterdam is daarop een eigen intern onderzoek, onderzoek Tulp, gestart, dat (deels) parallel met het SFO is uitgevoerd en waarvan het onderzoeksrapport Tulp is toegevoegd aan het strafdossier.
Uit het opsporingsonderzoek en het onderzoek Tulp is gebleken dat in de periode vanaf januari 2008 tot en met september 2015 diverse malen geldbedragen zijn overgemaakt door de gemeente Amsterdam of [bedrijf 6] ter voldoening van ingediende facturen door [bedrijf 4] , [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) en van [bedrijf 5] ( [bedrijf 5] ), waarbij naar voren kwam dat die facturen zeer waarschijnlijk vals zijn, omdat de gefactureerde goederen en/of diensten nooit lijken te zijn geleverd of uitgevoerd,
onder meer omdat uit de bankafschriften van [bedrijf 4] niet bleek van enige uitvoering van bedrijfsactiviteiten zoals inkoop van goederen en betaling van bedrijfskosten.
Uit onderzoek naar de bankrekeningen op naam van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] kwam naar voren dat zij diverse malen aanzienlijke geldbedragen hebben ontvangen, afkomstig van [bedrijf 4] , [bedrijf 1] en [bedrijf 5] en dat zij die geldbedragen hebben gebruikt voor privé-uitgaven en privébetalingen, op grond waarvan de verdenking is gerezen dan wel nader geconcretiseerd ter zake van oplichting, valsheid in geschrift en witwassen.
Ten aanzien van verdachte is de verdenking gerezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste geschriften.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder 1 en onder 2 (in beide cumulatieven) ten laste gelegde op grond van de daartoe in haar schriftelijk requisitoir omschreven bewijsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde oplichting aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het voor oplichting vereiste oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling, aangezien niet kan worden vastgesteld dat hij wist dat de bestelde goederen niet geleverd zouden zijn, laat staan dat hij op het moment dat de gemeente Amsterdam de facturen voldeed tot doel had zich ten koste van de gemeente wederrechtelijk te beoordelen.
Evenmin kan volgens de verdediging worden vastgesteld dat verdachte op enig moment heeft beseft dat het oplichten van de gemeente een gevolg is geweest van zijn handelen, met name omdat de verzoeken van [medeverdachte 1] pasten bij de handelwijze van de gemeente met betrekking tot bestellingen en budgetten en omdat verdachte vaker als tussenpersoon voor (onder meer) de gemeente Amsterdam is opgetreden.
De verdediging heeft ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift primair aangevoerd dat de betreffende drie facturen geen valse, dan wel vervalste facturen betreffen, aangezien de op die facturen vermelde goederen niet rechtstreeks door [bedrijf 1] zijn geleverd, maar de facturen volgens afspraak met de gemeente Amsterdam door [bedrijf 1] als tussenpersoon zijn doorbelast, terwijl verdachte ervan uit ging dat de gefactureerde goederen door derde partijen aan de gemeente Amsterdam werden geleverd, hetgeen door de gemeente Amsterdam is bevestigd door de facturen te voldoen.
De verdediging heeft zich subsidiair - indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de onjuistheid is gelegen in het feit dat de goederen niet rechtstreeks zijn geleverd door [bedrijf 1] , maar door een derde partij en de drie van [bedrijf 1] afkomstige facturen daarom niet kloppen - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gebruik maken van valse/vervalste geschriften aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de valsheid van de 91 facturen, afkomstig van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. en evenmin dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het valse karakter van deze facturen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken. De inhoud van de bewijsmiddelen wordt steeds gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangifte gemeente Amsterdam
Op 2 oktober 2015 is door [aangever] namens de gemeente Amsterdam aangifte gedaan van onder meer oplichting en valsheid in geschrift, nadat uit onderzoek was gebleken dat de praktijk rondom de inkoopprocessen afwijkend was ten opzichte van de voorgeschreven procedure en onder meer was vastgesteld dat betalingen van grote bedragen van [bedrijf 6] naar [bedrijf 4] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 4] ) waren gedaan ter zake van onder meer 7 gefactureerde tractoren, die niet werden aangetroffen op de gemeentewerf in [stadsdeel] en eventuele onderhoudskosten aan voertuigen die nooit geleverd zijn, op grond waarvan het vermoeden is ontstaan dat [medeverdachte 1] als wagenparkbeheerder/coördinator en werfbeheerder van [stadsdeel] de gemeente Amsterdam heeft opgelicht door opdrachten te initiëren en goed te keuren en voor ontvangst van goederen en diensten te tekenen, terwijl die nooit geleverd zijn. [3] Op 16 november 2016 is ook aangifte gedaan tegen [bedrijf 1] , omdat deze ook een rol heeft gespeeld bij voorgaande. [4]
Functie en werkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 1]
is van 1 januari 2004 tot 2 december 2015 werkzaam geweest bij de gemeente Amsterdam. Vanaf 1 januari 2007 was hij in dienst als wagenpark- en werfbeheerder van het [stadsdeel] bij de gemeente Amsterdam. In die hoedanigheid was hij onder meer verantwoordelijk voor de inkoop van voertuigen, appendages en onderhoud/reparaties met betrekking tot het wagenpark en de werven waar de voertuigen zijn geplaatst. [5]
Het inkoopproces en het beheer van voertuigen van de gemeente Amsterdam
[bedrijf 6] is het administratiekantoor voor het wagenpark van de gemeente Amsterdam. De door de gemeente Amsterdam gekochte voertuigen worden administratief ondergebracht bij [bedrijf 6] .
[bedrijf 6] beheert de voertuigen. De gemeente Amsterdam is de eigenaar van de voertuigen.
[bedrijf 7] was tot 2014 verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling van bestellingen door Stadsdelen bij [bedrijf 6] . Vanaf 2014 heeft het [bedrijf 8] die taak overgenomen. [6]
Ten aanzien van de facturen van [bedrijf 1]
Girale betalingen door gemeente Amsterdam aan [bedrijf 1] zake van facturen van [bedrijf 1]
- In de periode van 24 maart 2009 tot en met 20 december 2011 is door de gemeente Amsterdam door middel van girale overschrijvingen een geldbedrag van in totaal
€ 873.432,35 is overgemaakt aan [bedrijf 1] ter voldoening van in totaal 58 facturen van [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam (door [bedrijf 1] verzonden in 2009, 2010 en 2011).
Voornoemde 58 facturen zijn verstrekt door verdachte aan het onderzoeksteam en betreffen doorbelastingen van door [medeverdachte 1] aan [bedrijf 1] gezonden facturen ter zake van de volgens die facturen door [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. ( [bedrijf 3] ) geleverde goederen aan de gemeente Amsterdam. De facturen werden of één op één doorbelast, of gecumuleerd doorbelast of opgenomen in verzamelfacturen. De doorbelastingen, waaronder die middels de verzamelfactuur op pagina 102 van het zaaksdossier valsheid in geschrift/oplichting, geschiedden onder geheel andere goederenomschrijvingen dan vermeld op de facturen van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] .
heeft tussen 24 februari 2009 en 7 november 2011 in totaal € 783.284,42 overgemaakt naar de bankrekening op naam van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [7]
Drie verzamelfacturen van [bedrijf 1]
In het dossier is een drietal (verzamel)facturen van [bedrijf 1] opgenomen. [8] Daarop staat onder meer vermeld dat de betreffende goederen zijn afgeleverd op een van de gemeentewerven. Van de facturen op pagina 1513 en 1525 heeft verdachte verklaard dat een deel van de op die facturen vermelde goederen op de hiervoor al beschreven wijze zijn doorbelast aan de gemeente Amsterdam. [9]
Valse facturen van [bedrijf 3] en [bedrijf 2]
is een schoenenwinkel die zich richt op particuliere klanten en verkoopt geen werkkleding, hetgeen wel op de facturen staat vermeld. [10] [11]
[bedrijf 3] is op 17 november 2009 en daarmee voor de data op de facturen failliet verklaard. [12]
Op de facturen stonden voorts geen bankgegevens van de leverancier, de opmaak van de facturen voldeed niet aan de eisen die de belastingdienst daaraan stelt, de nummering is niet altijd logisch en de lay-out en afmetingen van de facturen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn identiek. [13]
Verklaring van [verdachte]
Blijkens de verklaring van verdachte ter zitting heeft [medeverdachte 1] hem facturen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] toegezonden of overhandigd om door te belasten aan de gemeente Amsterdam. Om budgettaire redenen moesten de goederen soms via een ander geldpotje worden gedeclareerd. De rechtbank begrijpt hieruit dat hij goederenomschrijvingen heeft aangepast. Verdachte heeft de gefactureerde spullen niet gezien en ging ervan uit dat deze rechtstreeks geleverd zouden zijn. Hij heeft niets gecontroleerd met betrekking tot de leveringen of de facturen zelf.
De waardering van het bewijs
Feit 1 en feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting en dient verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Niet ter discussie staat dat tussen [bedrijf 1] , het bedrijf van verdachte en de gemeente Amsterdam begin 2009 al een jarenlange, intensieve handelsrelatie bestond, waarbij de gemeente van [bedrijf 1] een breed scala aan goederen afnam waaronder machines, gereedschappen en werkkleding en dat verdachte in dat kader voor het [stadsdeel] sinds begin 2002 [medeverdachte 1] als vaste contactpersoon had, die vanuit zijn functie bij de gemeente als werf- en wagenparkbeheerder regelmatig goederen bij [bedrijf 1] bestelde. Voorts is komen vast te staan dat verdachte op verzoek van [medeverdachte 1] vanaf medio 2008 als tussenpersoon is gaan fungeren ter zake van bestellingen van goederen door de gemeente Amsterdam, hetgeen feitelijk inhield dat [bedrijf 1] facturen heeft ontvangen van derde partijen en die facturen met een opslag van ongeveer 20% heeft doorbelast aan de gemeente Amsterdam. Deze praktijk komt volgens verdachte vaker voor. Het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Dit impliceert dat niet vast staat dat het handelen van verdachte is gericht op het bewegen van de gemeente Amsterdam tot afgifte van geld, omdat niet uitgesloten kan worden dat verdachte met de valse facturen slechts de ambtelijke en ondoorzichtige administratieve afwikkeling van de gemeente Amsterdam wilde dienen. Daarom volgt vrijspraak van de tenlastegelegde oplichting.
De rechtbank acht wèl wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en het gebruik maken van valse/vervalste geschriften zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de drie facturen van [bedrijf 1] blijkt uit de hiervoor beschreven bewijsmiddelen dat hetgeen op deze facturen beschreven staat niet correspondeert met de feitelijke gang van zaken en dat verdachte zich bewust daarvan is geweest. Hij heeft immers andere goederenomschrijvingen gebruikt bij het doorbelasten en op de facturen staat aangegeven dat de goederen zijn/worden afgeleverd op een van de gemeentewerven. Daarmee is reeds sprake van valselijk opgemaakte facturen. Verdachte heeft ook gebruik van deze facturen gemaakt door deze facturen in te dienen bij de gemeente Amsterdam, die deze facturen heeft voldaan.
Ten aanzien van de facturen van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] geldt dat verdachte deze van [medeverdachte 1] heeft ontvangen teneinde deze, bijvoorbeeld via de drie hierboven besproken facturen, aan de gemeente Amsterdam te kunnen doorbelasten en in zijn administratie heeft opgenomen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
Hij,
in de periode 24 februari 2009 tot en met 20 december 2011 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, meermalen,
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
-3 facturen op naam van [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam (bijlage p. 102, 1513 en 1525)
valselijk heeft opgemaakt door:
in voornoemde facturen valselijk en in strijd met de waarheid een omschrijving van goederen en/of een prijs en/of (totaal)bedrag te vermelden alsof die goederen geleverd zijn door [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam, terwijl in werkelijkheid die goederen niet geleverd zijn door [bedrijf 1] ,
met het oogmerk om deze facturen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en vervolgens
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, en/of valse facturen opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad,
te weten:
-28 facturen op naam van [bedrijf 2] (bijlage p.227-254),
-63 facturen op naam van [bedrijf 3] BV (bijlage p.255-317),
-3 facturen op naam van [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam (bijlage p. 102, 1513 en 1525)
door:
  • de voornoemde facturen op naam van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] BV te ontvangen van [medeverdachte 1] en/of in de administratie van [bedrijf 1] op te nemen en
  • de voornoemde facturen van [bedrijf 1] te sturen naar en/of in te dienen bij de gemeente Amsterdam,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat voornoemde facturen bestemd waren om gebruik van te maken als ware deze echt en onvervalst.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
7.2
.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om in geval van een bewezenverklaring te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke sanctie, eventueel in combinatie met een taakstraf.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vervolging van bijna 4 jaar en heeft gewezen op de medio 2018 door het openbaar ministerie aangegeven mogelijke buitengerechtelijke afdoening onder de voorwaarden van - in ieder geval - een schuldbekentenis en een taakstraf van 120 uur.
De verdediging heeft voorts gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de door hem, naar aanleiding van het veroordelend civiele vonnis van de rechtbank Amsterdam, gedane betalingen in 2018 en 2019 aan de gemeente Amsterdam ten bedrage van in totaal € 1.287.537,27.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van drie facturen en aan het gebruikmaken van die drie facturen en 91 andere facturen, door die facturen ter betaling in te dienen bij de gemeente Amsterdam, waardoor de gemeente Amsterdam die facturen onverschuldigd heeft voldaan.
De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan, mede gezien de langdurige bestaande zakelijke relatie tussen zijn bedrijf en de gemeente Amsterdam. De integriteit van het financiële en economische verkeer staat of valt met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot enig bewijs dienen, zoals de facturen in kwestie. Door gebruikmaking van valse stukken wordt dat vertrouwen ernstig geschaad.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte laten meewegen dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en daarbij ook volledig inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. De rechtbank betrekt daarin dat verdachte de - door zijn
toedoen - door de gemeente geleden schade volledig heeft vergoed en dat dit bedrag vele malen hoger dan het feitelijk door hem genoten financieel voordeel.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het feit dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie een blanco strafblad heeft.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de verdediging gestelde overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn het navolgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting doorgaans dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een stafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in dit geval het verhoor van verdachte op 11 mei 2016 als uitgangspunt.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn met meer dan een jaar, op grond van het tijdsverloop tot de regiezitting, het tijdsverloop tot de verhoren bij de rechter-commissaris en het tijdsverloop tot de inhoudelijke behandeling van de zaak. Dit tijdsverloop is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te wijten. Een en ander levert een zodanige overschrijding van de redelijke termijn op dat een korting van 10% dient te worden toegepast op de hierna te leggen straf.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank in dit geval oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 220 uur passend en geboden, hetgeen na aftrek van voornoemde korting een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uur impliceert. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen reden voor oplegging van een voorwaardelijke straf.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
het misdrijf: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd)
uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. B.T.C Jordaans en
mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020.
Mr. Van Rosmalen voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nationale Politie, Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, onderzoek 26Hippo / LEFC915003, met de daarbij gevoegde bijlagen. Tenzij hierna ander wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal
2.Waar in dit vonnis [medeverdachte 1] staat wordt bedoeld medeverdachte [medeverdachte 1]
3.ZD valsheid in geschrift/oplichting, proces-verbaal van verhoor aangever 11DIF15-417, pagina 466-469
4.ZD valsheid in geschrift/oplichting, proces-verbaal van aangifte LEFC915003-790, pagina 484-485
5.Rapport Tulp 2B
6.ZD valsheid in geschrift/oplichting, proces-verbaal van verhoor getuige LEFC915003-833 (getuige [getuige 1] , pagina 462-465), proces-verbaal van aangifte verhoor aangever 11DIF15-417 (pagina 466-469), proces-verbaal verhoor getuigen LEFC915003-790 (getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , pagina 476-483) en rapport Tulp 2B
7.ZD valsheid in geschrift/oplichting, proces-verbaal van bevindingen LEFC915003-853, pagina 90-112 + proces-verbaal van bevindingen LEFC915003-854, pagina 223-225
8.ZD valsheid in geschrift/oplichting, pagina 102, 1513, 1525
9.ZD Valsheid in geschrift/oplichting, pagina 1503
10.ZD valsheid in geschrift/oplichting, relaasproces-verbaal, pagina 35
11.ZD valsheid in geschrift/oplichting, proces-verbaal van bevindingen LEFC915003-487, pagina 1206-1207
12.ZD valsheid in geschrift/oplichting, proces-verbaal van bevindingen 11DIF15-428, pagina 1208-1209 en bijlagen, pagina 1210-1218
13.ZD valsheid in geschrift/oplichting, proces-verbaal van bevindingen LEFC915003-854, pagina 223-225 en bijlagen, pagina 227-317