Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
een (giraal) geldbedrag van in totaal€ 873.432,35door de gemeente Amsterdam overgemaakt aan [bedrijf 1]
- meerdere facturen opgemaakt op naam van [bedrijf 1] aan de gemeente Amsterdam voor de levering van goederen en/of
- (vervolgens) deze facturen gestuurd naar en/of ingediend bij de gemeente Amsterdam en/of
- de indruk gewekt dat de goederen vermeld op deze facturen aan de gemeente Amsterdam geleverd zijn door [bedrijf 1] , terwijl deze goederen niet geleverd zijn,
- de voornoemde facturen op naam van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] BV te ontvangen van [medeverdachte 1] en/of in de administratie van [bedrijf 1] op te nemen en/of
- de voornoemde facturen van [bedrijf 1] te sturen naar en/of in te dienen bij de gemeente Amsterdam,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat voornoemde facturen bestemd waren om gebruik van te maken als ware deze echt en onvervalst.
3.De voorvragen
- de voornoemde facturen op naam van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] BV te ontvangen van [medeverdachte 1] en/of in de administratie van [bedrijf 1] op te nemen en
- de voornoemde facturen van [bedrijf 1] te sturen naar en/of in te dienen bij de gemeente Amsterdam,
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
en
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de verdediging gestelde overschrijding van de redelijke vervolgingstermijn het navolgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting doorgaans dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een stafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in dit geval het verhoor van verdachte op 11 mei 2016 als uitgangspunt.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn met meer dan een jaar, op grond van het tijdsverloop tot de regiezitting, het tijdsverloop tot de verhoren bij de rechter-commissaris en het tijdsverloop tot de inhoudelijke behandeling van de zaak. Dit tijdsverloop is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te wijten. Een en ander levert een zodanige overschrijding van de redelijke termijn op dat een korting van 10% dient te worden toegepast op de hierna te leggen straf.
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
en
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd)
uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen.