4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken. De inhoud van de bewijsmiddelen wordt steeds gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangifte gemeente Amsterdam
Op 2 oktober 2015 is door [aangever] namens de gemeente Amsterdam aangifte gedaan van onder meer oplichting en valsheid in geschrift, nadat uit onderzoek was gebleken dat de praktijk rondom de inkoopprocessen afwijkend was ten opzichte van de voorgeschreven procedure en onder meer was vastgesteld dat betalingen van grote bedragen van [bedrijf 1] naar [bedrijf 3] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 3] ) waren gedaan ter zake van onder meer 7 gefactureerde tractoren, die niet werden aangetroffen op de gemeentewerf in [stadsdeel] en eventuele onderhoudskosten aan voertuigen die nooit geleverd zijn, op grond waarvan het vermoeden is ontstaan dat [medeverdachte 1] als wagenparkbeheerder/coördinator en werfbeheerder van [stadsdeel] de gemeente Amsterdam heeft opgelicht door opdrachten te initiëren en goed te keuren en voor ontvangst van goederen en diensten te tekenen, terwijl die nooit geleverd zijn.
Functie en werkzaamheden van [medeverdachte 1]
is van 1 januari 2004 tot 2 december 2015 werkzaam geweest bij de gemeente Amsterdam. Vanaf 1 januari 2007 was [medeverdachte 1] in dienst als wagenpark- en werfbeheerder van het [stadsdeel] bij de gemeente Amsterdam. In die hoedanigheid was hij onder meer verantwoordelijk voor de inkoop van voertuigen, appendages en onderhoud/reparaties met betrekking tot het wagenpark en de werven waar de voertuigen zijn geplaatst.
Het inkoopproces en het beheer van voertuigen van de gemeente Amsterdam
[bedrijf 1] is het administratiekantoor voor het wagenpark van de gemeente Amsterdam. De door de gemeente Amsterdam gekochte voertuigen worden administratief ondergebracht bij [bedrijf 1] .
[bedrijf 1] beheert de voertuigen. De gemeente Amsterdam is de eigenaar van de voertuigen.
[bedrijf 5] was tot 2014 verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling van bestellingen door Stadsdelen bij [bedrijf 1] . Vanaf 2014 heeft het [bedrijf 9] die taak overgenomen.
Ten aanzien van facturen van [bedrijf 2]
Girale betalingen door gemeente Amsterdam aan [bedrijf 2] ter zake van facturen van [bedrijf 2]
- In de periode van 7 januari 2014 tot en met 14 april 2015 is door de gemeente Amsterdam door middel van 7 girale overschrijvingen een geldbedrag van in totaal € 134.817,40 overgemaakt aan [bedrijf 2] ter voldoening van 16 facturen van [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam (door [bedrijf 2] verzonden aan de gemeente Amsterdam in de periode van 29 november 2013 tot en met 24 februari 2015) ter zake van door [bedrijf 2] verrichte werkzaamheden en/of geleverde goederen voor/aan de gemeente Amsterdam;
- In de periode van 14 april 2014 tot en met 14 april 2015 is door de gemeente Amsterdam giraal een geldbedrag van in totaal € 51.229,74 overgemaakt aan [bedrijf 1] ter voldoening van 6 facturen d.d. 6 maart 2015 van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] ad telkens € 8.538,29, ter zake van door [bedrijf 2] verrichte werkzaamheden en/of geleverde goederen voor/aan de gemeente Amsterdam; Op 14 april 2015 is ter zake van voornoemde 6 facturen € 51.229,74 door [bedrijf 1] overgemaakt aan en bijgeschreven op de bankrekening van [bedrijf 2];
Bevindingen ten aanzien van facturen [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam
De 16 aan [stadsdeel] van de gemeente Amsterdam verzonden facturen zien op werkzaamheden inzake vorstbeveiliging, aanpassingen aan met name veegmachines (DIN-platen en heftafels), de levering van twee zuigunits, schadeherstel koelblok en onderhoud hydrauliek.
Bevindingen ten aanzien van bedrijfslocatie, bedrijfsvoering, bedrijfsactiviteiten en bedrijfsadministratie [bedrijf 2]
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 2] als onderneming gestart op 22 oktober 2013 en opgeheven op 1 november 2015. [bedrijf 2] betrof een eenmanszaak op naam van verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1966, met als activiteiten: onderhoud en reparaties van machines, installaties en voertuigen.
Het bedrijfsadres van [bedrijf 2] aan de [adres 2] te Hoofddorp is een loods die volgens de verhuurder [naam 1] door [verdachte] werd gebruikt om aan auto’s te sleutelen. De huur van de loods was overeengekomen met verdachte en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] was er alleen in het begin een keer. De huur werd door verdachte overgemaakt vanaf de bankrekening [rekeningnummer 1] . In het begin heeft [medeverdachte 2] ook wel de huur betaald. Zij is in het begin één keer op de bedrijfslocatie geweest om in het kantoor te kijken.
In de loods is, behoudens enkele bankafschriften van [bedrijf 2] en 2 betalingsoverzichten van de gemeente aan [bedrijf 2] , geen bedrijfsadministratie gevonden.
Het merendeel van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 2] is aangetroffen bij [medeverdachte 1] thuis. Aldaar lagen offertes en facturen van [bedrijf 2] , een brief van de Belastingdienst, een brief van ING met betrekking tot de verstrekking van een betaalpas inclusief pincode en inloggegevens voor het internetbankieren, alsmede een lijst met zaken die geregeld moesten worden.
Overige bevindingen ten aanzien van [bedrijf 2]
In de bij [medeverdachte 1] thuis aangetroffen laptop zijn 6 facturen van [bedrijf 2] aangetroffen, welke facturen zijn gericht aan [bedrijf 1] , gedateerd zijn op 6 maart 2015 en een totaalbedrag van € 51.229,74 opleveren. Voornoemd bedrag is door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] betaald op 14 april 2015.
In deze laptop zijn ook chatgesprekken aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en verdachte:
- in het chatgesprek op 23 februari 2015 geeft [medeverdachte 1] tegenover [verdachte] aan dat [verdachte] gebeld kan worden voor de levering van hydrosystemen en dat hij gewoon “ja” moet zeggen; - in het chatgesprek op 11 maart 2015 geeft [medeverdachte 1] tegenover [verdachte] aan dat [verdachte] gebeld kan worden door [bedrijf 1] , dat [verdachte] netjes moet spreken, dat ze [verdachte] gaan vragen wanneer hij gaat leveren en dat [verdachte] dan moet aangeven: “volgende week woensdag, 6 stuks hydraulische vuilopbouw.
In het Whatsapp-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 12 april 2014 vraagt [medeverdachte 1] aan [verdachte] wat 8 ruggen voor hem zouden zijn. In het Whatsapp-gesprek op 15 april 2014 geeft [medeverdachte 1] tegenover [verdachte] aan: “als iemand belt om iets te vragen heb je van de [bedrijf 6] ’s en [bedrijf 7] ’s de hydrauliek en dinplaat aangepast” en “dit zijn voertuigen van 3 weken geleden”.
Analyse bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 2]
De bankgegevens en mutaties zijn inzake bankrekening [rekeningnummer 1] zijn verstrekt over de periode van 4 september 2013 tot en met 30 november 2015.
De bankrekening staat op naam van [bedrijf 2] . Vertegenwoordiger namens [bedrijf 2] is [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1966. De bankpas staat op naam van [verdachte] .
De bankrekening is uitsluitend gevoed met:
- 7 overboekingen in de periode van 7 januari 2014 tot en met 23 maart 2015 door de gemeente Amsterdam, [stadsdeel] , voor een totaalbedrag van € 134.817,40 ter zake van door [bedrijf 2] ingediende facturen;
- een overboeking op 14 april 2015 door [bedrijf 1] voor een totaalbedrag van € 51.229,74.
Het totaalbedrag aan bijschrijvingen bedraagt € 186.047,14.
Het totaalbedrag aan afschrijvingen bedraagt € 186.096,15.
Analyse van de facturen van [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam en bevindingen
In het kader van onderzoek Tulp heeft de gemeente Amsterdam de ontvangen facturen van [bedrijf 2] onderzocht. Het werd aannemelijk bevonden dat alle door [bedrijf 2] aan de gemeente direct en indirect in rekening gebrachte producten en/of diensten niet zijn geleverd aan de gemeente Amsterdam. Aan deze conclusie ligt het volgende ten grondslag.
- [medeverdachte 1] ontving facturen van [bedrijf 2] in zijn zakelijke e-mail en was vervolgens rechtstreeks verantwoordelijk voor het aanbrengen van deze facturen bij de financiële administratie van het [stadsdeel] , wat resulteerde in de daadwerkelijke betaling van dergelijke facturen;
- mevrouw [getuige 1] , medewerkster Ondersteuning [stadsdeel] , heeft verklaard dat voor de ontvangen facturen de bevestiging ter zake van geleverde diensten en/of goederen mondeling van verdachte kwam.Zij ging in haar functie van financieel medewerkster met [medeverdachte 1] eenmaal per week zitten voor facturen waarvan zij geen pakbon had of waarvan de omschrijving vaag was en als hij een specificatie kon geven, dan was het goed voor haar;
- Met betrekking tot de 6 facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] zijn door [medeverdachte 1] ondertekende formulieren melding aanvullende investering aangetroffen;
- Volgens mededeling van meerdere medewerkers en leidinggevenden van de werven van
[stadsdeel] zijn zij niet bekend met [bedrijf 2] of de door deze firma fictief verrichtte
werkzaamheden of leveranties;
- De door [bedrijf 2] in rekening gebrachte producten met omschrijving "Zuigunit Fiegler" zijn
tevens in rekening gebracht door de firma [bedrijf 3] via [bedrijf 1] (soortelijke modus
operandi), waarbij is vastgesteld dat dergelijke zuigunits niet bestaan en niet zijn geleverd. Er bleken namelijk wel twee zuigunits te zijn geleverd, deze waren echter van het merk Fiedler en zijn geleverd door de firma [bedrijf 8] ;
- Alle door [bedrijf 2] bij de gemeente Amsterdam en bij [bedrijf 1] in rekening gebrachte
producten zijn niet aangetroffen op de werf;
- verdachte heeft verklaard de in rekening gebrachte producten niet te hebben geleverd.
Overschrijvingen van bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 2] naar bankrekeningen van [medeverdachte 2] e/o [medeverdachte 1]
Van de bankrekening van [bedrijf 2] zijn 6 overboekingen in 2014 en 7 overboekingen in 2015, voor een totaalbedrag van € 110.050,--, gedaan naar de privérekeningen [rekeningnummer 2] (een overschrijving van € 18.750,--) en [rekeningnummer 3] (12 overschrijvingen voor in totaal € 91.300,--) op naam van [medeverdachte 2] e/o [medeverdachte 1] .
Van de bankrekening van [bedrijf 2] is in totaal voor € 32.000,-- opgenomen aan contant geld en is € 11.000,-- uitgegeven bij [casino]. De uitgaven in het casino werden gedaan op momenten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daar aanwezig waren.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat [medeverdachte 1] hem heeft geholpen bij de oprichting van [bedrijf 2] en dat [medeverdachte 1] het financiële gedeelte van [bedrijf 2] regelde en hem bij sommige facturen vertelde wat er in die facturen gezet moest worden.
De waardering van het bewijs
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande komen vast te staan dat op geen enkele wijze sprake is geweest van door [bedrijf 2] feitelijk verrichte werkzaamheden/diensten en/of geleverde goederen tegenover de door dit bedrijf bij de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] ingediende facturen.
Gelet op de omstandigheid dat [bedrijf 2] slechts een maand voor de eerste in dit verband verzonden factuur is opgericht en geen enkele aanwijzing is gevonden voor andere bedrijfsactiviteiten bij [bedrijf 2] , concludeert de rechtbank dat dit bedrijf is opgericht met het enkele doel (verdere) oplichting van de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] middels fictieve facturen mogelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast komen te staan dat 16 facturen van [bedrijf 2] aan de gemeente Amsterdam en 6 facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] valselijk zijn opgemaakt en dat deze zijn verzonden aan de gemeente Amsterdam en/of [bedrijf 1] , die hierdoor en door mededelingen van [medeverdachte 1] hierover in de veronderstelling verkeerden dat de gefactureerde goederen waren geleverd en/of dat de gefactureerde diensten en/of werkzaamheden waren verricht en tot betaling van de facturen zijn overgegaan.
Nu deze facturen vals waren, is er sprake geweest van een onjuiste voorstelling van zaken tegenover de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake geweest van het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en samenweefsels van verdichtsels.
Op basis van de valse facturen zijn de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] bewogen om de in de bewijsmiddelen weergegeven gelden te betalen aan [bedrijf 2] .
Op grond van het vorenoverwogene is komen vast te staan dat [medeverdachte 1] zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting en valsheid geschrift.
Daarnaast is komen vast te staan dat de door de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] gestorte geldbedragen op de bankrekening van [bedrijf 2] vrijwel geheel en direct na die stortingen zijn overgeboekt naar de privérekening van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hieruit blijkt het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op een actieve en significante wijze betrokken is geweest bij de oplichting door [medeverdachte 1] van de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] via de facturen van [bedrijf 2] .
Dat blijkt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden:
- [bedrijf 2] staat op naam van verdachte;- alle door [bedrijf 2] bij de gemeente Amsterdam en bij [bedrijf 1] in rekening gebrachte
producten zijn niet aangetroffen op de werf;
- verdachte heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 1] meermalen heeft doorgekregen hoe hij moest antwoorden in geval van telefoontjes van de gemeente Amsterdam en/of [bedrijf 1] ;
- blijkens een WhatsApp-gesprek op 12 april 2014 wordt aan verdachte gevraagd wat “8 ruggen” voor hem zouden zijn en kort daarna wordt besproken hoe hij ingeval van vragen over een factuur moet reageren;
- de bankpas van [bedrijf 2] op naam van verdachte is aangetroffen bij [medeverdachte 1] ;
- met de bankpas van [bedrijf 2] is onder meer contant geld opgenomen bij [casino] ;
- via de bankrekening van [bedrijf 2] is 110.050 euro overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ;
- verdachte heeft zelf verklaard dat hij contant loon van de bankrekening heeft opgenomen, huur heeft overgemaakt en belasting heeft betaald; derhalve heeft hij zelf ook de beschikking gehad over de bankrekening van [bedrijf 2] en heeft hij daarvan gebruik gemaakt.
Gelet op het overwogene wordt de, niet concreet onderbouwde, verklaring van verdachte ter terechtzitting- kort samengevat inhoudende - dat via [bedrijf 2] daadwerkelijk werkzaamheden voor de gemeente Amsterdam zijn verricht, dat hij bij [bedrijf 2] alleen de uitvoerende werkzaamheden verrichte en niet betrokken is geweest bij het financiële gedeelte van [bedrijf 2] als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Verdachte en [medeverdachte 1] waren zich bewust van de samenwerking en wisten waarop de samenwerking was gericht, namelijk het bewegen van de gemeente Amsterdam en [bedrijf 1] tot het overboeken naar de bankrekening van [bedrijf 2] van de door [bedrijf 2] aan hen verzonden facturen.
Verdachte heeft daarin met zijn gedragingen een wezenlijke rol vervuld. Daarmee acht de rechtbank het opzet van verdachte op zowel zijn eigen bijdrage als het misdrijf dat hij daarmee heeft ondersteund bewezen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het medeplegen van oplichting zoals onder feit 1 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Uit hetgeen ten aanzien van feit 1 overwogen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alle gelden van [bedrijf 2] die verdachte en [medeverdachte 1] hebben gebruikt ter zake van de betreffende overschrijvingen, contante opnames en uitgaven zoals onder feit23 ten laste zijn gelegd, afkomstig zijn van misdrijf.
Verdachte wist dat die geldbedragen afkomstig waren van misdrijf en heeft met gebruikmaking van die gelden de herkomst van die geldbedragen verhuld, die geldbedragen overgedragen, omgezet en daarvan gebruik gemaakt.
De rechtbank is op grond van de grote hoeveelheid aan overschrijvingen, betalingen en uitgaven en de lange termijn waarbinnen deze overschrijvingen, betalingen en uitgaven hebben plaatsgevonden van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt voorts dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.