ECLI:NL:RBOVE:2020:1372

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
ak_19_1742
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in Wob-verzoek omtrent Dossier Zwembad Tubbergen

In deze zaak heeft eiser, wonende in Duitsland, op 6 september 2019 beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. Eiser verzocht de rechtbank om de ontbrekende stukken behorend bij het Dossier Zwembad Tubbergen af te geven, omdat hij eerder via de Wet openbaarheid van bestuur (Wet Wob) delen van de stukken had opgevraagd, maar belangrijke items ontbraken. De rechtbank Overijssel heeft op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Eiser had in het verleden meerdere Wob-verzoeken ingediend, maar tegen de besluiten van verweerder op deze verzoeken zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat, aangezien eiser na zijn laatste Wob-verzoek op 1 mei 2018 geen nieuwe verzoeken heeft ingediend waarop verweerder had moeten beslissen.

Daarom verklaart de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep van eiser kennis te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1742

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder,

gemachtigde: G.J. ten Brinke.

Procesverloop

Eiser heeft op 6 september 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 11 oktober 2019 een reactie op het verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in zijn beroepschrift via de rechtbank verzocht/geëist dat verweerder de ontbrekende stukken behorend bij het Dossier Zwembad Tubbergen afgeeft dan wel overhandigt. Eiser vraagt hierom, omdat op meerdere verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wet Wob) delen van de stukken zijn verstrekt en de belangrijke items uit de stukken niet. Eiser heeft in zijn beroepschrift omschreven op welke stukken zijn verzoek ziet.
2. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep in kan stellen bij de bestuursrechter.
Onder een besluit wordt volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Uit de door verweerder overgelegde stukken is gebleken dat eiser in 2014, 2015 en 2018 bij verweerder stukken in het kader van de Wet Wob heeft opgevraagd. Verweerder heeft op deze verzoeken beslist. Tegen verweerders besluiten op deze Wob-verzoeken zijn geen rechtsmiddelen aangewend door eiser.
4.1
Na het laatste Wob-verzoek van 1 mei 2018 heeft eiser bij verweerder geen verzoek meer ingediend waarop verweerder had moeten beslissen. Dit hebben partijen ter zitting bevestigd.
4.2
Hieruit volgt dat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar dan wel beroep openstaat. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om van het beroep van eiser kennis te nemen.
4.3
De bestuursrechter is evenmin bevoegd om een bestuursorgaan, zoals verweerder, iets op te dragen, tenzij daaraan een vernietigd besluit ten grondslag ligt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, als griffier. De beslissing is uitgesproken op
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat rechter
deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.