ECLI:NL:RBOVE:2020:1270

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
08-952499-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot oplichting en valse aangifte na autobrand

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 40-jarige man uit Steenwijk, die in 2018 zijn auto in brand stak met de bedoeling de verzekering op te lichten. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast moet hij hulp accepteren om zijn financiën op orde te krijgen. De zaak kwam aan het licht na een valse aangifte van diefstal met geweld en brandstichting, die de verdachte deed op 13 mei 2018. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op dat moment wist dat zijn aangifte niet waar was. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij meegewogen in haar beslissing. De verdachte had in het verleden al meerdere keren te maken gehad met de justitie, maar had sinds 2004 geen strafbare feiten meer gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten en legde de straf op, waarbij ook rekening werd gehouden met de noodzaak van hulp voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-952499-18 (P)
Datum vonnis: 26 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Pol en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat te IJhorst, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 13 mei 2018 valse aangifte heeft gedaan van diefstal met geweld en brandstichting
en
feit 2:in de periode van 13 mei 2018 tot en met 13 juni 2018 heeft geprobeerd verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij] op te lichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 13 mei 2018 te Steenwijk, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar/strafbare feit/feiten is/zijn gepleegd, door ten overstaan van [verbalisant] , hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland, in strijd met de waarheid aangifte te doen van diefstal met geweld en/of brandstichting (gesticht door een ander dan door verdachte), wetende dat dat/die strafbare feit(en) niet is/zijn gepleegd;
2
hij in of omstreeks de periode van 13 mei 2018 tot en met 13 juni 2018 te Steenwijk, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (verzekeringmaatschappij) [verzekeringsmaatschappij] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een hoeveelheid geld:
- een schadeaangifteformulier heeft ingevuld,
- in voornoemd schadeaangifteformulier heeft opgenomen dat overvallers de auto in brand hebben gestoken, wetende dat dit in strijd is met de waarheid en/of
- voornoemd schadeaangifteformulier heeft ingediend bij [verzekeringsmaatschappij] ten behoeve van een schadeclaim op zijn autoverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] , te weten:
feit 1
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 maart 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte van 13 mei 2018, pagina 123-131;
feit 2
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 maart 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [naam] namens [verzekeringsmaatschappij] van 5 oktober 2018, pagina 410-414.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op 13 mei 2018 te Steenwijk, aangifte heeft gedaan dat strafbare feiten zijn gepleegd, door ten overstaan van [verbalisant] , hoofdagent van politie eenheid Oost-Nederland, in strijd met de waarheid aangifte te doen van diefstal met geweld en brandstichting gesticht door een ander dan door verdachte, wetende dat die strafbare feiten niet zijn gepleegd;
2
hij in de periode van 13 mei 2018 tot en met 13 juni 2018 te Steenwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels verzekeringmaatschappij [verzekeringsmaatschappij] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid geld:
- een schadeaangifteformulier heeft ingevuld,
- in voornoemd schadeaangifteformulier heeft opgenomen dat overvallers de auto in brand hebben gestoken, wetende dat dit in strijd is met de waarheid en
- voornoemd schadeaangifteformulier heeft ingediend bij [verzekeringsmaatschappij] ten behoeve van een schadeclaim op zijn autoverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is
strafbaar gesteld in artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
feit 2
het misdrijf:
poging tot oplichting
strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 326 Sr.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering en dat verdachte, indien de reclassering dat geïndiceerd acht, mee zal werken aan een ambulante behandeling.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte passende hulp nodig heeft, omdat de ten laste gelegde feiten zijn veroorzaakt door de financiële problematiek van verdachte en zijn onvermogen om daar op een goede manier mee om te kunnen gaan. Gelet hierop heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden het reclasseringstoezicht zoals de officier van justitie dat heeft voorgesteld. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich geconformeerd aan de eis dat aan verdachte een werkstraf wordt opgelegd en zich wat betreft de hoogte daarvan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft in zijn aangifte bij de politie gesteld dat hij het slachtoffer is geworden van diefstal met geweld en van brandstichting van zijn auto terwijl hij daar zelf nog in zat. Dit zijn zeer ernstige feiten. In diverse (landelijke) media is hieraan aandacht besteed en deze feiten hebben in de maatschappij onrust veroorzaakt. De politie is op grond van deze aangifte een uitgebreid opsporingsonderzoek gestart. Verder heeft verdachte zich bij een verzekeringsmaatschappij gemeld en een schadeclaim ingediend. In werkelijkheid had verdachte zijn auto zelf op een afgelegen plek in de brand gestoken om met het door de verzekeringsmaatschappij uit te keren geld zijn financiële problemen op te lossen.
Dit handelen heeft ertoe geleid dat veel mensen gevoelens van onveiligheid hebben ervaren en dat politiecapaciteit is ingezet die hard nodig is voor het oplossen van echte misdrijven, waarbij nodeloze kosten zijn gemaakt. De verdachte heeft op geen enkel moment blijk gegeven van enig besef hiervan maar alleen oog gehad voor zijn eigen situatie en geldelijk gewin. Door zich ten aanzien van de politie en anderen – getuigen ter plaatse en mensen in zijn directe omgeving – als slachtoffer voor te doen heeft hij velen, die hem dientengevolge met empathie tegemoet traden, een rad voor ogen gedraaid. Dit schaadt het algemeen vertrouwen in de medemens. Ook heeft verdachte het vertrouwen dat tussen een verzekeraar en een verzekeringnemer dient te bestaan, op ernstige wijze geschaad. Alleen dankzij adequaat handelen van de politie en het Openbaar Ministerie naar aanleiding van vermoedens over de valsheid van de aangifte is voorkomen dat de verzekeringsmaatschappij – en indirect de verzekerden van de verzekeringsmaatschappij – zijn benadeeld.
De persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 februari 2020 blijkt dat verdachte in het verleden meermaals is veroordeeld voor vermogensdelicten – waaronder wegens het doen van valse aangifte in combinatie met een poging tot oplichting in 2001 – maar dat hij tussen 2004 en de huidige feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting ten overstaan van de rechtbank en de officier van justitie, meerdere steeds wisselende verklaringen over de toedracht van de autobrand op 13 mei 2018 afgelegd, in de wetenschap dat ook deze verklaringen alle in strijd met de waarheid waren, en verdachte heeft daarbij ook handelingen verricht in een poging om deze onwaarheden te verhullen. Verdachte heeft bijna twee jaar lang een reeks aan onwaarheden de wereld in gebracht zonder dat hij enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Ook voor zijn partner, zo heeft verdachte aangegeven, heeft hij verzwegen wat er werkelijk was gebeurd. De rechtbank rekent dat verdachte aan. Pas aan het eind van de behandeling van de feiten ter terechtzitting, nadat hij twee uur lang zijn leugenachtige versie heeft volgehouden, heeft hij aangegeven dat hij zo heeft gehandeld omdat hij zich geen raad meer wist met de situatie en geen uitweg meer zag. De ernst en impact van het gepleegde rechtvaardigt zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hierboven is beschreven omtrent het geschade vertrouwen. Het feit dat verdachte uiteindelijk toch openheid van zaken heeft gegeven en open lijkt te staan voor hulp zal de rechtbank in die zin ten positieve van verdachte meewegen dat aan hem een
voorwaardelijkegevangenisstraf zal worden opgelegd.
De rechtbank neemt verder mee in haar overweging hetgeen reclasseringswerker A. Buiten in het reclasseringsrapport van 27 november 2019 heeft overwogen dat in het geval van een veroordeling een beeld naar voren komt van iemand die gebrekkige probleemoplossende vaardigheden heeft. Verder blijkt uit het advies dat verdachte schulden heeft en dat het delict gerelateerd lijkt aan problemen op het leefgebied financiën. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte meer schulden heeft dan hij bij de reclassering heeft aangegeven en dat hij geen inzicht heeft in de totale hoogte daarvan. Wel heeft hij een baan en heeft hij naar eigen zeggen regelingen getroffen voor een deel van zijn schulden. Verdachte woont met zijn gezin in een huurwoning en wil een stabiel en zelfredzaam leven opbouwen.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte hulp krijgt voor zijn geestelijke en financiële problematiek en verbindt aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf daarom de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering om onder meer hulp te krijgen bij zijn financiën en dat hij mee zal werken aan diagnostiek en een eventuele ambulante behandeling als de reclassering dat aangewezen acht. Om recht te doen aan de ernst van de feiten en de maatschappelijke onrust die daarmee is veroorzaakt, legt de rechtbank naast deze voorwaardelijke gevangenisstraf ook de maximale werkstraf op van 240 uur. De dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht zal hierop in mindering worden gebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is
feit 2
het misdrijf:
poging tot oplichting
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt daarbij als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- dat verdachte zich op eerste uitnodiging van de reclassering aldaar zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de reclassering gedurende de proeftijd inzicht geeft in zijn financiën en schulden en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
- zal meewerken aan diagnostiek, indien de reclassering dat nodig acht, en zich, indien geïndiceerd, onder behandeling zal stellen van een door de reclassering te bepalen zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven en zich daarbij zal houden aan de huisregels van de zorgverlener en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mrs. F. van der Maden en N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.
Buiten staat
Mr.drs. H.M. Braam en mr. N.J.C. Monincx zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2018558865. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.