ECLI:NL:RBOVE:2020:1256

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
08-952615-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne, bezit van professioneel vuurwerk en verboden wapenbezit

De rechtbank Overijssel heeft op 24 maart 2020 een 55-jarige man uit Deventer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De man werd schuldig bevonden aan handel in cocaïne, bezit van professioneel vuurwerk en verboden wapenbezit. Tijdens een doorzoeking op 27 november 2019 werd in zijn woning meer dan 14 gram cocaïne aangetroffen, evenals professioneel vuurwerk en een busje traangas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 23 april 2019 tot en met 27 november 2019 cocaïne heeft gedeald en opzettelijk in bezit had van de drugs en vuurwerk. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere strafblad en de korte periode van handelen. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar op basis van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De inbeslaggenomen telefoons werden verbeurd verklaard, terwijl de auto aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-952615-19 (P)
Datum vonnis: 24 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
nu verblijvende in P.I. Achterhoek te Zutphen

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 23 april 2019 tot en met 27 november 2019 in cocaïne heeft gedeald;
feit 2:op 27 november 2019 14,11 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 3:op 27 november 2019 professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad;
feit 4:op 27 november 2019 een busje traangas voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2019 tot en met 27 november 2019
te Deventer, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2019 te Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 12,11 gram cocaïne (in 48 wikkels) en/of - ongeveer 2,10 gram cocaïne (in 10 ponypacks/wikkels), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 27 november 2019, te Deventer, in elk geval in Nederland,
opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten 7, in elk geval meerdere, stuks
(Super) Cobra 6, bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en/of voorhanden
heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 27 november 2019 te Deventer een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje traangas, in elk geval CS Gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de raadsman is aangevoerd dat in het dossier de tapgesprekken, de CIOT-bevraging en de historische gegevens van het getapte nummer ontbreken. Eveneens ontbreken alle tap-processen verbaal, waardoor de verdediging geen controle kan uitoefenen. De raadsman van verdachte is gelet hierop van mening dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier alle benodigde stukken bevat om tot een gedegen beoordeling van de zaak te kunnen komen.
De rechtbank stelt vast dat een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde is. Hiervan kan sprake zijn indien met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan dienst recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Door de verdediging zijn in dit geval geen concrete aanwijzingen gegeven van doelbewuste en grove veronachtzaming van genoemde belangen.
Nu de rechtbank ook niet is gebleken van doelbewuste en grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, dient het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard.
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
In het onderzoek Kopenhagen komt verdachte naar voren als dealer van harddrugs. In het kader van dat onderzoek is er op 27 november 2019, na de aanhouding van verdachte, in zijn woning een doorzoeking geweest onder leiding van de rechter-commissaris. Daarbij werden onder andere diverse mobiele telefoons, een hoeveelheid harddrugs, een zevental Cobra’s 6, een busje traangas en een auto in beslag genomen. In de verschillende verhoren die volgen heeft verdachte verklaard over de verschillende feiten, waarbij hij het dealen van harddrugs, het voorhanden hebben van de harddrugs, het busje traangas en de Cobra’s 6 heeft bekend. Met betrekking tot de duur van de handel in cocaïne verschilt de verdediging met de officier van justitie van mening.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Voor de periode van 23 april 2019 tot en met augustus 2019 is door de officier van justitie verwezen naar de processen-verbaal over de historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] van verdachte.. Tevens heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van diverse getuigen die zijn geconfronteerd met deze historisch gegevens.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 bewezen kan worden, echter de periode waarin daadwerkelijk gehandeld is ziet slechts op de periode begin september 2019 tot 27 november 2019, ongeveer 10 weken. De raadsman heeft aangevoerd dat uit de historische gegevens betreffende het telefoonnummer van verdachte over de periode daar aan voorafgaand, niet is vast te stellen dat de contacten die daar uit blijken over de handel in cocaïne gaan. Verdachte, maar ook de getuigen hebben aangegeven dat zij over andere zaken contact hadden.
Voor het overige heeft de raadsman aangegeven dat de feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier, en op grond van het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat verdachte in de periode van september 2019 tot en met 27 november 2019 heeft gedeald in cocaïne. Door verdachte is voornoemd dealen gedurende deze periode bekend.
Verdachte heeft aangevoerd dat de gesprekken met de gebruikers in de periode voorafgaand aan de maand september 2019 over andere zaken gingen dan over de handel in cocaïne. Verdachte heeft gemeld deze gebruikers allemaal al heel lang te kennen en ook met deze personen in de periode voorafgaand aan september 2019 veelvuldig contact heeft onderhouden. Verdachte heeft aangegeven vanaf september 2019 te dealen in cocaïne omdat zijn omgeving had aangegeven dat het een makkelijke manier van geld verdienen was en hij geld nodig had om zijn zieke schoonvader in de [land] financieel te ondersteunen.
De verklaring van verdachte komt grotendeels overeen met de verklaring die de getuige [getuige 1] ter zitting heeft afgelegd, namelijk dat zij elkaar al langere tijd kennen en dat zij, zo denkt getuige [getuige 1] , ongeveer vanaf september 2019 contact met elkaar onderhielden over de aankoop van harddrugs. Ook andere afnemers van drugs hebben bij de politie verklaard dat zij niet enkel contact hadden met verdachte over de aankoop van harddrugs. Zij kenden elkaar al langere tijd en spraken telefonisch ook over andere onderwerpen met elkaar. Naar het oordeel van rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen in harddrugs in de periode voorafgaand aan de maand september 2019.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan in de periode van september 2019 tot en met 27 november 2019
De rechtbank komt ook tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Feit 1:
- de verklaring van de getuige [getuige 1] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 maart 2020;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals die is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 maart 2020;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] van 3 december 2019, p. 118 – 121;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] van 28 november 2019, p. 111- 114;
Feit 2:
- een geschrift, zijnde een rapport Identificatie van Drugs en Precursoren, van het Nederlands Forensisch Instituut, van 24 februari 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende de doorzoeking van de woning van verdachte, van 28 november 2029, p. 63 – 64;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende spoeddoorzoeking van 28 november 2019, p. 65 – 66;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals die is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 maart 2020.
Feit 3:
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende de doorzoeking van de woning van verdachte, met bijlagen, van 28 november 2019, p. 51 – 60;
- het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 16 december 2019, p. 210 - 219;
- een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van 2 oktober 2014, p. 225 – 232;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals die is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 maart 2020.
Feit 4:
- het proces-verbaal van bevindingen Aantreffen Defenol CS GAS, van 3 december 2019, p. 205 -206;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals die is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 maart 2020.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 27 november 2019 te Deventer, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 27 november 2019 te Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 12,11 gram cocaïne (in 48 wikkels) en - ongeveer 2,10 gram cocaïne (in 10 ponypacks/wikkels), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op 27 november 2019, te Deventer, in elk geval in Nederland,opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten 7 stuks (Super) Cobra 6, bestemd voor particulier gebruik, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 27 november 2019 te Deventer een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een busje traangas, in elk geval CS Gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9.2.2.1 Wet milieubeheer, 1.2.2. Vuurwerkbesluit, 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten. en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer juncto artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, opzettelijk begaan;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Verder vordert de officier van justitie verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten een Samsung telefoon, een Nokia telefoon en een personenauto Nissan Pixo.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, met daarbij eventueel een voorwaardelijke straf.
Tevens heeft de raadsman verzocht om de teruggave van de auto nu deze slechts sporadisch werd gebruikt voor de verkoop van cocaïne. Gelet op de waarde van de auto en de rol die de auto heeft gespeeld bij de verkoop van de cocaïne zou verbeurdverklaring een te zware sanctie zijn. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de beslissing over de twee telefoons.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang:
- het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 11 februari 2020;
- een reclasseringsadvies , gedateerd 30 januari 2020, opgemaakt door [naam] van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering
Verdachte heeft zich in een periode van zo’n 3 maanden schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. De deals kwamen veelal telefonisch tot stand, waarna de cocaïne op de afgesproken plaats op straat of in een auto aan de afnemer werd verstrekt. In de woning van verdachte heeft de politie een handelsvoorraad van meer dan 14 gram cocaïne aangetroffen.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs zoals cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid en cocaïne om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst I is geplaatst. Daarnaast leidt de handel in harddrugs vaak tot ernstige nevencriminaliteit. Voorts werkt het criminele geld dat ermee wordt verdiend ondermijnend in de samenleving. Hierdoor ondervinden anderen (ernstige) overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het bewezenverklaarde handelen slechts zijn eigen financiële gewin en behoeften voor ogen heeft gehad en geen acht heeft geslagen op de negatieve gevolgen zoals hierboven zijn beschreven. Door zijn handelen heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Gelet op de ernst van de feiten komt in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij de laatste 14 jaren niet meer is veroordeeld voor het plegen van een Opiumdelict zodat hij in die zin moet worden aangemerkt als een first offender. Verder weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat de periode waarin gedeald is korter is dan waarvoor de officier haar straf heeft gevorderd.
Uit bovengenoemd reclasseringsadvies komt naar voren dat verdachte zijn leven redelijk op orde had. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig. Zij adviseert wel een fikse voorwaardelijke gevangenisstraf als ondersteuning voor verdachte om niet te recidiveren.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan een deel, te weten vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren op zijn plaats is. Hiermee beoogt de rechtbank tevens te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw in de fout gaat.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de twee op de beslaglijst vermelde telefoons (een Nokia en een Samsung) moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren en het voorwerpen betreffen met behulp van welke feit één is begaan of voorbereid.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde personenauto Nissan Pixo. Gelet op de straf die de rechtbank oplegt, de bewezenverklaarde beperkte periode van dealen, alsmede de door de officier van justitie aangezegde ontnemingsvordering, acht de rechtbank het niet opportuun ook een verbeurdverklaring van deze personenauto uit te spreken.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a en 57 Wetboek van Strafrecht.
11. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- kwalificeert dit zoals hiervoor vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen Nokia telefoon en Samsung telefoon;
- gelast de teruggave van de personenauto Nissan Pixo aan verdachte;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2019.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.