ECLI:NL:RBOVE:2020:1244

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
08-770368-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedendelict met onvoldoende bewijs op basis van enkel slachtofferverklaring

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarig meisje. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 10 maart 2020, waar de officier van justitie, mr. E.J. Leunk, en de raadsman van de verdachte, mr. A.W. Syrier, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het vermeende slachtoffer, hoewel consistent en betrouwbaar, op zichzelf onvoldoende bewijs bood om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn: het slachtoffer en de verdachte. Aangezien de verdachte ontkende, was het aan de rechtbank om te beoordelen of er voldoende bewijs was om de verdachte als dader aan te wijzen. De rechtbank concludeerde dat er geen ander bewijsmateriaal was dat de verklaring van het slachtoffer op specifieke punten ondersteunde, en dat getuigenverklaringen van horen zeggen niet voldoende waren.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door [naam 2], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij haar vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon indienen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-770368-17 (P)
Datum vonnis: 24 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Leunk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met een meisje dat nog geen zestien jaar oud was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de nacht van 20 op 21 mei 2017 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het: - naar beneden en/of uittrekken van haar pyjamabroekje en/of (vervolgens) - likken aan/over haar vagina, althans aan/over haar schaamstreek.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich vaak door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer, dat aangifte heeft gedaan en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of er is voldaan aan het bewijsminimum.
Ook in deze zaak is de vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan.
Verdachte ontkent en dit brengt mee dat de verdachte enkel op basis van de verklaring van [naam 1] als dader kan worden aangewezen. Die enkele verklaring is echter op grond van de wet onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Het dossier of het onderzoek ter zitting moet ander bewijsmateriaal opleveren dat haar verklaring op specifieke punten ondersteunt. Hiervoor acht de rechtbank het, in dit geval, onvoldoende dat getuigen ‘de auditu’ ofwel van horen zeggen, verklaren over wat zij (destijds) van [naam 1] hebben gehoord. De verklaring van [naam 1] acht de rechtbank weliswaar consistent, betrouwbaar en authentiek, maar deze verklaring vindt op essentiële punten onvoldoende steun in overige bewijsmiddelen. De rechtbank kan niet anders oordelen dan dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen. De rechtbank zal verdachte daarvan om die reden vrijspreken.

5.De schade van de benadeelde

5.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam 2] heeft zich als wettelijke vertegenwoordiger namens de minderjarige [naam 1] gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen voor immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging stelt zich op het stadpunt dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt vrijgesproken. Dat heeft tot gevolg dat de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. T.M. van Wanrooij, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
Mr. Van Wanrooij en de griffier zijn niet in staat dit vonnis te ondertekenen.