ECLI:NL:RBOVE:2020:1242

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
C/08/244370 / KG ZA 20-39
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-concurrentiebeding in maatschapsovereenkomst tandartsen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een besloten vennootschap (hierna: eiseres) tegen de maatschap voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtchirurgie (hierna: gedaagde). Eiseres heeft de maatschapsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2020 en wenst zich aan te sluiten bij een andere tandartspraktijk. De maatschap houdt eiseres aan het non-concurrentiebeding dat in de overeenkomst is opgenomen, dat eiseres verbiedt om gedurende tien jaar na beëindiging van de maatschap in een straal van 15 kilometer van de praktijk van de maatschap werkzaam te zijn als tandarts specialist.

Eiseres vordert in dit kort geding onder andere schorsing van het non-concurrentiebeding en toestemming om kleine chirurgische behandelingen uit te voeren in de nieuwe praktijk. De voorzieningenrechter oordeelt dat het non-concurrentiebeding mogelijk nietig is op grond van de mededingingswetgeving, omdat de duur van tien jaar als onredelijk wordt beschouwd. De voorzieningenrechter concludeert dat eiseres ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de maatschap niet kan handhaven dat non-concurrentiebeding. De vorderingen van eiseres worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de maatschap wordt veroordeeld om te gedogen dat eiseres haar werkzaamheden kan voortzetten in de nieuwe praktijk.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen tot schorsing van het non-concurrentiebeding en de vordering tot matiging van boetes af, omdat eiseres geen belang meer heeft bij deze vorderingen nu het beding mogelijk nietig is. De maatschap wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.723,89 worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 20 maart 2020 door mr. A.E. Zweers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/244370 / KG ZA 20-39
Vonnis in kort geding van 20 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.J. Lindeboom te Enschede,
tegen
de maatschap
MAATSCHAP VOOR MONDZIEKTEN, KAAK- AANGEZICHTCHIRURGIE,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
advocaat mr. W.I. Koelewijn te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de maatschap worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de aanvullende producties van [eiseres]
  • de conclusie van antwoord met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] is tandarts specialist op het vakgebied Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (MKA). [X] is directeur enig aandeelhouder van
[eiseres] .
2.2.
Zes partijen, onder wie [eiseres] , zijn op 22 december 2015 een maatschapsovereenkomst aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat zij met ingang van 31 december 2015 voor onbepaalde tijd een maatschap aangaan met als doel het uitoefenen voor gezamenlijk rekening en risico van een praktijk voor Tandarts specialisten op het vakgebied MKA. Voorts zijn zij in hun maatschapsovereenkomst, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“ (…)
Artikel 12 Beëindiging van de maatschapsovereenkomst en de maatschap ten aanzien van een partij
1) De maatschapsovereenkomst en de deelneming van de betreffende partij in de maatschap eindigt van rechtswege:
(…)
b. door opzegging van de overeenkomst door de betreffende partij dan wel, op de datum waartegen is opgezegd, welke datum tenminste 12 maanden na de datum van schriftelijke kennisgeving is gelegen.
(…)
Artikel 14 Gevolgen van beëindiging van de overeenkomst ten aanzien van een partij
1) (…) De goodwillsom, de vergoeding die de gezamenlijk overblijvende partijen voor het aandeel aan de rechtverkrijgenden dienen te betalen, zal elk jaar in januari voor het komende jaar door de maatschapsvergadering voor partijen bindend worden vastgesteld. De goodwillsom zal worden betaald op het moment dat een nieuwe partij zal toetreden tot de maatschap en kan eventueel verrekend worden met de openstaande schulden van de betreffende partij aan de maatschap of gezamenlijk e partijen. De goodwillsom vermindert met 1/3, indien 1 jaar na de beëindiging geen nieuwe partij is toegetreden en met 2/3, indien 2 jaar na de beëindiging geen nieuwe partij is toegetreden en vervalt geheel, indien na 3 jaar na beëindiging nog geen nieuwe partij is toegetreden, in alle drie gevallen voor zover het niet toetreden van een nieuwe partij niet aan de overige partijen verwijtbaar is.
2) Indien de overeenkomst met toepassing van artikel 12 lid 1 sub b t/m h eindigt, verblijft het aandeel in de maatschapspraktijk aan de andere partijen onder de verplichting voor deze partijen aan de uitgetreden partij de in artikel 14 lid 1 bedoelde goodwillsom uit te keren overeenkomstig het bepaalde in lid (1), eventueel onder verrekening van de openstaande schulden van de betreffende partij. De partijen verlenen elkaar over en weer onherroepelijk volmacht, om al die handelingen die noodzakelijk zijn om het in de voorgaande volzin vermelde verblijvingsbeding te effectueren, te verrichten. De overblijvende partijen zullen de maatschap voortzetten.
(…)
Artikel 17 Non-concurrentiebeding
1) De partij ten aanzien waarvan de maatschapsovereenkomst en het deelnemen in de maatschap wordt beëindigd dan wel die de maatschapsovereenkomst en zijn deelneming opzegt, zal gedurende een periode van tien jaar, na de datum van beëindiging, noch zelfstandig, noch in dienstverband de praktijk van een specialist voor MICA uitoefenen, dan wel direct of indirect bij een dergelijke praktijkuitoefening betrokken zijn binnen een straal van 15 km van de respectievelijke locaties, alwaar de praktijk door de maatschap wordt uitgeoefend.
2) Dit geldt op straffe van een terstond opeisbare boete van € 2000,00 (…) voor elke dag dat de overtreding voortduurt (…)”.
2.3.
Blijkens het uittreksel uit het Handelsregister staat als activiteiten van de maatschap vermeld:
Praktijken van medisch specialisten en medische dagbehandelcentra (geen tandheelkunde of psychiatrie). Specialistenmaatschap voor patiënten die behandeld worden voor afwijkingen in aangezicht, mond en/of kaken.”
2.4.
[eiseres] heeft eind februari 2019 ex artikel 12 lid 1 sub b van de maatschapsovereenkomst de maatschapsovereenkomst opgezegd met ingang van
1 maart 2020.
2.5.
[eiseres] is voornemens om zich met ingang van 1 maart 2020 aan te sluiten bij Tandartspraktijk [A] te [plaats] . [eiseres] wenst daar kleine chirurgische niet specialistische behandelingen (zoals deze normaal gesproken ook door een tandarts niet specialist worden uitgevoerd) uit te voeren, waaronder onder meer ook extracties, chirurgische verwijderingen en het zetten van implantaten.
2.6.
Bij emailbericht van 22 januari 2020 heeft de maatschap aan [eiseres] bericht dat zij [eiseres] onverkort zal houden aan het non-concurrentiebeding.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de werking van het in artikel 17 van de Maatschapsovereenkomst opgenomen
non-concurrentiebeding schorst;
II. de werking van het in artikel 17 van de Maatschapsovereenkomst opgenomen
non-concurrentiebeding beperkt in die zin dat het [eiseres] zal zijn toegestaan om vanaf
1 maart 2020 kleine chirurgische niet specialistische behandelingen (zoals deze normaliter ook door een tandarts niet specialist worden uitgevoerd), waaronder onder meer ook extracties, chirurgische verwijderingen en het zetten van implantaten, te verrichten binnen een straal van 15 kilometer van de respectievelijke locaties, alwaar de praktijk door de maatschap wordt uitgeoefend;
III. de maatschap veroordeelt om te gehengen en te gedogen dat [eiseres] vanaf
1 maart 2020 kleine chirurgische niet specialistische behandelingen (zoals deze normaliter ook door een tandarts niet specialist worden uitgevoerd), waaronder onder meer ook extracties, chirurgische verwijderingen en het zetten van implantaten, zal verrichten binnen een straal van 15 kilometer van de respectievelijke locaties, alwaar de praktijk door de maatschap wordt uitgeoefend;
IV. eventueel door [eiseres] als gevolg van overtreding van het in artikel 17 van de
maatschapsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding verbeurde boeten over de periode van 1 maart 2020 tot en met de dag van het in de onderhavige zaak door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis matigt tot nihil, dan wel een ander door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
V. de maatschap verbiedt om verrekeningen toe te passen op aanspraak van
[eiseres] op zijn winstdeel tot en met het moment van uittreden;
VI. de maatschap verbiedt om aan maten waarvan de uittredingsdatum later ligt dat
de uittredingsdatum van [eiseres] eerder een goodwillsom toe te kennen en uit te betalen dan aan [eiseres] ;
VII. de maatschap veroordeelt in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om de vraag of het [eiseres] is toegestaan om de door haar benoemde voorgenomen werkzaamheden uit te voeren in een andere tandartsenpraktijk, omdat deze al dan niet in strijd zijn met het tussen partijen overeengekomen non-concurrentiebeding, alsmede om de vraag of [eiseres] kan verlangen dat zij eerder dan andere uittredende maten de aan haar toekomende goodwillsom krijgt uitgekeerd.
4.2.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [eiseres] ontvankelijk is in (al) haar vorderingen jegens de maatschap, nu het meest verstrekkende verweer van de maatschap is dat [eiseres] de verkeerde partij heeft gedagvaard, nu de afzonderlijke maten en niet de maatschap als zodanig, partij zijn bij het in de maatschapsovereenkomst overeengekomen non-concurrentiebeding.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt het verweer van de maatschap niet. Schuldeisers van de maatschap hebben zowel de mogelijkheid van het aanspreken van de gezamenlijke maten (met de mogelijkheid van verhaal op het maatschapsvermogen) als van het aanspreken van individuele (rechts)personen die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst maat waren (met de mogelijkheid van verhaal op hun privévermogens).
Zoals is aanvaard in HR 5 november 1976,
NJ1977/586, m.nt. WHH (Moret Gudde Brinkman), kan in de dagvaarding worden volstaan met vermelding van de naam van de maatschap indien de gezamenlijke maten onder die naam op voor derden duidelijk kenbare wijze aan het rechtsverkeer deelnemen. Dat is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter het geval. De maatschap is ingeschreven in het Handelsregister. Daarnaast is ter zitting gebleken dat het salaris van personeel wordt betaald door de maatschap en dat de maatschap ook een eigen bankrekening heeft. Daaruit vloeit voort dat de maatschap niet langer ‘stil’ is. Dat inschrijving in het Handelsregister een wettelijke vereiste is voor de stille maatschap maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. [eiseres] is ontvankelijk in haar vorderingen.
Overtreding non-concurrentiebeding?
4.4.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [eiseres] het in de maatschapsovereenkomst overeengekomen non-concurrentiebeding schendt door de door haar voorgenomen werkzaamheden te gaan uitoefenen bij Tandartspraktijk [A] te [plaats] . De maatschap stelt zich op het standpunt dat dat het geval is, [eiseres] stelt van niet.
4.5.
De vraag spitst zich allereerst toe op de vraag of het overeengekomen
non-concurrentiebeding nietig is in het licht van de mededingingswetgeving, zoals [eiseres] stelt en de maatschap betwist.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop.
Artikel 6 Mw verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt beperkt of vervalst. Op grond van artikel 6 lid 2 Mw zijn met het kartelverbod strijdige overeenkomsten van rechtswege nietig. De stelplicht en bewijslast van de stelling dat sprake is van een inbreuk op het mededingingsrecht rust op die partij die zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept, in dit geval [eiseres] . Uit vaste rechtspraak volgt dat alleen beperkingen die de concurrentie op de relevante markt in mededingingsrechtelijk relevante mate aantasten in strijd zijn met het mededingingsrecht.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat het in de overeenkomst opgenomen
non-concurrentiebeding de strekking heeft de mededinging te beperken. Het (enkele) doel ervan is immers dat [eiseres] tijdens de overeengekomen periode de maatschap op de in het beding omschreven wijze niet zal beconcurreren (niet door direct of indirect met de activiteiten van de maatschap concurrerende activiteiten te verrichten en ook niet door direct of indirect betrokken te zijn bij een onderneming die concurrerende activiteiten verricht).
4.8.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het overeengekomen
non-concurrentiebeding een duur kent van tien jaar. Het beding gaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter qua duur verder dan redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht. In de Mededeling van de Europese Commissie over nevenrestricties (PbEU 2005, C 56, p. 24-31) worden non-concurrentiebedingen tot maximaal drie jaar na overgang van de onderneming gerechtvaardigd geacht indien bij de overname goodwill en knowhow is overgedragen. Wanneer die bedingen uitsluiten betrekking hebben op goodwill, hetgeen hier het geval lijkt te zijn, zijn zij voor perioden van maximaal twee jaar gerechtvaardigd.
In bijzondere omstandigheden kunnen non-concurrentiebedingen met een langere duur gerechtvaardigd zijn, maar de maatschap heeft in deze procedure niet dan wel onvoldoende gemotiveerd onderbouwd waarom een non-concurrentiebeding voor de duur van tien jaar als noodzakelijk beding moet worden aangemerkt. Dat zich in deze zaak uitzonderlijke omstandigheden voordoen, die niet onder de Mededeling vallen en die kunnen rechtvaardigen dat van de daarin uiteengezette beginselen wordt afgeweken met een termijn van tien jaar, zijn gesteld noch gebleken. Het beding kan om die reden dan ook niet aangemerkt worden als een nevenrestrictie die ingevolge artikel 10 Mw aan de werking van artikel 6 Mw is onttrokken.
4.9.
Het standpunt van de maatschap dat van een nietig beding ex artikel 6 Mw geen sprake kan zijn, nu de maten inmiddels zijn overeengekomen dat de duur van het
non-concurrentiebeding wordt aangepast naar twee jaar en dat [eiseres] niet uitgezonderd is van die beperking, kan niet slagen.
4.10.
Niet in geschil is tussen partijen dat [eiseres] de maatschapsovereenkomst ingevolge artikel 12 lid 1 sub b rechtsgeldig heeft opgezegd en dat de deelname van [eiseres] is beëindigd per 1 maart 2020. De aanpassing van de duur van het non-concurrentiebeding naar twee jaar is overeengekomen op 3 of 4 maart 2020 tussen de resterende maten. Los van het antwoord op de vraag of deze (contractuele) conversie (met terugwerkende kracht) rechtens toelaatbaar is, gaat de aanpassing [eiseres] niet aan. [eiseres] was immers met ingang van 1 maart 2020 geen maat meer in de maatschap.
4.11.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter het niet-concurrentiebeding wegens strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 1 Mw nietig zal achten op grond van artikel 6 lid 2 Mw.
4.12.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe aan een beoordeling van de vraag of [eiseres] met de door haar voorgenomen activiteiten daadwerkelijk concurrerende werkzaamheden gaat verrichten en of er om die reden sprake is van een overtreding van het non-concurrentiebeding. Zoals hiervoor overwogen is het non-concurrentiebeding nietig en kan de maatschap het beding niet handhaven jegens [eiseres] .
4.13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen zoals geformuleerd onder I., II. en IV. moeten worden afgewezen. [eiseres] heeft, nu geoordeeld moet worden dat het beding nietig is, niet langer belang bij toewijzing van deze vorderingen. Ten aanzien van het gevorderde onder IV. geldt bovendien dat niet aannemelijk is geworden dat de maatschap aanspraak heeft gemaakt op eventueel verbeurde boetes. [eiseres] heeft wel belang bij het door haar onder III. gevorderde, nu de maatschap mogelijk niet voornemens is handhaving van het beding vrijwillig achterwege te laten. Vordering III. zal hierna dan ook worden toegewezen.
Moment uitbetalen goodwillsom
4.14.
Ten aanzien van vordering VI. is – afgezien van het declaratoire karakter daarvan – niet dan wel onvoldoende aannemelijk geworden wat het spoedeisend belang is bij toewijzing van deze vordering. Vanzelfsprekend dient de maatschap toepassing te geven aan de in de maatschapsovereenkomst overeengekomen wijze (en eventuele volgorde) van uitbetaling van de goodwillsom aan [eiseres] . Het non-concurrentiebeding, dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nietig is, staat aan betaling van de goodwillsom aan [eiseres] in ieder geval niet in de weg.
4.15.
Vordering V. is op geen enkele wijze onderbouwd door [eiseres] , zodat deze reeds om die reden dient te worden afgewezen.
4.16.
Hoewel een groot deel van de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen, zal de maatschap toch worden veroordeeld in de proceskosten. De maatschap dient immers, gelet op de overwegingen van de voorzieningenrechter die aan de afgewezen vorderingen ten grondslag liggen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 87,89
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.723,89.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de maatschap om te gehengen en te gedogen dat [eiseres] vanaf
1 maart 2020 kleine chirurgische niet specialistische behandelingen (zoals deze normaliter ook door een tandarts niet specialist worden uitgevoerd), waaronder onder meer ook extracties, chirurgische verwijderingen en het zetten van implantaten, zal verrichten binnen een straal van 15 kilometer van de respectievelijke locaties, alwaar de praktijk door de maatschap wordt uitgeoefend;
5.2.
veroordeelt de maatschap in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.723,89,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 20 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.type: