ECLI:NL:RBOVE:2020:1239

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
C/08/219240 / HA ZA 18-287
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake vordering tot uittreding en contractuele boetes in aandeelhoudersgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 maart 2020 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen Podo Pro B.V. en de gedaagden Manderijn B.V. en Beter Lopen B.V. Podo Pro vorderde onder andere uittreding uit Beter Lopen en betaling van contractuele boetes. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot uittreding toewijsbaar was, omdat Podo Pro in haar rechten en belangen was geschaad door het ontbreken van zeggenschap in de besluitvorming van Beter Lopen. De rechtbank benoemde een deskundige om de waarde van de aandelen van Podo Pro in Beter Lopen vast te stellen, met als peildatum 2 december 2016. Daarnaast oordeelde de rechtbank over de toewijsbaarheid van contractuele boetes die Manderijn aan Podo Pro verschuldigd was. De rechtbank concludeerde dat Manderijn inbreuk had gemaakt op de aandeelhoudersovereenkomst, wat leidde tot een boete van € 30.000,00. De rechtbank wees ook de vordering tot betaling van een management fee van € 45.375,00 gedeeltelijk toe, maar wees het deel van de vordering dat betrekking had op de periode na 9 juni 2016 af, omdat Podo Pro geen werkzaamheden meer had verricht. De rechtbank droeg partijen op om mee te werken aan het onderzoek door de benoemde deskundige, die de waarde van de aandelen moet vaststellen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/219240 / HA ZA 18-287
Vonnis van 11 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PODO PRO B.V.,
gevestigd te Deventer,
eiseres,
advocaat mr. M. Samsen te Deventer,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MANDERIJN B.V.,

gevestigd te Deventer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETER LOPEN B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagden,
advocaat mr. P.F. Schepel te Deventer.
Partijen zullen hierna Podo Pro en gedaagden – c.q. afzonderlijk Manderijn dan wel Beter Lopen – genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 september 2019
  • de brief van 18 november 2019 met aanvullende producties van de zijde van gedaagden
  • de brief van 25 november 2019 met een aanvullende productie van de zijde van Podo Pro
  • de bij brief van 26 november 2019 toegezonden aanvullende producties van de zijde van gedaagden
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2019
  • de aktes uitlating van beide partijen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

Naast de feiten die vermeld staan in het tussenvonnis van 4 september 2019 (hierna te noemen: het tussenvonnis), zijn voor de verdere beoordeling van deze zaak de volgende feiten van belang.
2.1.
Artikel 4 van de tussen Podo Pro en Beter Lopen gesloten managementovereenkomst luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
Ieder der partijen heeft het recht deze overeenkomst door opzegging te beëindigen tegen het einde van een kalendermaand, met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, onverminderd het in de wet en statuten bepaalde omtrent schorsing en ontslag van de bestuurder.
Partijen zijn gerechtigd de overeenkomst met onmiddellijke ingang zonder nadere ingebrekestelling en zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst of tot enige schadeloosstelling te zijn gehouden door middel van schriftelijke kennisgeving te beëindigen, in de navolgende gevallen:
(…)
d. bij defungeren of het niet meer beschikbaar zijn van een door ondergetekende sub 1 [Podo Pro,
rechtbank] ter beschikking te stellen persoon.
(…)”
2.2.
Artikel 13 lid 12 van de statuten van Beter Lopen luidt als volgt:
“Het Bestuur behoeft de goedkeuring van de Algemene Vergadering voor besluiten strekkende tot het sluiten – overdragen (in genot) daaronder begrepen – van het bedrijf van de Vennootschap of van een belangrijke deelneming van de Vennootschap.”
2.3.
In een e-mail van [A] aan [B] d.d. 22 juni 2016 staat onder meer vermeld:

Bij deze wil ik je mijn verbijstering laten weten over de hele gang van zaken na de bespreking tussen [C] , jij en ik op donderdag 9 juni 2016:
Nooit hebben [C] en ik aangedrongen op onvrijwillig vertrek.
Dit is ook niet in ons hoofd opgekomen. Je bent immers aandeelhouder van het bedrijf.
Zelf heb je aangegeven naar 2 dagen te gaan. Hiermee heb ik ingestemd; je factureert inmiddels 2 dagen fee naar Beter Lopen (zie bijlagen).
Voor je deels verlof periode van ruim 2 maanden heb je aangegeven dat je niet meer in dezelfde functie terug wilde keren.
(…)
Ook omdat de resultaten onze management fee niet meer kunnen dragen en de liquiditeiten tekort schieten, stelde jij voor dat wij samen van de winst/dividend te gaan leven.
Zelf heb ik aangegeven over je voorstel te willen nadenken.
Inzake de algemene directeursfunctie hebben we aangegeven, dat de meeste taken inmiddels bij [C] liggen.
(…)
De brief van 20 juni 2016:
[B] , je hebt zelf aangegeven niet meer op dezelfde plek in de organisatie terug te willen komen na de lange ingelaste vakantie.
Er is geen beslissing voorbereid en genomen tijdens je vakantie.
Wel hebben we willen bespreken dat je je inzet in het belang van het bedrijf voortzet gedurende de 2 dagen per week.
Daarbij dachten [C] en ik met name aan de commerciële taken.
(…)
Hoezo ben je ontslagen? Ik weet niet eens wie dat kan doen? Moet dat niet via een ava?
(…)?”
2.4.
[B] is per e-mail van 6 oktober 2016 uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering van Beter Lopen op 11 november 2016. In de betreffende e-mail staat vermeld dat de agenda voor die vergadering nog volgt.
2.5.
Per e-mail van 31 oktober 2016 zijn de agendapunten voor de betreffende aandeelhoudersvergadering aan [B] toegestuurd. Als eerste agendapunt stond hierin “Jaarrekening 2015” vermeld.
2.6.
[B] heeft vervolgens diezelfde dag per e-mail gereageerd. In die e-mail staat onder meer:
“- Het lijkt me zinloos elkaars tijd opnieuw te verdoen wegens het ontbreken of te laat toesturen van achterliggende stukken, wederom is de voorbereidingstijd ontoereikend voor een dergelijke zware agenda.
- Agendapunt 1: ik heb ruim twee maanden geleden al commentaar gegeven op en vragen gesteld over de conceptcijfers en hierop geen antwoorden gekregen. Hierop heb ik aangegeven een accountantscontrole te willen hebben uitgevoerd, ook hier heb ik geen reactie op mogen ontvangen. Zonder onafhankelijke accountantscontrole geeft PodoPro geen akkoord op de jaarcijfers 2015.
(…)”
2.7.
[B] is niet verschenen op de vergadering van aandeelhouders van 11 november 2016.

3.De verdere beoordeling

Met betrekking tot de gevorderde veroordeling van Manderijn tot betaling van € 40.000,00

3.1.
In artikel 5 van de tussen partijen gesloten aandeelhoudersovereenkomst is een onmiddellijk opeisbare boete van € 10.000,00 gesteld op iedere inbreuk die een partij maakt op een of meerdere bepalingen van die overeenkomst. Volgens Podo Pro heeft Manderijn artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst – op grond waarvan besluiten van de algemene vergadering, zolang Beter Lopen de 259.000 aandelen van Manderijn nog niet heeft ingekocht, slechts worden genomen met algemene stemmen – vier keer overtreden, namelijk door Podo Pro niet te betrekken bij de besluiten van de algemene vergadering om de jaarrekeningen over 2015 en 2016 vast te stellen en het faillissement van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online aan te vragen.
3.2.
In het tussenvonnis van 4 september 2019 is reeds een voorlopig oordeel gegeven over (onder meer) het verweer van gedaagden dat voornoemde besluiten nietig zijn en Manderijn daarom geen boetes zou kunnen verbeuren. De rechtbank blijft bij dat oordeel.
3.3.
De rechtbank is met Podo Pro van oordeel dat Manderijn op grond van het bepaalde in artikel 13 sub 12 van de statuten de goedkeuring behoefde van de algemene vergadering voor het aanvragen van de faillissementen van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online, hetgeen gedaagden overigens ook niet hebben betwist. Als niet weersproken staat vast dat [B] niet is opgeroepen voor de algemene vergaderingen waar is besloten het faillissement van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online aan te vragen. Dit betekent dat deze besluiten in strijd met artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst - dat een rechtsgeldige oproeping voor de algemene vergadering veronderstelt - zijn genomen en dat Manderijn in verband hiermee een boete van € 20.000,00 aan Podo Pro verschuldigd is geworden.
3.4.
De jaarrekening over 2015 is vastgesteld op de vergadering van aandeelhouders van 11 november 2016. [B] is per e-mail van 6 oktober 2016 voor die vergadering opgeroepen. Weliswaar vermeldt die oproeping niet de te behandelen onderwerpen, maar deze staan wel vermeld in de e-mail van 31 oktober 2016, die niet later dan op de achtste dag vóór die van de vergadering aan [B] is verzonden. De e-mail van 31 oktober 216 kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook als een rechtsgeldige oproeping worden beschouwd.
3.5.
Podo Pro stelt zich op het standpunt dat zij naar aanleiding van de concept jaarrekening over 2015 per e-mail van 29 augustus 2016 vragen heeft gesteld aan [A] en dat zij daar nooit een antwoord op heeft gekregen. Gedaagden hebben echter onweersproken gesteld dat die concept jaarrekening op een op 9 september 2016 gehouden algemene vergadering, waarbij [B] aanwezig was, is besproken en dat de vaststelling daarvan is aangehouden tot de volgende vergadering. Het is dus de vraag of laatstgenoemde stelling van Podo Pro wel juist is. Wat hier echter ook van zij, nu [B] rechtsgeldig is opgeroepen voor de vergadering van aandeelhouders van 11 november 2016 en hij wist dat de jaarrekening over 2015 als agendapunt voor die vergadering geagendeerd was – terwijl hij niet kon instemmen met de goedkeuring daarvan –, had van hem gevergd mogen worden dat hij bij die vergadering aanwezig was. Podo Pro kan naar het oordeel van de rechtbank wat betreft het besluit tot vaststelling van de jaarrekening over 2015 dan ook geen aanspraak maken op een boete uit hoofde van artikel 2 jo 5 van de aandeelhoudersovereenkomst. Dat Beter Lopen, zoals Podo Pro onweersproken heeft gesteld, de over 2015 opgemaakte jaarrekening niet voorafgaand aan de vergadering op haar kantoor ter inzage heeft gelegd, kan op dit punt niet tot een ander oordeel leiden.
3.6.
Ten aanzien van de jaarrekening over 2016 hebben gedaagden aanvankelijk aangevoerd dat geen geldig besluit tot vaststelling van die jaarrekening is genomen en dat die vaststelling alsnog moet plaatsvinden. Nadat de rechtbank in het tussenvonnis had geoordeeld dat geen sprake was van nietige maar vernietigbare besluiten, hebben gedaagden zich op het standpunt gesteld dat de jaarrekening over 2016 geldig is vastgesteld. Nu Podo Pro niet is opgeroepen voor de algemene vergadering waar het besluit tot vaststelling van de jaarrekening over 2016 is genomen, heeft Manderijn ook wat dit besluit betreft inbreuk gemaakt op het bepaalde in artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst en is zij in verband hiermee een boete van € 10.000,00 aan Podo Pro verschuldigd geworden.
3.7.
De rechtbank blijft erbij dat het verbeuren van voornoemde boetes naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, althans dat geen aanleiding bestaat tot matiging van die boetes. Dit betekent dat Manderijn in het te wijzen eindvonnis zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.000,00 aan boetes. De over die boetes gevorderde wettelijke rente zal in dat vonnis eveneens worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde veroordeling van Beter Lopen tot betaling van
€ 45.375,00
3.8.
De facturen voor de management fee waarvan Podo Pro betaling vordert, zien deels op de periode vóór 9 juni 2016. Podo Pro vordert namelijk ook betaling van een factuur van 1 april 2016 ad € 7.260,00. Gedaagden hebben geen verweer gevoerd tegen die factuur, zodat het bedrag van € 7.260,00 in het te wijzen eindvonnis zal worden toegewezen.
3.9.
Partijen verschillen van mening over hetgeen tijdens het gesprek van 9 juni 2016 precies is besproken. Podo Pro stelt zich op het standpunt dat [A] [B] in dat gesprek te kennen heeft gegeven dat er voor hem geen plaats meer was als bestuurder en algemeen directeur. Gedaagden betwisten dit en stellen zich op het standpunt verrast te zijn door de onder 2.17 van het tussenvonnis genoemde brief van [B] , waarin hij aangeeft geen behoefte te hebben zich te verzetten tegen zijn ontslag als algemeen directeur en te accepteren dat zijn werkzaamheden bij Beter Lopen per 9 juni 2016 beëindigd zijn. Zij wijzen erop dat zij met de hiervoor onder 2.3 genoemde e-mail wel degelijk op die brief van [B] hebben gereageerd.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven wie het initiatief heeft genomen tot beëindiging van de managementovereenkomst. Van een onmiddellijke opzegging als bedoeld in artikel 4 sub d van de managementovereenkomst, zoals gedaagden betogen, is geen sprake geweest, nu een dergelijke opzegging schriftelijk dient te geschieden en de brief van [B] niet als zodanig kan worden beschouwd. De conclusie is dat de managementovereenkomst derhalve – rekening houdend met de geldende opzegtermijn van zes maanden – geacht moet worden tegen eind december 2016 te zijn opgezegd, ofwel door Podo Pro ( [B] ) of wel door Beter Lopen ( [A] ). Dit betekent dat de management fee in beginsel tot eind december 2016 aan Podo Pro betaald dient te worden. Overigens vordert Podo Pro slechts de managementfee tot en met 9 december 2016.
3.11.
Gedaagden wijzen er echter op dat [B] na 9 juni 2016 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor Beter Lopen en stellen zich op het standpunt dat hij zich ook niet beschikbaar heeft gehouden om de werkzaamheden nog te verrichten. Volgens hen geldt ‘geen arbeid, geen loon’ en is de aanspraak op doorbetaling van de management fee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Podo Pro betwist dat [B] zich niet beschikbaar heeft gehouden om de werkzaamheden te hervatten en betoogt dat als het de bedoeling was geweest om [B] binnenboord te houden, [A] uit de brief van [B] van 20 juni 2016 had moeten opmaken dat sprake was van een groot misverstand en hij [B] weer had moeten vragen te komen werken.
3.12.
De rechtbank overweegt dat [B] uit de brief van Beter Lopen van 22 juni 2016 had kunnen opmaken dat - voor zover hij uit het gesprek van 20 juni 2016 heeft afgeleid dat de managementovereenkomst werd opgezegd -, dit geenszins de bedoeling van Beter Lopen is geweest en dat Beter Lopen de wens had dat [B] zijn werkzaamheden voor twee dagen per week zou blijven uitvoeren. Van [B] had dan ook op zijn minst verwacht mogen worden dat hij naar aanleiding van die brief het aanbod had gedaan zijn werkzaamheden (voor twee dagen per week) te hervatten. Nu hij dat heeft nagelaten en geen werkzaamheden meer voor Beter Lopen heeft verricht, is het naar het oordeel van de rechtbank inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om betaling van de management fee over de periode van 9 juni tot en met 9 december 2016 te honoreren. Dit deel van de management fee zal in het te wijzen eindvonnis derhalve worden afgewezen.
3.13.
De over de management fee gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn slechts toewijsbaar over het toe te wijzen bedrag van € 7.260,00.
Met betrekking tot de gevorderde veroordeling van Manderijn om de 259.000 aandelen van Podo Pro over te nemen
3.14.
Gelet op de brief van [B] van 20 juni 2016 – en bij gebreke van een besluit van de algemene vergadering tot ontslag van Podo Pro als statutair bestuurder –, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat Podo Pro zelf ontslag heeft genomen als statutair bestuurder van Beter Lopen. [B] was in de veronderstelling na dit ontslag en na het eindigen van de managementovereenkomst op grond van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst nog enige invloed te kunnen uitoefenen op de bedrijfsvoering en het beleid van Beter Lopen. Indachtig hetgeen hiervoor is overwogen, staat echter vast dat Podo Pro herhaaldelijk geen uitnodigingen voor de algemene vergaderingen van aandeelhouders meer heeft ontvangen en dat zij op enig moment dus niet meer betrokken is geweest bij de besluitvorming door de algemene vergadering. Manderijn heeft Podo Pro aldus haar zeggenschap in Beter Lopen ontnomen. Gelet hierop, is Podo Pro naar het oordeel van de rechtbank zodanig in haar rechten en belangen geschaad dat het voortduren van haar aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van haar kan worden gevergd. Dit betekent dat voldaan is aan de voorwaarden voor uittreding als bedoeld in artikel 2:343 lid 1 BW. De rechtbank zal de vordering tot uittreding in het te wijzen eindvonnis dan ook toewijzen en ingevolge het bepaalde in artikel 2:343 lid 2 jo 2:339 BW een deskundige benoemen om de prijs van de aandelen vast te stellen.
3.15.
Partijen verschillen van mening over de peildatum die de deskundige dient te hanteren bij de waardering van de aandelen. Podo Pro stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van een peildatum van 9 juni 2016, aangezien Manderijn haar vanaf dat moment als aandeelhouder feitelijk heeft buitengesloten. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de waarde van de aandelen bepaald moet worden per een latere datum dan 9 juni 2016, meent Podo Pro dat ex artikel 2:343 lid 4 BW een billijke verhoging dient te worden toegepast, zodat de waardevermindering als gevolg van de gedragingen van Manderijn - met de faillissementen van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online tot gevolg - niet voor haar rekening komt. Podo Pro betoogt tevens dat de deskundige dient te gaan rekenen vanuit de jaarrekening over 2014 en dat de jaarrekeningen over 2015 en 2016 buiten beschouwing gelaten moeten worden, aangezien Podo Pro niet bij de vaststelling van die jaarrekeningen betrokken is geweest en (in ieder geval) de jaarrekening over 2016 fouten bevat.
3.16.
Gedaagden menen dat als peildatum de datum van dagvaarding dient te worden gehanteerd, of de datum van de mondelinge behandeling. Volgens gedaagden zijn de faillissementen van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online in niet onbelangrijke mate mede te wijten aan het bestuur en het weglopen van [B] zelf, zodat er geen enkele reden is om uit te gaan van resultaten uit het verleden of om een billijke verhoging toe te passen. Gedaagden stellen zich in dit kader onder meer op het standpunt dat Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online ten tijde van het vertrek van [B] al niet meer goed liepen en wijzen erop dat [A] Beter Lopen al geruime tijd door middel van forse investeringen in de lucht houdt.
3.17.
De rechtbank gaat niet mee in het betoog van Podo Pro dat de deskundige de jaarrekening over 2014 als uitgangspunt dient te nemen en de jaarrekeningen over 2015 en 2016 buiten beschouwing moet laten. Podo Pro heeft de besluiten tot vaststelling van die jaarrekeningen namelijk niet vernietigd, terwijl zij haar stelling dat de betreffende jaarrekeningen onjuist zijn in het licht daarvan onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. De rechtbank ziet, mede ook gelet op de hoge kosten die daaraan verbonden zouden zijn, dan ook onvoldoende aanleiding de deskundige opdracht te geven de cijfers over de jaren 2015 en 2016 na te rekenen.
3.18.
Partijen verschillen van mening over de oorzaken van de faillissementen van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online en wijzen elkaar aan als de hoofdveroorzaker van die faillissementen. Opvallend daarbij is dat zij hun stellingen in dit kader niet of onvoldoende hebben onderbouwd. Aan het in het tussenvonnis aangehaalde vonnis van deze rechtbank van 30 januari 2019 kan wat dit betreft vooralsnog geen doorslaggevende betekenis worden gehecht, nu is gebleken dat Manderijn en Beter Lopen hoger beroep tegen dat vonnis hebben ingesteld.
Wat hier echter ook van zij, vast staat dat Podo Pro vanaf 9 juni 2016 op bestuursniveau geen zeggenschap meer heeft gehad ten aanzien van de bedrijfsvoering en het beleid van Beter Lopen. Ook staat vast dat Podo Pro op enig moment haar zeggenschap en invloed als aandeelhouder is verloren. Gelet op de algemene vergaderingen van 9 september 2016, waar [B] bij aanwezig is geweest, en van 11 november 2016, waarvoor hij rechtsgeldig is opgeroepen, volgt de rechtbank Podo Pro niet in haar stelling dat Manderijn haar reeds vanaf 9 juni 2016 als aandeelhouder feitelijk heeft buitengesloten. Aangezien Podo Pro onweersproken heeft gesteld dat [A] , zonder Podo Pro daarbij te betrekken, op 2 december 2016 namens Beter Lopen een nieuwe dochtervennootschap – Beter Lopen Voetwinkel – heeft opgericht, gaat de rechtbank ervan uit dat Podo Pro haar zeggenschap als aandeelhouder in ieder geval per die datum is verloren. Dit betekent dat Podo Pro vanaf 2 december 2016 geacht moet worden geen invloed meer te hebben gehad op de door Beter Lopen gemaakte keuzes. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden dan ook redelijk dat bij de waardering van de aandelen als peildatum 2 december 2016 wordt gehanteerd. Het hanteren van een latere peildatum zou er immers ten onrechte toe leiden dat eventuele ongunstige gevolgen van door Manderijn gemaakte keuzes, waarop Podo Pro geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen, (deels) voor rekening van Podo Pro zouden komen.
3.19.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toepassen van een billijke verhoging. Podo Pro heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de faillissementen van Beter Lopen Schoenwinkels en Shoes Online zijn veroorzaakt doordat Manderijn het conflict met de verhuurders te hoog heeft laten oplopen, maar uit de conclusie van repliek leidt de rechtbank af dat Podo Pro deze stelling niet langer handhaaft en dat zij meent dat andere gedragingen van Manderijn tot de faillissementen hebben geleid. Aangezien die vermeende gedragingen hebben plaatsgehad na 2 december 2016, bestaat geen aanleiding tot het toepassen van een billijke verhoging in verband daarmee.
3.20.
Partijen zijn het eens over de benoeming van de heer Bredewoud, partner bij inCorpe B.V. te Hengelo als deskundige. Deze deskundige heeft zich bereid verklaard een benoeming als deskundige te aanvaarden. De rechtbank zal dan ook overgaan tot benoeming van hem als deskundige. Aan de deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd.
3.21.
De deskundige zal na ontvangst van het procesdossier de kosten van het onderzoek begroten. Partijen zullen vervolgens de gelegenheid krijgen op die begroting te reageren.
3.22.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen te verdelen. Partijen zullen daarom ieder de helft van dit voorschot moeten betalen.
Medewerkingsplicht
3.23.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan één van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
3.24.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Welke methode voor de waardering van de aandelen in Beter Lopen is in dit geval het meest aangewezen en waarom?
Wat is, uitgaande van die waarderingsmethode, de waarde van de aandelen van Podo Pro in Beter Lopen per 2 december 2016?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?,
4.2.
benoemt tot deskundige:
Hans Bredewoud, werkzaam bij InCorpe B.V.,
World Trade Center Twente,
Industrieplein 2,
7553 LL Hengelo,
telefoon: 088-283 33 34 / 06-205 968 68,
emailadres: hansbredewoud@incorpe.nl,
het voorschot
4.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
- de deskundige dient
binnen drie wekenna de datum van deze beslissing een begroting van de kosten op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten,
- de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen,
- partijen kunnen desgewenst
binnen twee wekenna dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting. Indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag. Indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
4.4.
bepaalt dat partijen ieder de helft van het voorschot dienen over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
4.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
4.6.
bepaalt dat de griffie het procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
4.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door hem in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
4.8.
wijst de deskundige erop dat:
- het deskundigenonderzoek dient plaats te vinden met inachtneming van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (
https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Leidraad-deskundigen-WT.pdf) en onverminderd het bepaalde in de artikelen 194-200 Rv,
- hij het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
- hij het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
4.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
4.10.
draagt de deskundige op om uiterlijk vier maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
4.11.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd,
- hij een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
4.12.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden, en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
4.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.
(md)