ECLI:NL:RBOVE:2020:1229

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
C 08/19/286 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beschikking van de rechter-commissaris tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris die de looptijd van de schuldsaneringsregeling van de belanghebbende heeft verkort. De belanghebbende, geboren in 1967 en wonende te [woonplaats], was eerder failliet verklaard op 17 mei 2016. Op 10 september 2019 werd het faillissement opgeheven en werd de schuldsaneringsregeling van kracht. De rechter-commissaris heeft op 13 december 2019 de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 24 maanden verkort, zodat deze niet eerder eindigt dan op 10 september 2020. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. van Betten, heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat de looptijd met 33 maanden verkort zou moeten worden.

Tijdens de zitting op 7 januari 2020 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de bewindvoerder gehoord. De belanghebbende betoogde dat de rechter-commissaris ten onrechte aansluiting had gezocht bij de termijn van één jaar, zoals bepaald in artikel 354a van de Faillissementswet. Hij stelde dat zijn situatie bijzonder was en dat de schuldsaneringsregeling eerder had moeten eindigen. De bewindvoerder voegde hieraan toe dat de keuze om een akkoord aan te bieden niet afhankelijk had moeten zijn van de uitspraak van de Hoge Raad.

De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigd, oordelend dat de verkorting van de looptijd met 24 maanden niet onredelijk was. De rechtbank benadrukte dat de schuldsaneringsregeling gericht is op het bieden van een 'schone lei' en dat de duur van de regeling niet onterecht beperkt kan worden. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechter-commissaris om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten tot één jaar, gelet op de omstandigheden van de zaak, redelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
Insolventienummer: C 08/19/286 R
Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer, in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[belanghebbende] ,

geboren [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
verder te noemen: [belanghebbende] .
In deze schuldsaneringsregeling is mevrouw [A] , kantoorhoudende te Zwolle, tot bewindvoerder benoemd.

Het procesverloop:

Op 17 mei 2016 is het faillissement van [belanghebbende] en van Vof EGCS, waarvan [belanghebbende] vennoot was, uitgesproken. Op 10 september 2019 is het faillissement van [belanghebbende] opgeheven onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Bij brief van 22 oktober 2019 heeft de heer mr. R.J. van Betten namens [belanghebbende] verzocht de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten.
Bij beschikking van 13 december 2019 heeft de rechter-commissaris de looptijd van de schuldsaneringsregeling verkort met 24 maanden, in die zin dat de schuldsaneringsregeling niet eerder eindigt dan op 10 september 2020.
Namens [belanghebbende] heeft mr. R.J. van Betten op 17 december 2019 tegen de beschikking van de rechter-commissaris tot verkorting van de looptijd een beroepschrift ex artikel 315 lid 1 Faillissementswet bij de rechtbank ingediend.
Het beroep is behandeld ter terechtzitting van 7 januari 2020. [belanghebbende] is, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.J. van Betten, ter terechtzitting verschenen. Ook de bewindvoerder is ter terechtzitting verschenen. Van de behandeling ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

De beoordeling:

De beschikking van de rechter-commissaris
De beschikking van de rechter-commissaris d.d. 13 december 2019 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
De rechter-commissaris heeft de looptijd van de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair door [belanghebbende] verzocht, met 24 maanden verkort. De rechter-commissaris heeft daartoe - kort samengevat – het volgende overwogen. Aangezien [belanghebbende] zich gedurende het faillissement heeft gedragen als ware er een schuldsaneringsregeling van toepassing, is de rechter-commissaris van oordeel dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling voor verkorting in aanmerking komt. De rechter-commissaris is van oordeel dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling minimaal één jaar moet bedragen, en zoekt daarbij aansluiting bij de termijn van één jaar, zoals ook in artikel 354a Faillissementswet is bepaald. Volgens de rechter-commissaris kan er in bijzondere gevallen van deze termijn van één jaar worden afgeweken, echter heeft de rechter-commissaris daar in het geval van [belanghebbende] geen aanleiding toe gezien. De beslissing van [belanghebbende] om de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad af te wachten, alvorens een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen, moet naar oordeel van de rechter-commissaris voor rekening van [belanghebbende] blijven.
Het beroepschrift
De inhoud van het beroepschrift omvat – kort samengevat – dat [belanghebbende] van mening is dat de beschikking van de rechter-commissaris moet worden vernietigd en dat de schuldsaneringsregeling met de door hem gewenste looptijd van 33 maanden moet worden verkort, zodat de regeling derhalve in december 2019, althans onmiddellijk nadat de rechtbank op het onderhavige beroep heeft beslist, zal eindigen. Hiertoe wordt aangevoerd dat de rechter-commissaris ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de termijn van één jaar, zoals is bepaald in artikel 354a Faillissementswet. Artikel 354a Faillissementswet ziet op de situatie waarin het bezwaarlijk is dat de schuldsaneringsregeling van toepassing zou blijven. Dit is in het geval van [belanghebbende] niet aan de orde. Het verzoek van [belanghebbende] tot verkorting van de looptijd van 33 maanden is een verzoek ex artikel 349a lid 2 Faillissementswet. Voor de beslissing op dit verzoek dient aansluiting te worden gezocht bij de Recofa-richtlijn, en in deze richtlijn is niet bepaald dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling minimaal één jaar moet bedragen. Daarnaast is [belanghebbende] van mening dat het hem niet aangerekend kan worden dat hij niet eerder een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Volgens [belanghebbende] was het in het belang van de schuldeisers om het arrest van de Hoge Raad over de rangorde van vof-schulden in insolventieregimes van vennoten af te wachten en heeft hij dit risico weloverwogen mogen nemen. Derhalve is er sprake van een bijzondere situatie om welke reden het gerechtvaardigd is om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten met 33 maanden.
De behandeling ter zitting
Mr. Van Betten heeft ter zitting verwezen naar het door hem, namens [belanghebbende] , ingediende beroepschrift d.d. 17 december 2019. Volgens mr. Van Betten is er tijdens het faillissement contact gezocht met diverse schuldeisers om de bereidheid tot het aanvaarden van een akkoord te toetsen. Diverse schuldeisers met een relatief gezien kleine vordering zouden welwillend zijn om met het aanbod in te stemmen. Ook een grote schuldeiser, de verhuurder, zou akkoord willen gaan met een akkoord en de Belastingdienst zou niet onwelwillend tegenover een akkoord hebben gestaan. Echter heeft de schuld aan het UWV ervoor gezorgd dat een akkoord niet mogelijk was. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad dient de schuld aan het UWV als boedelschuld aangemerkt te worden. Er waren echter geen gelden beschikbaar om de boedelschulden te betalen. Volgens mr. Van Betten is er geen zekerheid dat het tot een akkoord zou zijn gekomen, maar wanneer de Hoge Raad anders had beslist, zou gelet op de bereidheid van de diverse schuldeisers om in te stemmen met het voorstel, een akkoord haalbaar zijn geweest. Ten aanzien van de keuze om tijdens het faillissement een akkoord aan te bieden en niet tijdens de schuldsaneringsregeling heeft mr. Van Betten verklaard dat zij op dat moment geen extra kosten wilden maken.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het al dan niet aanbieden van het akkoord niet afhankelijk zou moeten zijn geweest van de uitspraak van de Hoge Raad. De vordering van het UWV was niet zodanig hoog dat het naar mening van de bewindvoerder geen groot verschil maakt of deze schuld als boedelvordering of als concurrente vordering wordt aangemerkt. Daarnaast merkt de bewindvoerder op dat er ook eerder om een toelating tot de Wsnp had kunnen worden verzocht, waarna er tijdens de schuldsaneringsregeling een akkoord had kunnen worden aangeboden. Dat hier niet voor is gekozen in verband met het salaris van de bewindvoerder begrijpt de bewindvoerder niet, aangezien haar salaris bij benadering slechts ongeveer € 50,00 per maand bedraagt.
[belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat de reden dat hij in beroep is gegaan tegen de verkorting van 24 maanden gelegen is in zijn persoonlijke situatie. [belanghebbende] wil rust voor zijn gezin, aangezien de gezinssituatie van [belanghebbende] lijdt onder de schuldsaneringsregeling. Wanneer [belanghebbende] thuis tegen de kinderen zegt dat iets financieel niet haalbaar is, loopt zijn zoon naar de spaarpot en overhandigt hij zijn spaarpot aan [belanghebbende] . Vooral voor hem wenst [belanghebbende] een zo spoedig mogelijke afhandeling van de schuldsaneringsregeling.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar op grond van artikel 349a lid 2 Faillisementswet over kan gaan tot aanpassing van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Tegen deze beschikking van de rechter-commissaris staat conform artikel 315 Faillissementswet hoger beroep op de rechtbank open. Het beroep is tijdig, en conform de door de wet voorgeschreven wijze ingediend, om welke reden [belanghebbende] ontvankelijk is in zijn verzoek.
De rechtbank concludeert met de rechter-commissaris dat de looptijd van de regeling van [belanghebbende] kan worden verkort, gelet op de periode dat [belanghebbende] voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement heeft verkeerd en gedurende dit faillissement heeft geleefd als ware er een schuldsaneringsregeling van toepassing. Aan de orde is dus niet de vraag of de looptijd van de regeling moet worden verkort, maar met welke termijn. De rechter-commissaris heeft beslist dat de looptijd van de regeling met 24 maanden kan worden verkort, waar [belanghebbende] primair om een verkorting van 33 maanden heeft verzocht.
De rechtbank overweegt dat in de wet niet is bepaald wat de minimale duur van een schuldsaneringsregeling moet zijn. Het uitgangspunt is dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling drie jaren bedraagt (artikel 349a lid 1 Faillissementswet). De duur van de regeling kan door de rechtbank of de rechter-commissaris worden verkort, onder meer zoals in het geval van [belanghebbende] in verband met een voorafgaand faillissement.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel een verkorting van de looptijd in verband met een voorafgaand faillissement een andere situatie is dan wanneer de looptijd wordt verkort op grond van artikel 354a Faillissementswet, het redelijk is om bij de in dit artikel genoemde termijn van één jaar aan te sluiten.
De schuldsaneringsregeling is met name gericht op het doen ‘verdienen’ door de schuldenaar van een zogenoemde ‘schone lei’, terwijl in een faillissementssituatie de nadruk ligt op vereffening van de faillissementsboedel. Om te kunnen bepalen of een schuldenaar de schone lei daadwerkelijk verdient, acht de rechtbank in aansluiting op artikel 354a Faillissementswet een looptijd van één jaar redelijk. De argumenten van [belanghebbende] dat het in het belang van de schuldeisers zou zijn om het arrest van de Hoge Raad af te wachten maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Gelet op de in dat arrest aan de orde zijnde problematiek, had niets een eerder omzettingsverzoek in de weg gestaan. In dat geval had [belanghebbende] de uitkomst van het arrest gedurende de looptijd van de Wsnp kunnen afwachten om te bezien of een akkoord tot de mogelijkheden behoorde. De rechtbank heeft er begrip voor dat de huidige financiële situatie voor [belanghebbende] en zijn gezin niet makkelijk is, maar dat is geen reden de duur van de wettelijke regeling te beperken tot drie maanden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van de rechter-commissaris tot verkorting van de looptijd van 24 maanden, in die zin dat de schuldsaneringsregeling gedurende één jaar op [belanghebbende] van toepassing zal zijn, niet onredelijk is. De rechtbank zal gelet op vorenstaande de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigen.

De beslissing:

De rechtbank:
- bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 13 december 2019.
Deze beschikking is gegeven te Almelo op 14 januari 2020 door mr. M.M. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting door mr. M.C. Bosch, in tegenwoordigheid van de griffier.