4.3Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [aangeefster] (verder: aangeefster), een haar betreffende letselbeschrijving, een beschrijving van camerabeelden rond de woning van aangeefster en de verklaringen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het volgende vast.
Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn samen met twee andere – onbekend gebleven- personen in de nacht van zondag 29 januari 2017 op maandag 30 januari 2017 naar de woning van aangeefster aan [adres 2] te Raalte gegaan. Zij hadden een tas en twee mokers bij zich. Met deze mokers is een ruit van de woning ingeslagen, waarna medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en één van de onbekend gebleven personen de woning zijn binnengegaan op zoek naar geld. De inbraak is bij een poging tot diefstal gebleven aangezien er geen buit is gemaakt.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen voorts vast dat aangeefster tijdens de inbraak in haar slaapkamer is geconfronteerd met één persoon, die haar daar toen, terwijl zij in bed lag, heeft mishandeld door haar bij haar borstkas vast te grijpen en haar met kracht meermalen tegen het gezicht te stompen. Vaststaat dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een derde persoon de woning zijn binnengegaan, maar welke van deze personen geweld tegen aangeefster heeft gepleegd kan bij gebreke van een duidelijk signalement op grond van de aangifte niet worden vastgesteld. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ieder in hun verklaring ontkend zelf geweld te hebben gebruikt en wijzen de derde – onbekend gebleven – persoon aan als degene die het geweld tegen aangeefster heeft gepleegd. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor het tegendeel, zodat van de juistheid van deze verklaringen moet worden uitgegaan.
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn bij vonnissen van 22 november 2018 (parketnummers 08-952137-17en 08-953048-16) door de rechtbank voor poging tot diefstal met geweld veroordeeld.
De rechtbank ziet zich in onderhavige zaak voor de vraag gesteld of verdachte een strafbare rol bij deze poging tot diefstal met geweld heeft gehad en zo ja welke. Zij overweegt daaromtrent als volgt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor bij de politie op 7 april 2017, over de rol van verdachte, kort gezegd, verklaard dat verdachte hem op zaterdag 28 januari 2017 heeft gevraagd of hij mee wilde gaan om een inbraak te plegen, dat deze inbraak op zondag moest gaan gebeuren, dat er dan ook anderen waren.
Verder heeft verdachte, volgens [medeverdachte 2] , tegen hem gezegd dat verdachte [medeverdachte 1] ook had gevraagd maar dat die nog twijfelde. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] moesten op zondag aan verdachte laten weten of zij het zouden doen, aldus [medeverdachte 2] .
Zondagmiddag hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezegd dat zij mee zouden gaan.
Volgens [medeverdachte 2] heeft verdachte tegen hem gezegd dat de bewoners in Spanje met vakantie waren en dat in de woning een buffetkast met veel geld aanwezig was, minimaal een ton. Verdachte had [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] instructie gegeven om deze buffetkast op te tillen. In de wand achter de kast zou het geld verstopt zijn.
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat verdachte zei dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die zondag 29 januari 2017 om 24:00 uur bij hem moesten zijn. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn toen bij verdachte in de auto gestapt en naar Deventer gereden. Daar hebben zij enige tijd gewacht tot drie andere personen arriveerden in een Volkswagen Golf. Deze personen hadden bivakmutsen op hun hoofd. Verdachte en één van de drie andere personen zijn in Deventer gebleven. Verdachte en deze andere persoon hadden alles geregeld.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn in het voertuig gestapt en – samen met twee andere personen – naar Raalte gereden. Daar hebben zij ingebroken en vervolgens zijn zij in hetzelfde voertuig teruggereden naar Diepenveen, waar het voertuig in brand is gestoken.
Vervolgens zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met verdachte mee naar diens huis in Zutphen gereden, aldus [medeverdachte 2] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bij de politie op 18 mei 2017, over de rol van verdachte, kort gezegd, verklaard dat verdachte met (het plan voor) de overval bij [medeverdachte 2] is gekomen, dat [medeverdachte 2] vervolgens [medeverdachte 1] heeft gevraagd, dat [medeverdachte 1] op zondag heeft ingestemd en dat verdachte daar ook bij was.
Verdachte zei dat er geen mensen thuis waren en gaf de instructie dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een raam moesten inslaan en een kast moesten weghalen. Hieronder zou een extra zijwand zitten met daarin een geldbedrag tussen de € 100.000,-- en € 200.000,--.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens bij verdachte in de auto gestapt en naar Deventer gereden. In de auto heeft verdachte hen ieder een moker gegeven.
In Deventer stond een Mercedes met drie andere personen. Deze personen hadden mutsen op en handschoenen aan. [medeverdachte 1] zag verdachte als contactpersoon met hen. De buit zou achteraf met zijn zessen in de woning van verdachte worden verdeeld.
In Deventer hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte enige tijd gewacht en met hun auto rondjes gereden, totdat de drie andere personen een Volkswagen Golf hadden gestolen. Op een gegeven moment zijn zij in Deventer naar een andere parkeerplaats gereden waar de Volkswagen Golf stond. Verdachte zei dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in deze Golf moesten stappen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn in het voertuig gestapt en – samen met twee andere personen – naar Raalte gereden. Daar hebben zij ingebroken en vervolgens zijn zij in hetzelfde voertuig teruggereden naar Diepenveen, waar het voertuig in brand is gestoken.
Na een stukje lopen zagen zij verdachte en de bestuurder van de Mercedes.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en een andere jongen zijn bij verdachte in de auto gestapt. De andere jongen is later naar de Mercedes overgestapt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens met verdachte in de auto naar Zutphen gereden.
Na een tussenstop bij de woning van ene [naam 1] zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van verdachte gegaan. Daar kreeg [medeverdachte 1] een doekje voor zijn bloedende knie, aldus de verklaring van [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft in zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting iedere betrokkenheid bij de inbraak in Raalte ontkend. Hij heeft, kort gezegd, verklaard dat [naam 2] hem had gevraagd om 2 mokers en tiewraps te kopen omdat [naam 2] ging verbouwen en iets moest ophangen. Verdachte heeft deze mokers en tiewraps op 29 januari 2017 om 16:51 uur bij de [bouwmarkt] in Zutphen gekocht en aan [naam 2] gegeven.
Verdachte is die zondag 29 januari 2017 om 24:00 uur alleen naar Deventer gereden om wat te eten. Later in de nacht belde [naam 2] dat hij ergens bij Deventer met autopech stond en dat verdachte hem bij een benzinepomp bij Diepenveen moest komen ophalen.
Verdachte is daar vervolgens heen gereden en heeft daar enige tijd gewacht. Vervolgens is terug naar huis gereden omdat hij [naam 2] niet heeft kunnen vinden.
Verdachte ontkent dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] die nacht bij hem in de auto hebben gezeten.
Het verweer: onbetrouwbaarheid verklaringen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] :
De rechtbank geeft de verdediging toe dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] pas belastend over verdachte zijn gaan verklaren nadat verdachte een belastende verklaring over hen heeft afgelegd. Daarom valt niet uit te sluiten dat de door hen afgelegde verklaringen over de rol die verdachte had negatief zijn beïnvloed.
Mede gelet hierop heeft de rechtbank met de nodige voorzichtigheid naar de door hen afgelegde verklaringen gekeken en de door hen afgelegde verklaringen enkel voor het bewijs gebruikt voor zover deze worden ondersteund door objectieve aanknopingspunten dan wel de verklaringen van verdachte zelf of zijn partner, getuige [getuige 1] .
De rechtbank heeft hierbij de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte mede in aanmerking genomen.
Beoordeling:
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben beiden verklaard dat verdachte hen op 30 januari 2017 rond 00:00 uur van Zutphen naar Deventer heeft gebracht alwaar zij op een afgesproken plek de drie andere personen, die voorzien waren van bivakmutsen, hebben ontmoet.
Deze verklaringen worden ondersteund door de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte waaruit blijkt dat deze telefoon op 30 januari 2017 om 00:23 uur een telefoonmast aan de [adres 7] te Gorssel heeft aangestraald, zijnde een plaats tussen Zutphen en Deventer.
De verklaring die verdachte hiervoor ter terechtzitting heeft gegeven, namelijk dat hij ’s nachts alleen naar Deventer is gereden om daar een broodje te gaan eten, acht de rechtbank in het licht van overige bewijsmiddelen, mede gezien het gegeven dat verdachte hier eerst ter terechtzitting over verklaarde, ongeloofwaardig.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte in de auto mokers aan hem en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gegeven.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf, die heeft verklaard dat hij op 29 januari 2017, op verzoek van [naam 2] , om 16:51 uur twee mokers bij de [bouwmarkt] in Zutphen heeft gekocht.
De verklaring van verdachte, dat hij deze mokers aan [naam 2] heeft gegeven omdat hij zou moeten verbouwen, is in tegenspraak met de verklaring van verdachte dat hij zich onder druk gezet voelde om de mokers te kopen, en acht de rechtbank ook verder niet aannemelijk geworden. Voor de juistheid van deze bewering bevat het dossier geen enkel steunbewijs.
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij na de inbraak naar Diepenveen zijn gereden, waar de vluchtauto in brand is gestoken, en dat verdachte hen vervolgens met zijn auto naar Zutphen heeft gebracht.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat op 30 januari 2017 omstreeks 3.30 uur aan [adres 19] te Diepenveen twee brandende voertuigen zijn aangetroffen, waaronder een Volkswagen Golf.
Dit tijdstip correspondeert met de historische gegevens van de mobiele telefoon van verdachte die om 3.11 uur een telefoonmast aan [adres 4] te Diepenveen heeft aangestraald.
De verklaring die verdachte hiervoor ter terechtzitting heeft gegeven, namelijk dat [naam 2] hem had gebeld dat hij met autopech in Diepenveen stond, en dat verdachte daar die nacht naar toe is gereden maar [naam 2] toen niet heeft gevonden, acht de rechtbank in het licht van overige bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden.
Verder hebben medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verklaard dat zij, nadat zij door verdachte naar Zutphen waren gebracht, nog in de woning van verdachte zijn geweest. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] , de partner van verdachte, die heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die nacht in haar en verdachtes woning zijn geweest en dat hun verwondingen daar door haar zijn verbonden.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaande feiten aan dat verdachte mokers aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verschaft, dat verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de afgesproken plek heeft vervoerd van waaruit de overvallers naar de woning van aangeefster [aangeefster] zijn vertrokken en dat verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na de overval ook weer heeft opgehaald bij de plek waar de auto in brand was gestoken.
Voor alle redengevende feiten en omstandigheden die tot deze slotsom leiden heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven die de redengevendheid zou kunnen ontzenuwen.
De overige in de tenlastelegging opgesomde feitelijkheden acht de rechtbank, bij gebrek aan steunbewijs buiten de enkele verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , niet overtuigend bewezen.
Voor wat betreft de vraag hoe het aandeel van verdachte in het geheel der gebeurtenissen moet worden gekwalificeerd, geldt het volgende.
Medeplegen:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden
gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Zoals hiervoor overwogen leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat verdachte de mokers aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verschaft, dat hij hen naar de afgesproken plek heeft vervoerd van waaruit de overvallers naar de woning van aangeefster [aangeefster] zijn vertrokken en dat hij verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na de overval ook weer heeft opgehaald bij de plek waar de auto in brand was gestoken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. De grotere initiërende en leidende rol die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in hun verklaringen aan verdachte toedichten, wordt, behalve door hun verklaringen, niet door enig bewijs ondersteund. De rechtbank laat hun verklaringen, vanwege de hiervoor genoemde te betrachten terughoudendheid, in zoverre buiten beschouwing, waardoor naar het oordeel van de rechtbank verdachte’s afwezigheid bij de uitvoering niet zodanig gecompenseerd wordt door diens rol in de voorbereiding dat van medeplegen kan worden gesproken. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
Medeplichtigheid:
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn/verschaffen van gelegenheid en middelen als (voorwaardelijk) opzet op het hier het ten laste gelegde gronddelict, te weten poging tot diefstal, met geweld, in vereniging.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het gezamenlijke plan van verdachte en medeverdachten was gericht op het plegen van een woninginbraak in de nacht van zondag 29 januari 2017 op maandag 30 januari 2017.
De rechtbank overweegt dat de kans dat een bewoner 's nachts in zijn of haar woning aanwezig is, in het algemeen zeer groot is. Daaruit volgt dat de kans dat bij een inbraak in een woning in de nachtelijke uren een confrontatie met die bewoner zal plaatsvinden en zal uitmonden in het gebruik van enig geweld naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. De kans dat een dergelijke confrontatie in geweld eindigt, wordt bovendien nog verhoogd wanneer de inbreker onder invloed van alcohol en/of drugs de woning betreedt, zoals medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden hebben gedaan. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat hij ‘behoorlijk in de olie was geraakt’ en uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij
cocaïne had gesnoven. Dit moet voor verdachte tijdens het de autorit kenbaar zijn geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het gezamenlijke plan om – met drie personen, waarvan twee met een moker in de hand ’s nachts in te breken in een woning een zeer waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag dat een confrontatie met de bewoner zou plaatsvinden en dat die zou uitmonden in het gebruik van enig geweld tegen die bewoner. Een niet op juistheid geverifieerde bewering dat één van de mededaders zou hebben gezegd dat de bewoners niet thuis zouden zijn, omdat deze in Spanje zouden zitten, maakt dit niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte van dit plan heeft geweten. Hij heeft immers zelf de mokers verschaft en in de nacht van de overval aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verstrekt. De rechtbank neemt voorts als vaststaand aan dat voorafgaand en tijdens de rit naar Deventer door verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gesproken over de te plegen overval. Vanwege de te betrachten terughoudendheid bij het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] neemt de rechtbank slechts niet als vaststaand aan dat verdachte daarbij een initiërende en leidende rol heeft gespeeld.
Niet is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten onderzoek hebben gedaan of de bewoner daadwerkelijk niet thuis was en niet is gebleken waarop het lichtvaardige vermoeden van verdachte de bewoners niet thuis waren op is gebaseerd.
Ook is niet gebleken van nadere afspraken om geweld te voorkomen.
Dit getuigt van een grote mate van onverschilligheid ten aanzien van de kans dat zich een gewelddadige confrontatie zal voordoen en impliceert dat een dergelijke gewelddadige confrontatie ook door verdachte “op de koop toe werd genomen”.
Uit de bewijsmiddelen volgt daarmee dat de medeverdachten onder invloed van middelen samen in de nachtelijke uren naar de woning van aangeefster zijn gegaan, dat zij met fors geweld met mokers een ruit hebben ingeslagen en dat zij vervolgens de woning zijn binnengegaan. Verdachte heeft hen mokers verschaft en heeft hen in zijn auto vervoerd.
De rechtbank leidt uit voornoemde omstandigheden af dat verdachte zich niet alleen bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans op een confrontatie met de bewoonster waarbij geweld zou worden toegepast, maar dat hij die kans door aldus te handelen ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet niet slechts op de inbraak, maar mede op het plegen van geweld gericht was en dat hij als medeplichtige kan worden aangemerkt ten aanzien van de door één van de mededaders gepleegde geweldshandelingen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit als na te melden wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het in onder 2 ten laste gelegde feit:
Aangever [aangever 1] heeft aangifte gedaan dat hij op vrijdag 3 februari 2017 door een man met een pistool is beroofd van een tasje waarin twee enveloppen met in totaal € 30.000,-- handelsgeld zat.
Aangever heeft op 3 februari 2017 verklaard dat hij die dag om 6:35 uur zijn woning aan de [adres 3] heeft verlaten en dat er, toen hij in de richting van zijn voor de deur geparkeerde auto liep, een persoon achter een kast onder de carport vandaan kwam. Deze persoon richtte een pistool op hem en zei: “Dit is een overval. Geld, geld, geld., op de grond”.
Aangever heeft hierop het tasje op de grond gelegd. De overvaller heeft het tasje doorzocht en is hiermee weggerend. Aangever is nog achter de overvaller aangerend maar kon hem niet bijhouden.
Aangever beschreef de overvaller als een persoon van ongeveer 1.85 meter lang met een dun, mager postuur. De overvaller liep houterig en was naar schatting tussen de 30 en 35 jaar oud. Aangever kon de handen en het gezicht van de overvaller niet zien omdat deze met iets waren bedekt.
Op 6 februari 2017 heeft aangever bij de politie verklaard dat hij de overvaller aan zijn doen en laten, en zijn verdraaide stem, heeft herkend als verdachte (de neef van aangever).
Aangever heeft verder verklaard dat verdachte en diens vader [naam 3] ( [naam 3] , de broer van aangever) als enigen wisten dat aangever op 3 februari 2017 zijn woning
’s- ochtends vroeg met dit geldbedrag zou verlaten.
Op 8 februari 2017 heeft de politie een anonieme brief ontvangen waarin staat dat verdachte de overval in Warnsveld heeft gepleegd.
Op 8 februari 2017 heeft aangever in zijn verhoor verklaard dat verdachte en zijn vader op
1 februari 2017 met hem naar Duitsland zijn geweest, dat toen is afgesproken dat zij op
3 februari 2017 omstreeks 6:30 uur weer zouden vertrekken en dat toen ook over het geldbedrag van € 30.000,-- is gesproken dat aangever die ochtend zou meenemen.
Aangever heeft in dit verhoor verder verklaard dat verdachte eruit ziet als hoe hij de dader heeft omgeschreven. Aangever beschreef de overvaller in dit verhoor als lang, rond de 1.95 á 2 meter, rond de 110 kilo en een breed postuur.
Getuige [getuige 2] heeft in haar verhoor op 23 maart 2017 verklaard dat zij van haar vriendin [getuige 3] heeft gehoord dat [getuige 3] van haar man [getuige 4] heeft gehoord dat verdachte de opdracht tot het plegen van de overval had gegeven.
Getuige [getuige 3] heeft in haar verhoor op 23 maart 2017 verklaard dat zij van haar vriend [getuige 4] van mensen uit Zutphen heeft gehoord dat verdachte opdracht heeft gegeven om de overval te plegen.
Getuige [getuige 4] heeft tijdens zijn verhoor op 1 maart 2017 bij de politie verklaard dat hij van niets weet.
Op 24 april 2017 zijn gesprekken die tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en zijn familie zijn gevoerd in de PI de Marwei te Leeuwarden opgenomen met behulp van een Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC).
In één van deze gesprekken heeft medeverdachte [medeverdachte 2] onder meer verklaard: “
Mam geloof mij, [alias verdachte] heeft beslist zelf die overval niet gedaan. [alias verdachte] heeft wel de opdracht gegeven, maar geloof mij, da’s een andere jongen geweest”.
Naar aanleiding van een opmerking van zijn zwager [naam 4] heeft medeverdachte [medeverdachte 2] in één van deze gesprekken verder verklaard: “
Ik weet dat [alias verdachte] met…nvt…jou heb benaderd om dat te doen bij grote [aangever 1] . Ik zeg “nee, dat doe ik niet”. Overval plegen, ik zeg “nee, dat doe ik niet” (…).
Verdachte heeft van aanvang af ontkend dat hij bij deze beroving betrokken is geweest. Hij heeft verklaard dat hij op het moment van de beroving op een darttoernooi in Assen was en dat hij ook nooit iemand heeft benaderd om deze beroving te plegen
Getuige [getuige 5] heeft in zijn verhoor op 30 maart 2017 verklaard dat verdachte op donderdag met eigen vervoer in Assen is aangekomen, dat verdachte vrijdag met de rest van de jongens in een busje naar het darttoernooi in Assen is gegaan en dat verdachte op zaterdagochtend nog wel weg is geweest.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen objectieve aanknopingspunten (zoals bijvoorbeeld forensisch bewijs) bevat aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de overval heeft gepleegd.
Het bewijs dat verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest steunt enkel op de verklaring die aangever [aangever 1] heeft afgelegd en diens herkenning van verdachte.
Met deze verklaringen dient echter behoedzaam te worden omgegaan omdat aangever wisselende verklaringen heeft afgelegd over het signalement van de overvaller waarvan hij het gezicht niet heeft gezien. Bovendien was het donker.
Hierdoor is de identificatie van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar, temeer nu niet valt uit te sluiten dat aangever verdachte heeft herkend op basis van andere omstandigheden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte de persoon is geweest die de overval zelf heeft gepleegd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte nauw en bewust met de onbekende pleger van de overval heeft samengewerkt dan wel aan deze overval op enige wijze medeplichtig is geweest.
Ook deze vragen moeten ontkennend worden beantwoord.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld wat de rol van de verdachte bij de overval is geweest en of verdachte daarbij een rol heeft gehad
Dat een aantal getuigen zeggen te hebben gehoord dat verdachte tipgever van de overval is geweest kan niet tot een bewezenverklaring leiden, omdat de uiteindelijke bron van deze beweringen onbekend is gebleven terwijl er evenmin concreet steunbewijs voor deze beweringen voorhanden is.
Het dossier bevat met andere woorden onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat de verdachte daar op enigerlei wijze een strafbare rol in heeft gespeeld.
Daarbij komt dat verdachte een alibi heeft gegeven, dat door een getuige wordt ondersteund..
De rechtbank komt gelet op het hiervoor overwogene tot een integrale vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.