ECLI:NL:RBOVE:2020:1192

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
84.205720.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een maatschap wegens het onthouden van zorg aan varkens en runderen

Op 18 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een maatschap veroordeeld tot een geldboete van 20.000 euro, waarvan 10.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De maatschap was aangeklaagd wegens het onthouden van de nodige verzorging aan varkens en runderen. Tijdens een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) werd vastgesteld dat de dieren in onhygiënische omstandigheden leefden, met mest en oude voerresten in hun verblijven. De rechtbank hield rekening met een eerdere veroordeling van de maatschap in 2017 voor soortgelijke feiten. De vertegenwoordigers van de maatschap gaven aan dat gezondheidsproblemen hen belemmerden in het bieden van de juiste zorg. De rechtbank legde als bijzondere voorwaarde op dat de maatschap geen varkens meer mag houden, om herhaling te voorkomen. De rechtbank weegt de ernst van de overtredingen zwaar, vooral gezien de aantasting van het dierenwelzijn en de gezondheidsrisico's die de situatie met zich meebracht. De rechtbank besloot echter niet tot een voorwaardelijke stillegging van de onderneming, gezien de genomen maatregelen en de afname van het aantal varkens.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 84.205720.19 (P)
Datum vonnis: 18 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[naam maatschap],
gevestigd te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
9 december 2019, 17 februari 2020 en 18 maart 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H.E. Groeneboer en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. E.C. Schurink, advocaat te Winterswijk, naar voren is gebracht.
Op 23 december 2019 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen en het onderzoek heropend. Vervolgens is een aanvullend proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 15 januari 2020 ingekomen.
Ter zitting van 17 februari 2020 en 18 maart 2020 zijn de raadsvrouw en de vertegenwoordigers van de verdachte met kennisgeving niet verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat op 26 juni 2019 in de uitoefening van het bedrijf aan de varkens en runderen van de maatschap de nodige verzorging en medische behandeling is onthouden, dat de varkens niet konden beschikken over voldoende vers water en dat kadavers niet op tijd zijn aangegeven bij Rendac.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre,
als houder van 640 varkens en/of 82 runderen, althans één of meer varken(s) en
of rund(eren), al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
34 varkens (in de kraamstal afdeling 3 aan de linkerkant, zie pag. 6 proces-verbaal ), althans één of meer varkens, over een toereikende behuizing beschikte(n) onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de afdeling bevuild met verse of gedroogde mest, oude voerresten en vuil en/of waren de varkens bevuild met mest, en/of
B.
18 varkens (in de kraamstal in een afdeling zonder afdelingsnummer, zie pag. 6
proces-verbaal), althans één of meer varkens, over een toereikende behuizing
beschikte(n) onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de
afdeling bevuild met verse of gedroogde mest, oude voerresten en vuil en/of
waren de varkens bevuild met mest, en/of
C.
39 varkens (in de kraamstal in afdeling 15, zie pag. 6 proces-verbaal),
althans één of meer varkens, over een toereikende behuizing beschikte(n) onder
voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de afdeling bevuild met
verse of gedroogde mest, oude voerresten en vuil en/of waren de varkens
bevuild met natte mest en/of stond in de hokken de mest boven de roostervloer,
en/of
D.
3 runderen (op de Deel, zie pag. 6 proces-verbaal), althans één of meer
rund(eren), over een toereikende behuizing beschikte(n) onder voldoende
hygiënische omstandigheden, immers stond in een gedeelte van het hok de mest
boven de roostervloeren en/of waren de runderen bevuild met natte en
opgedroogde mest aan de poten, flanken en buik en/of waren de ligboxjes
bevuild met mest,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van
een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet
dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
zij op of omstreeks 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre,
als houder van 640 varkens en/of 82 runderen, althans één of meer varken(s) en
of rund(eren), al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
een varken (in de kleine varkensstal, zie pag. 6 proces-verbaal) met een
ontstoken rechter achter poot, zijnde een dier dat ziek of gewond leek,
onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was dit varken niet
behandeld en/of werd dit varken niet afgezonderd, en/of
B.
een varken (in de ziekenboeg in de Kraamstal, zie pag. 6 en 7 proces-verbaal)
dat niet meer kon staan of lopen, zijnde een dier dat ziek of gewond leek,
onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was dit varken niet
behandeld, en/of
C.
een rund (op de Deel in de jongveestal, zie pag. 7 proces-verbaal) met een
dikke klont mest om de staart waardoor het onderste gedeelte van de staart was
geamputeerd, zijnde een dier dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende
wijze werd verzorgd, immers was dit varken niet behandeld en/of was geen
dierenarts geconsulteerd,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van
een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
zij op of omstreeks 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre, als houder van 640 varkens, althans één of meer varken(s), al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
20 varkens (in de kraamstal in afdeling 13, zie pag. 7 proces-verbaal), althans één of meer varken(s), ouder dan twee weken, permanent de beschikking hadden over voldoende vers water, en/of
B.
78 varkens (in de kraamstal in afdeling 15, zie pag. 7 proces-verbaal), althans één of meer varken(s), ouder dan twee weken, permanent de beschikking hadden over voldoende vers water
immers kwam er geen en/of niet of nauwelijks water uit de drinknippels,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van
een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet deren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
4.
zij op of omstreeks 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre, als houder van aangewezen dierlijke bijproducten, te weten kadavers van varkens,
er niet voor heeft zorggedragen dat de kadavers zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de dag waarop de bijproducten zijn
ontstaan, zijn aangegeven bij de ondernemer (Rendac), immers werden op 26 juni 2019:
A.
3 kadavers van varkens (in de kraamstal in afdeling 3, zie pag. 8 proces-verbaal), en/of
B.
70 kadavers van varkens (in de laatste afdeling van de voormalige dragende
zeugenstal, zie pag. 9 proces-verbaal), althans één of meerdere kadaver(s) van
varken(s), en/of
C.
één of meerdere kadavers van varkens (in 4 tonnen op het erf, zie pag. 9 proces-verbaal),
aangetroffen die langer dan 48 uur dood waren.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
[naam maatschap] (verder: de maatschap) is opgericht op 1 januari 2003. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zijn maten van deze maatschap. De maatschap exploiteert een varkens- en melkveebedrijf. Het varkensbedrijf is gevestigd op het adres [adres 1] . Op het erf staan drie stallen/verblijven welke zijn ingericht voor het houden van varkens, te weten een kleine varkensstal, een kraamstal en een voormalige dragende zeugenstal.
Het melkveebedrijf is gevestigd op het adres [adres 2] . Op het erf staan drie stallen/verblijven welke zijn ingericht voor het houden van runderen, te weten een jongveestal, de deel en een ligboxenstal.
Op dinsdag 25 juni 2019 kreeg de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken (hierna: NVWA) een melding van het Waterschap dat er varkensmest in een sloot was gelopen en dat er mogelijk te veel varkens in de stal van de maatschap aanwezig zouden zijn.
Op 26 juni 2019 heeft een controleur van de NVWA, samen met een dierenarts, een controle uitgevoerd op het bedrijf.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de vier ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu de vertegenwoordigers van verdachte deze feiten hebben bekend en door of namens hen geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de verklaring van de vertegenwoordiger van de maatschap genaamd [naam 1] , afgelegd ter zitting op 9 december 2019;
  • de verklaring van de vertegenwoordiger van de maatschap genaamd [naam 2] , afgelegd ter zitting op 9 december 2019;
  • het in de wettelijke vorm, door een daartoe bevoegd persoon, opgemaakte proces-verbaal van de NVWA van 17 juli 2019 met nummer 152547/117248/6014318 met de daarbij gevoegde foto’s;
  • de bij voormeld proces-verbaal gevoegde veterinaire verklaring van 1 juli 2019 van drs. W.D.J. van den Brink
  • het in de wettelijke vorm, door een daartoe bevoegd persoon, opgemaakt aanvullend proces-verbaal van de NVWA van 15 januari 2020 met nummer 152547/117248-1/6014318.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre, als houder van ongeveer 640 varkens en ongeveer 82 runderen, opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
34 varkens (in de kraamstal afdeling 3 aan de linkerkant) over een toereikende behuizing beschikten onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de afdeling bevuild met verse of gedroogde mest, oude voerresten en vuil en waren de varkens bevuild met mest, en
B.
18 varkens (in de kraamstal in een afdeling zonder afdelingsnummer) over een toereikende behuizing beschikten onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de afdeling bevuild met verse of gedroogde mest, oude voerresten en vuil en waren de varkens bevuild met mest,
en
C.
39 varkens (in de kraamstal in afdeling 15) over een toereikende behuizing beschikten onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers was de afdeling bevuild met verse of gedroogde mest, oude voerresten en vuil en waren de varkens bevuild met natte mest en stond in de hokken de mest boven de roostervloer,
en
D.
3 runderen (op de deel) over een toereikende behuizing beschikten onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers stond in een gedeelte van het hok de mest boven de roostervloeren en waren de runderen bevuild met natte en opgedroogde mest aan de poten, flanken en buik en waren de ligboxjes bevuild met mest,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
zij op 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre, als houder van ongeveer 640 varkens en ongeveer 82 runderen, opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
een varken (in de kleine varkensstal) met een ontstoken rechterachterpoot, zijnde een dier dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was dit varken niet behandeld en werd dit varken niet afgezonderd,
en
B.
een varken (in de ziekenboeg in de kraamstal) dat niet meer kon staan of lopen, zijnde een dier dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was dit varken niet behandeld,
en
C.
een rund (op de deel in de jongveestal) met een dikke klont mest om de staart waardoor het onderste gedeelte van de staart was geamputeerd, zijnde een dier dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was dit rund niet behandeld en was geen dierenarts geconsulteerd,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
zij op 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre, als houder van ongeveer 640 varkens, opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
20 varkens (in de kraamstal in afdeling 13) ouder dan twee weken, permanent de beschikking hadden over voldoende vers water,
en
B.
78 varkens (in de kraamstal in afdeling 15) ouder dan twee weken, permanent de beschikking hadden over voldoende vers water,
immers kwam er niet of nauwelijks water uit de drinknippels,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
4.
zij op 26 juni 2019 te Groenlo in de gemeente Oost Gelre, als houder van aangewezen dierlijke bijproducten, te weten kadavers van varkens, er niet voor heeft zorggedragen dat de kadavers zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de dag waarop de bijproducten zijn ontstaan, zijn aangegeven bij de ondernemer (Rendac), immers werden op 26 juni 2019:
A.
3 kadavers van varkens (in de kraamstal in afdeling 3),
en
B.
70 kadavers van varkens (in de laatste afdeling van de voormalige dragende
zeugenstal)
en
C.
kadavers van varkens (in 4 tonnen op het erf),
aangetroffen die langer dan 48 uur dood waren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2.2, 3.3, 3.4 en 8.11 van de Wet dieren, artikel 3.22 Regeling dierlijke producten en artikel 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 tot en met 3:
telkens het misdrijf: overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.2 van de Wet Dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, meermalen gepleegd;
feit 4
de overtreding: zich gedragen in strijd met het voorschrift gesteld bij artikel 3.22 van de Regeling dierlijke producten, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte met betrekking tot de drie bewezenverklaarde misdrijven te veroordelen tot een geldboete van € 20.000,-, waarvan
€ 10.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, alsmede tot een stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie met betrekking tot de bewezenverklaarde overtreding gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 2.500,-.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de vertegenwoordigers van de maatschap, de financiële situatie van de maatschap en de maatregelen die zijn genomen na de controle door de NVWA, ervoor gepleit de maatschap een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met zo nodig een langere proeftijd dan gevorderd.
Ten aanzien van een op te leggen geldboete heeft de raadsvrouw verzocht te bepalen dat deze in termijnen mag worden voldaan binnen het tijdvak van twee jaren.
Een (voorwaardelijke) stillegging van het bedrijf is naar de mening van de raadsvrouw niet proportioneel, aangezien er (op twee na) geen varkens meer op het bedrijf worden gehouden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Aan de varkens en, in mindere mate, aan de runderen die binnen de maatschap werden gehouden is de nodige verzorging onthouden. Bij een controle van de NVWA is geconstateerd dat de afdelingen in de kraamstal bevuild waren met mest, oude voerresten en vuil en dat de varkens bevuild waren met mest. Daarnaast stond op de deel de mest boven de roostervloer en waren de runderen en de ligboxjes bevuild met mest. Daarbij is bovendien geconstateerd dat op twee afdelingen van de kraamstal een grote groep varkens niet de beschikking had over voldoende drinkwater en dat een aantal varkens en een rund ziek waren en deze dieren niet de nodige behandeling kregen.
De vertegenwoordigers van de maatschap zijn verantwoordelijk voor de goede zorg voor de dieren en de leefomstandigheden van die dieren. De dieren dienen op een zodanige wijze te worden gehouden dat aan het streef(minimum)niveau van het dierenwelzijn wordt voldaan. De dieren dienen steeds toegang tot schoon en vers drinkwater te hebben, alle dieren dienen toereikende huisvesting te hebben onder voldoende hygiënische omstandigheden en zieke dieren horen behandeling te krijgen. Er is niet voldaan aan deze basiseisen voor de verzorging van de dieren en daarmee is onnodig leed bij de dieren veroorzaakt.
Daarnaast zijn meer dan 70 kadavers van varkens aangetroffen die reeds lange tijd in de stallen hebben gelegen. De maatschap heeft verzuimd om deze kadavers tijdig van het terrein te laten verwijderen en heeft een zeer schrijnende situatie laten ontstaan.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging mee dat de maatschap in 2017 ook is veroordeeld voor het onthouden van de juiste verzorging aan de dieren.
Dat een groot aantal gestorven dieren niet is afgevoerd heeft forse gezondheidsrisico’s met zich meegebracht. De rechtbank acht dit een ernstige overtreding en zal voor dit feit een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De vertegenwoordigers van de maatschap hebben evenwel de problemen onderkend. Vanwege de gezondheidsproblemen van beide vertegenwoordigers waren zij niet (meer) in staat om de dieren de juiste verzorging te geven en de gestorven dieren zodanig op te ruimen dat zij afgevoerd konden worden. Er zijn inmiddels maatregelen getroffen en op een enkel varken na worden er binnen de maatschap geen varkens meer gehouden.
De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden. Om te voorkomen dat de maatschap, bijvoorbeeld vanwege financieel-economische motieven, toch weer varkens gaat houden, zal de bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat de maatschap geen varkens meer mag houden.
De rechtbank zal, mede gelet op deze bijzondere voorwaarde, niet de door de officier van justitie gevorderde (voorwaardelijke) stillegging van het bedrijf opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24a, 51, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 tot en met 3:
telkens het misdrijf: overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 2.2 van de Wet Dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, meermalen gepleegd;
feit 4
de overtreding: zich gedragen in strijd met het voorschrift gesteld bij artikel 3.22 van de Regeling dierlijke producten, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte voor de bewezenverklaarde misdrijven onder 1, 2 en 3 tot een
geldboetevan
€ 20.000,- (twintigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte groot
€ 10.000,- (tienduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- geen varkens mag houden;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de geldboete mag worden voldaan in 23
maandelijkse termijnenvan € 425,-- (vierhonderdvijfentwintig euro) en één maandelijkse termijn van € 225,-- (tweehonderdvijfentwintig euro);
- veroordeelt verdachte voor de bewezenverklaarde overtreding onder 4 tot een
geldboetevan
€ 4.000,- (vierduizend euro);
- bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 23
maandelijkse termijnenvan € 170,-- (honderdzeventig euro) en één maandelijkse termijn van € 90,-- (negentig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.