ECLI:NL:RBOVE:2020:1126

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
ak_19 _ 1212
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering wegens ouderenkorting; beroep op gelijkheidsbeginsel afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de terugvordering van een bijstandsuitkering van eiser door het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland. Eiser ontving in het verleden een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), maar zijn recht op bijstand is beëindigd omdat hij een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontving. Verweerder heeft op basis van artikel 58 van de Pw een bedrag van € 812,14 teruggevorderd, omdat eiser te veel bijstand had ontvangen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat andere gemeenten niet tot terugvordering overgaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering rechtmatig is, omdat eiser in 2018 inkomen heeft ontvangen dat hij eerder had moeten opgeven. De rechtbank oordeelt dat verweerder beleidsvrijheid heeft bij de toepassing van de terugvorderingsregels en dat het beleid van de gemeente Dinkelland niet onredelijk is. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen, omdat er geen bewijs is dat gelijke gevallen ongelijk behandeld worden binnen de gemeente. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van € 812,14 op goede gronden is uitgevoerd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1212

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L. de Widt,
en

het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland, verweerder,

gemachtigde: R.A.H. Gossink.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op bijstand over de periode 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2017 herzien en een bedrag van
€ 812,14 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 28 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving in het verleden een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het recht op bijstand is met ingang van 20 juni 2017 beëindigd op de grond dat eiser met ingang van die datum een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangt.
2. Verweerder heeft met toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw de kosten van de aan eiser verleende bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2017 tot een bedrag van € 812,14 van hem teruggevorderd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat aan eiser tot een te hoog bedrag aan bijstand is verleend aangezien hij met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017 recht heeft op de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden. De gemeente Dinkelland gaat tot terugvordering over, terwijl andere gemeenten dit op grond van dezelfde wetgeving niet doen. De omstandigheid dat de gemeente hierover eigen beleid mag ontwikkelen, leidt tot onevenredige verschillen in behandeling van burgers die in dezelfde situatie verkeren. Eiser vindt de terugvordering in zijn geval onredelijk. Hij hoefde geen rekening te houden met een terugvordering over de betreffende periode, omdat hij niet wist dat hij aanspraak zou kunnen maken op een ouderenkorting en dat deze ouderenkorting in mindering zou worden gebracht op de bijstandsuitkering. De gemeente heeft onzorgvuldig gehandeld door eiser wel te wijzen op de aan te vragen ouderenkorting, maar niet op het feit dat de ouderenkorting een terugvordering van de Pw-uitkering tot gevolg heeft.
4.1
Artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de Pw bepaalt dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Ingevolge de derde volzin van genoemd artikellid behoren in elk geval tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Tot die heffingskortingen behoren de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting bedoeld in de artikelen 8.17 en 8.18 van de Wet IB.
4.2
Artikel 32, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting en premies volksverzekeringen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
4.3
In artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat kosten van bijstand, die niet zou zijn verleend indien de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dat achteraf rekening kan worden gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het complementaire karakter van de Pw.
4.4
Verweerder heeft op 22 november 2016 de Beleidsregels terugvordering inkomensvoorzieningen Dinkelland 2016 (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld. In artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregels is – voor zover hier van belang - bepaald dat burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de Pw, tenzij er sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien.
In artikel 12 is bepaald dat burgemeester en wethouders deze beleidsregel [de rechtbank leest: beleidsregels] buiten toepassing kunnen laten of daarvan kunnen afwijken voor zover toepassing daarvan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. De rechtbank stelt aan de hand van de dossierstukken vast dat de Belastingdienst bij de voorlopige vaststelling van de door eiser verschuldigde inkomstenbelasting over het jaar 2017 de ouderenkorting van € 1.292,- en de alleenstaande ouderenkorting van € 438,- heeft toegepast en dat de voorlopige aanslag 2017 resulteert in een aan eiser terug te betalen bedrag van € 998,-. Voor zover de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting betrekking hebben op de periode in 2017 dat eiser een beroep op bijstand heeft gedaan - het betreft de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2017 -, is sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, in verbinding met artikel 31, eerste lid, derde volzin, van de Pw.
6. Aangezien eiser in 2018 de beschikking heeft gekregen over inkomen waarmee verweerder bij de bijstandverlening over de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2017 rekening had moeten houden als eiser daar toen over zou hebben beschikt, was verweerder op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw bevoegd tot terugvordering van de kosten van bijstand die niet zou zijn verleend. Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om een bedrag van € 812,14.
7. De rechtbank stelt verder vast dat volledige terugvordering van de betreffende kosten van bijstand in overeenstemming is met het door verweerder gehanteerde beleid inzake terugvordering. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
In de door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij niet wist dat de ouderenkorting gevolgen zou kunnen hebben voor zijn recht op bijstand, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten afzien.
8. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Bij de toepassing van artikel 58, tweede lid, van de Pw heeft verweerder beleidsvrijheid. Verweerder heeft van deze beleidsvrijheid gebruik gemaakt door het opstellen van de Beleidsregels zoals hiervoor in 4.4 genoemd. Dat er in Nederland gemeenten zijn die ervoor hebben gekozen om in een geval als het onderhavige niet terug te vorderen, laat onverlet dat verweerder de keuze heeft gemaakt om van de in artikel 58, tweede lid, geboden mogelijkheid om terug te vorderen wel gebruik te maken. Dat binnen de gemeente Dinkelland gelijke gevallen ongelijk behandeld worden, is niet gebleken.
9. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser niet te wijzen op de gevolgen van de ouderenkorting voor zijn recht op bijstand. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat er geen wettelijke regel is die voorschrijft dat verweerder een belanghebbende hierover moet informeren.
10. Voor zover eiser met het door hem aangevoerde meent dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, overweegt de rechtbank dat dringende redenen aan de orde zijn indien terugvordering tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor eiser zou leiden. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij per maand € 25,- probeert af te lossen, maar dat hem dat wel veel moeite kost. De rechtbank volstaat in dit verband met de opmerking dat eiser als schuldenaar bescherming heeft, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden tot terugvordering van een bedrag van € 812,14 aan te veel uitbetaalde Pw-uitkering is overgegaan. Het bestreden besluit kan in stand blijven.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van
H. Blekkenhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.