4.4Verweerder heeft op 22 november 2016 de Beleidsregels terugvordering inkomensvoorzieningen Dinkelland 2016 (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld. In artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregels is – voor zover hier van belang - bepaald dat burgemeester en wethouders gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de Pw, tenzij er sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien.
In artikel 12 is bepaald dat burgemeester en wethouders deze beleidsregel [de rechtbank leest: beleidsregels] buiten toepassing kunnen laten of daarvan kunnen afwijken voor zover toepassing daarvan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. De rechtbank stelt aan de hand van de dossierstukken vast dat de Belastingdienst bij de voorlopige vaststelling van de door eiser verschuldigde inkomstenbelasting over het jaar 2017 de ouderenkorting van € 1.292,- en de alleenstaande ouderenkorting van € 438,- heeft toegepast en dat de voorlopige aanslag 2017 resulteert in een aan eiser terug te betalen bedrag van € 998,-. Voor zover de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting betrekking hebben op de periode in 2017 dat eiser een beroep op bijstand heeft gedaan - het betreft de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2017 -, is sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, in verbinding met artikel 31, eerste lid, derde volzin, van de Pw.
6. Aangezien eiser in 2018 de beschikking heeft gekregen over inkomen waarmee verweerder bij de bijstandverlening over de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2017 rekening had moeten houden als eiser daar toen over zou hebben beschikt, was verweerder op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw bevoegd tot terugvordering van de kosten van bijstand die niet zou zijn verleend. Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om een bedrag van € 812,14.
7. De rechtbank stelt verder vast dat volledige terugvordering van de betreffende kosten van bijstand in overeenstemming is met het door verweerder gehanteerde beleid inzake terugvordering. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
In de door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij niet wist dat de ouderenkorting gevolgen zou kunnen hebben voor zijn recht op bijstand, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten afzien.
8. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Bij de toepassing van artikel 58, tweede lid, van de Pw heeft verweerder beleidsvrijheid. Verweerder heeft van deze beleidsvrijheid gebruik gemaakt door het opstellen van de Beleidsregels zoals hiervoor in 4.4 genoemd. Dat er in Nederland gemeenten zijn die ervoor hebben gekozen om in een geval als het onderhavige niet terug te vorderen, laat onverlet dat verweerder de keuze heeft gemaakt om van de in artikel 58, tweede lid, geboden mogelijkheid om terug te vorderen wel gebruik te maken. Dat binnen de gemeente Dinkelland gelijke gevallen ongelijk behandeld worden, is niet gebleken.
9. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser niet te wijzen op de gevolgen van de ouderenkorting voor zijn recht op bijstand. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat er geen wettelijke regel is die voorschrijft dat verweerder een belanghebbende hierover moet informeren.
10. Voor zover eiser met het door hem aangevoerde meent dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, overweegt de rechtbank dat dringende redenen aan de orde zijn indien terugvordering tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor eiser zou leiden. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij per maand € 25,- probeert af te lossen, maar dat hem dat wel veel moeite kost. De rechtbank volstaat in dit verband met de opmerking dat eiser als schuldenaar bescherming heeft, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden tot terugvordering van een bedrag van € 812,14 aan te veel uitbetaalde Pw-uitkering is overgegaan. Het bestreden besluit kan in stand blijven.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.