ECLI:NL:RBOVE:2020:1110

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
08.148238.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 12 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op de A1 bij Bathmen, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 juli 2018 als bestuurder van een Citroën C5 met een snelheid van ongeveer 140 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid op dat gedeelte van de weg 130 km/u was. Tijdens het rijden keek de verdachte kort op zijn mobiele telefoon, die hij als navigatieapparaat gebruikte, en verloor daardoor zijn aandacht voor de weg. Dit leidde tot een aanrijding met een Volkswagen Polo, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder de amputatie van zijn linker onderarm.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam had gereden, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van zes maanden geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uur op, met een vervangende hechtenis van 60 dagen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.148238.19 (P)
Datum vonnis: 12 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Boer en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht dan wel dat verdachte het verkeer in gevaar heeft gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Bathmen in de gemeente Deventer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting Hengelo, daarmede rijdende over de ter plaatse uit twee rijstroken bestaande (linker) rijbaan van de weg, de Rijskweg A1, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 140 km/u en/of in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Rijksweg A1) kon overzien en waarover deze vrij was en/of niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Rijksweg A1) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of met een aanmerkelijk snelheidsverschil is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem uit over de rechter rijstrook (rijstrook 2) die weg (de Rijksweg A1) langzamer rijdend ander motorrijtuig (personenauto), ten gevolge waarvan dat andere motorrijtuig één of meermalen over de kop is geslagen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ), zwaar lichamelijk letsel en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2018 te Bathmen in de gemeente Deventer, als bestuurder van een
voertuig (personenauto), komende uit de richting Hengelo, daarmede met een snelheid van
ongeveer 140 km/u gereden over de ter plaatse uit twee rijstroken bestaande (linker) rijbaan van de weg, de Rijskweg A1 en in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Rijksweg A1) kon overzien en waarover deze vrij was en/of met een aanmerkelijk snelheidsverschil is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem uit over de rechter rijstrook (rijstrook 2) die weg (de Rijksweg A1) langzamer rijdend ander motorrijtuig (personenauto), ten gevolge waarvan dat andere motorrijtuig één of meermalen over de kop is geslagen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen [1] wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 14 juli 2018 als bestuurder van een personenauto Citroën, type C5 met kenteken [kenteken 1] op de rechter rijstrook (rijstrook 2) over de autosnelweg A1. Hij kwam uit de richting van Hengelo en reed in de richting van Deventer.
Op een recht weggedeelte, ter hoogte van hectometerpaal 112.8 Li bij Bathmen, is verdachte
tegen de linker achterzijde van een voor hem rijdende personenauto, een Volkswagen, type Polo, met kenteken [kenteken 2] , aangereden. Deze Volkswagen reed op dezelfde rijstrook als verdachte en in dezelfde rijrichting.
Door de aanrijding is de Volkswagen kennelijk tuimelend in de rechter buitenberm terecht gekomen. De auto van verdachte is op zijn dak op de vluchtstrook terecht gekomen. [2]
De bestuurder van de Volkswagen, [slachtoffer] , heeft ten gevolge van deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Als gevolg van het bij het ongeval opgelopen letsel is zijn linker onderarm ongeveer tien centimeter vanaf de elleboog geamputeerd. Daarnaast had hij schaafwonden. [3]
Verdachte had, behalve enige oppervlakkige verwondingen aan zijn gezicht en armen, geen letsel. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij direct voorafgaand aan het ongeval op de rechter rijstrook reed, en dat hij op een moment dat hij geen verkeer voor zich op de weg zag een klein moment, niet meer dan twee tellen, op zijn mobiele telefoon heeft gekeken, die hij als navigatieapparaat gebruikte. Verdachte heeft verklaard dat hij nog een tweede mobiele telefoon in het voertuig aanwezig had, waarmee hij op zijn (tevens in het voertuig aanwezige luidspreker (JBL-speaker)) muziek heeft afgespeeld.
Op het moment dat hij weer voor zich keek zag hij opeens een auto (de Volkswagen) op dezelfde rijstrook voor hem rijden. Hij probeerde nog naar links uit te wijken, maar kon niet voorkomen dat hij de voor hem rijdende auto raakte. Vervolgens was er een klap en ging de airbag open.
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 140 kilometer per uur heeft gereden omdat hij een stuk voor het ongeval op zijn snelheidsmeter had gekeken. [5]
Het slachtoffer, [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op het moment van het ongeval 100 kilometer per uur op de cruise-control reed en dat hij net voor de aanrijding zijn gordel had afgedaan om een blikje drinken te pakken dat op de passagiersstoel of op de grond daarvoor lag. [6]
In de verkeersongevallenanalyse is op basis van de ontstane schades een indicatieve schatting van het snelheidsverschil tussen beide auto’s op het moment van de aanrijding gemaakt. Daarbij is gebruik gemaakt van een botsproevendatabase. Geconcludeerd is dat verdachte op het moment van het ongeval met een aanzienlijk hogere snelheid dan de Volkswagen heeft gereden en dat hij zeer waarschijnlijk ook met een hogere snelheid dan de daar wettelijk toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur heeft gereden. [7]
Het uitlezen van de digitale voertuigdata van de Volkswagen leverde meetwaarden op die een indicatie geven van de rijsnelheden van de Volkswagen op het moment van het ongeval.
Bij storingen aan het ABS systeem, zeer waarschijnlijk het moment dat het linker achterwiel afbrak, werd een maximale rijsnelheid van 91 kilometer per uur opgeslagen.
De cruise-control van de Volkswagen bleek ingesteld te staan op 90 kilometer per uur.
Niet met zekerheid kon worden gesteld, dat de cruise-control ook in werking was op het moment van het ongeval.
In de verkeersongevallenanalyse is geconcludeerd is dat de Volkswagen op het moment van botsen vermoedelijk met een werkelijke snelheid van circa 91 kilometer per uur heeft gereden. [8] [9]
Verder is gebleken dat het ten tijde van het ongeval helder en droog weer was, dat het wegdek droog was en het zicht van beide bestuurders niet werd belemmerd. Wel was het donker en was ter plaatse geen straatverlichting aanwezig. [10]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Hij heeft betoogd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval is ontstaan ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op zijn telefoon heeft gekeken die hij als navigatieapparaat gebruikte. Verder heeft hij verklaard dat het zicht goed was en dat hij rond de 140 kilometer per uur reed toen de auto van het slachtoffer plots voor hem uit het niets verscheen.
Verdachte reed op dezelfde wegstrook als het slachtoffer. Verdachte had, indien hij had opgelet, de auto van het slachtoffer gewoon kunnen zien. Hij had vaart kunnen minderen of kunnen inhalen. Gelet op de omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte langere tijd geen of onvoldoende aandacht op de weg heeft gehad.
Verdachte heeft geen of onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie gehad. Het kan niet anders zijn dan dat er sprake is geweest van een meer dan momentane onoplettendheid, zo stelt de officier van justitie.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994).
Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de omstandigheid dat verdachte 140 kilometer per uur zou hebben gereden niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de auto van het slachtoffer [slachtoffer] daardoor niet heeft gezien.
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij kort voorafgaande aan de aanrijding een blikje bij het voeteinde van de passagiersstoel heeft gepakt.
Dit vergt coördinatie en mogelijk is hij hierdoor met zijn auto naar links, naar het midden van de weg, gezwenkt. Ook is het mogelijk dat hij hierdoor het gaspedaal wisselend heeft ingedrukt waardoor zijn snelheid fluctueerde.
Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer] op het moment kort voorafgaand aan de aanrijding met een aanzienlijk lagere snelheid, van 79 dan wel 91 kilometer per uur, reed. Door dit gevaarlijke rijgedrag doemde de auto van [slachtoffer] plotseling voor verdachte op en was het voor hem niet goed mogelijk om deze auto op tijd te zien. Temeer daar het donker was en er geen straatverlichting aanwezig was, waardoor het voor verdachte moeilijk in te schatten was hoe hard de auto van het slachtoffer reed.
Onder deze omstandigheden kan verdachte niet worden verweten dat hij onvoldoende afstand heeft gehouden, zo stelt de raadsman.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit omdat niet zonder enige twijfel kan worden vastgesteld dat hij met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur heeft gereden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur heeft gereden. Gelet op de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 130 km per uur heeft de verdachte daarmee naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet aanmerkelijk onvoorzichtig gereden.
Indien de verdachte evenwel de bij die snelheid vereiste normale oplettendheid had betracht, dan had hij, naar het oordeel van de rechtbank tijdig zijn snelheid kunnen verminderen, dan wel tijdig van rijbaan kunnen veranderen, om een botsing te voorkomen. Nu sprake was van een rechte weg, van helder en droog weer en van een droog wegdek, had verdachte de auto van [slachtoffer] eerder moeten en kunnen opmerken. De ingetreden duisternis is, anders dan de raadsman betoogde, voor de zichtbaarheid van de voorganger geen belemmerende factor geweest, omdat de verlichting van de Volkswagen Polo brandde althans het tegendeel niet aannemelijk is geworden. [slachtoffer] heeft bovendien verklaard dat hij in zijn achtuitkijk-spiegel licht van een voor hem achteropkomend voertuig (“lampen”) heeft gezien [11] . Hieruit blijkt eens te meer dat de auto van [slachtoffer] ook voor de verdachte zichtbaar moet zijn geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij, kort voorafgaand aan het ongeval, twee seconden op zijn “navigatietelefoon” heeft gekeken en daarbij de ogen van de weg heeft afgewend. Toen hij weer keek, dook ineens de auto van [slachtoffer] voor hem op.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte zijn aandacht langer dan een enkel moment niet (voldoende) op de weg voor hem heeft gehouden, waardoor hij deze auto van [slachtoffer] niet tijdig heeft opgemerkt en met aanmerkelijk snelheidsverschil tegen die auto is gebotst. Uitgaande van een snelheidsverschil van 49 kilometer per uur (91 km/u voor de Volkswagen Polo en 140 km/u voor de Citroën) reed de verdachte met circa 14 meter per seconde in op zijn voorganger. Gelet op de geschetste omstandigheden qua weer en zicht mag worden aangenomen dat een voorganger op een afstand van 200 à 300 meter nog goed zichtbaar is. Dat betekent dat de verdachte of veel langer dan enkele tellen zijn aandacht niet bij de weg heeft gehad, of hij heeft zich, voordat hij twee tellen naar de “navigatietelefoon” keek, er onvoldoende van vergewist dat de weg voor hem vrij was. In beide gevallen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van aanmerkelijke onoplettendheid en onachtzaamheid.
In het door verdachte betoogde scenario, dat de voor hem rijdende auto, bestuurd door [slachtoffer] , 79 kilometer per uur zou hebben gereden (zijnde circa 17 meter per seconde) is dat naar het oordeel van de rechtbank niet in relevante mate anders. Te minder omdat ook die lagere snelheid geen snelheid is die zo laag is dat een verkeersdeelnemer als verdachte daarmee in de gegeven omstandigheden geen rekening zou hoeven houden.
Uit het vorenstaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de verdachte zich, zijn snelheid en de overige omstandigheden in aanmerking genomen, aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is in de zin van artikel 6 WVW 1994, terwijl als gevolg van het ongeval [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het door de raadsman geschetste scenario dat de auto van [slachtoffer] kort voor de aanrijding naar links is gezwenkt is niet aannemelijk geworden. De inhoud van de verkeersongevallenanalyse biedt hier geen aanknopingspunten voor. In tegendeel. Op basis van de sporen op het wegdek is juist vastgesteld dat beide voertuigen zich op de rechter rijbaan bevonden op het moment dat beide voertuigen elkaar raakten.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 14 juli 2018 te Bathmen in de gemeente Deventer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting Hengelo, daarmede rijdende over de ter plaatse uit twee rijstroken bestaande (linker) rijbaan van de weg, de Rijksweg A1, aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 140 km/u en in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Rijksweg A1) kon overzien en waarover deze vrij was en in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Rijksweg A1) en het zich daarop bevindende verkeer en met een aanmerkelijk snelheidsverschil is gebotst tegen een voor hem uit over de rechter rijstrook (rijstrook 2) van die weg (de Rijksweg A1) langzamer rijdend ander motorrijtuig (personenauto), ten gevolge waarvan dat andere motorrijtuig over de kop is geslagen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ), zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
In de bewezenverklaring zijn enkele taal en/of schrijffouten voorkomend in de tenlastelegging verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in 175 van de WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van zes maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de strafoplegging geen standpunt ingenomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam gedragen waardoor hij tegen een voor hem rijdende personenauto is gebotst. Als gevolg hiervan heeft de bestuurder van de auto waarop verdachte is ingereden zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Dit heeft onherstelbaar leed veroorzaakt, zoals ook blijkt uit het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht. De linker onderarm van het slachtoffer [slachtoffer] is geamputeerd waardoor hij ernstig in zijn dagelijks functioneren wordt beperkt. Zo kan hij onder meer zijn werk en hobby’s niet meer uit oefenen. Ook ondervindt hij voortdurend pijnklachten waardoor hij slecht slaapt, en heeft hij ten gevolge van het ongeval psychische klachten waarvoor hij in behandeling is bij een psychiater en psycholoog.
Een strafrechtelijke reactie in welke vorm dan ook zal het veroorzaakte leed niet ongedaan kunnen maken.
In dit geval betreft het aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, de binnen de kaders van de geschonden norm minst zware vorm van schuld. Dat komt tot uitdrukking in de strafmaat, waarbij de rechtbank de door het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) geformuleerde oriëntatiepunten tot uitgangspunt neemt.
Nu geen strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn, zal de rechtbank de in die oriëntatiepunten genoemde werkstraf als straf opleggen. De rechtbank zal daarnaast de genoemde ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, om verdachte in te prenten dat het bezit van het rijbewijs een zware verantwoordelijkheid op iedere rijbewijshouder legt.
Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat uit het uittreksel justitiële documentatie van 30 januari 2020 blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Overige gronden voor strafmatiging acht de rechtbank niet aanwezig, te minder nu verdachte op geen enkele wijze heeft getracht in contact te komen met het slachtoffer, waardoor het ondervonden leed, getuige de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring, zich onnodig verder heeft verdiept.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
-
ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de tijd van
zes maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.
Mrs. M. Melaard en R.P van Campen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, die behoren tot het opsporingsonderzoek van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland –Zuid registratienummer PL0600-2018315097-1.
2.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, dossierpagina’s 24 t/m 45
3.Geneeskundige verklaring d.d. 10 november 2018, dossierpagina’s 24 t/m 45
4.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 15, proces-verbaal aanrijding misdrijf, dossierpag. 4.
5.De door verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2020 afgelegde verklaring.
6.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 12.
7.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, dossierpagina’s 40 en 42. In de database zijn proeven aangetroffen, waarbij de botsconfiguratie globaal overeenkwam met het onderzochte ongeval en waarbij de ontstane schadebeelden ruwweg in de buurt kwamen van bij de aanrijding ontstane schades. Dit zoekresultaat gaf een eerste indruk. Nader onderzoek om een nauwkeuriger beeld te krijgen is mogelijk.
8.Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, dossierpagina’s 40 een 42.
9.Ter zitting heeft de raadsman van verdachte gewezen op de volgende passages uit het de verkeersongevallenanalyse: “
10.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dossierpagina 31 en 42.
11.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 12.