ECLI:NL:RBOVE:2020:1093

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
08-994586-19 (P) + 08-994558-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen veehouder wegens dierenverwaarlozing en overtredingen van de Wet dieren

In deze strafzaak is een 57-jarige veehouder uit Slagharen veroordeeld voor ernstige verwaarlozing van zijn runderen. De rechtbank Overijssel heeft op 12 maart 2020 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 27 februari 2020. De verdachte had in november 2019 zijn runderen niet voorzien van een schone en droge ligplaats, geschikt voer en voldoende drinkwater. Tijdens een inspectie door de NVWA op 25 november 2019 werden 71 runderen aangetroffen in slechte omstandigheden, met meerdere kadavers aanwezig op het bedrijf. De verdachte was eerder al veroordeeld voor vergelijkbare feiten en had een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opnieuw in de fout was gegaan, waardoor de eerder opgelegde voorwaardelijke straf nu ten uitvoer werd gelegd. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van drie jaar, en een gedeeltelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar. De verdachte mag gedurende deze periode geen dieren houden of laten houden op zijn bedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-994586-19 (P) + 08-994558-18 (TUL)
Datum vonnis: 12 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.V. van Overbeeke en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 november 2019 te Slagharen:
feit 1:al dan niet opzettelijk er niet voor heeft gezorgd dat een aantal runderen beschikten over een schone en droge ligplaats;
feit 2:al dan niet opzettelijk er niet voor heeft gezorgd dat een aantal runderen voldoende gezond en geschikt voer kregen;
feit 3:al dan niet opzettelijk er niet voor heeft gezorgd dat een aantal runderen voldoende toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van voldoende kwaliteit om te drinken;
feit 4:runderen heeft gehouden, terwijl deze runderen niet waren voorzien van de verplichte oormerken;
feit 5:niet tijdig aangifte heeft gedaan van het feit dat hij kadavers van dieren had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van - in totaal - 71 runderen, althans één of meer rund(eren) al dan niet opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- 16 runderen (in stal 1), althans één of meer rund(eren), en/of
- 16 runderen (in stal 2), althans één of meer rund(eren),
over een toereikende behuizing beschikte(n) onder voldoende hygiënische omstandigheden,
aangezien die runderen niet de beschikking had(den) over een droge en/of schone ligplaats,
immers waren/was de stal(len) vervuild met oude en verse mest en urine en/of waren de dichte vloer en de roostervloeren, zowel in de lichtboxenstal als in de hokken met volledig roostervloer, vervuild met lagen natte mest en urine
en/of waren de klauwen en de vachten aan de onder poten, flanken en achterhand van de runderen vervuild met aangekoekte oude en verse mest (zie p. 8 en 9 proces-verbaal),
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van - in totaal - 71 runderen, althans één of meer rund(eren)
al dan niet opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- 16 runderen (in stal 1), althans één of meer rund(eren), een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier,
immers was de voergang in deze stal bedekt met een laagje gehakselde maisrestanten terwijl deze mais op veel plaatsen vervuild was met mest en urine en/of hadden de runderen geen goede voedingsconditie en/of waren de
runderen (zeer) mager (zie p. 10 proces-verbaal), en/of
- 33 runderen (in de weide), althans één of meer rund(eren), een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier,
immers was de weide volledige kaalgevreten en/of was de voerplaats geheel schoon gevreten en/of hadden de runderen geen goede voedingsconditie en/of waren de runderen (zeer) mager (zie p. 10 proces-verbaal),
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van - in totaal - 71 runderen, althans één of meer rund(eren) al dan niet opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- 16 runderen (in stal 1), althans één of meer rund(eren) (zie p. 11 proces-verbaal), toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, immers hadden deze runderen de beschikking over één waterbak welke vies was en waarvan de bodem was bedekt met een dikke laag deels rottende voerrestanten, en/of
- 16 runderen (in stal 2), althans één of meer rund(eren) (zie p. 11 proces-verbaal), toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, immers waren de waterbakken in deze stal droog en leeg en/of kwam er geen water uit de klepels en nippels,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
4.
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, 16 runderen, althans één of meer rund(eren) (zie p. 16 proces-verbaal), heeft gehouden die/dat niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren/was geïdentificeerd en/of geregistreerd,
immers waren/was deze/dit rund(eren) niet voorzien van oormerken;
5.
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van aangewezen dierlijke bijproducten, te weten kadavers van runderen,
er niet voor heeft zorggedragen dat de kadavers zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de dag waarop de bijproducten zijn ontstaan, zijn aangegeven bij de ondernemer (Rendac),
immers werden op 25 november 2019 elf, althans één of meer kadaver(s) van een (rund)eren (zie p. 11 en 12 proces-verbaal), aangetroffen die enkele dagen en/of weken dood waren.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van de gehele tenlastelegging gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde. Verdachte is van mening dat hij zijn runderen van een schone en droge ligplaats, van voldoende en juist voer en van voldoende en schoon drinkwater heeft voorzien. De aangetroffen kadavers lagen er volgens verdachte nog maar net. Hij was van zins op zeer korte termijn Rendac te bellen om de kadavers af te laten voeren, maar de NVWA was er eerder dan hij Rendac kon bellen, aldus de verdachte.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. [1]
Verbalisant Barhorst heeft door middel van raadpleging van het I&R-systeem op 20 november 2019 vastgesteld dat verdachte was geregistreerd voor het bedrijfsmatig houden van runderen op de locatie [adres] te Slagharen. [2]
Er staan 86 runderen geregistreerd als aanwezig op het bedrijf van verdachte. [3]
Op 25 november 2019 voeren twee ambtenaren van de NVWA, verbalisanten Barhorst en Postema, en een toezichthoudend dierenarts van de NVWA, drs. B.A. Winter, een inspectie uit op het dierenwelzijn bij de onderneming van verdachte aan de [adres] te Slagharen. [4]
Ze treffen daar aan 16 runderen (waarvan 5 kalveren) in stal één, 16 runderen (waarvan 3 kalveren) in stal twee en 33 runderen (waarvan 9 kalveren) in de wei.
De verbalisanten zien dat de stallen vervuild zijn met oude en verse mest en urine. De dichte vloer en de roostervloeren, zowel in de ligboxenstal als in de hokken met volledig roostervloer, zijn vervuild met lagen natte mest en urine en de klauwen en de vachten aan de onderpoten, flanken en achterhand van de runderen zijn vervuild met aangekoekte oude en verse mest. De 32 runderen in de stallen beschikken niet over een schone, droge en comfortabele ligplaats. [5]
Zij zien dat vrijwel geen één van de runderen in de stallen en de wei een goede voedingsconditie heeft. Alleen een gedeelte van de nog zogende kalveren is niet (te) mager. Aan de scherp uitstekende ruggengraat, ribben en heupbeenderen is te zien dat de runderen erg mager zijn. Veel van de runderen hebben een matige tot slechte pensvulling; dat is te zien aan de ingevallen linkerflanken en brede pensgroeven.
De voergang in stal 1 is bedekt met een laagje gehakselde maisrestanten. De mais is op veel plaatsen vervuild met mest en urine. De runderen kunnen aan het einde van de voergang over de afscheiding heen springen. Zowel in stal 1 als stal 2 liggen alleen restanten van gehakselde mais bij het voerhek.
De wei, waarin 33 runderen lopen, is volledig kaalgevreten. Aan het eind van het pad naar de wei toe ligt een hoeveelheid gehakselde mais. Aan de sporen langs het prikkeldraad zien de verbalisanten dat de runderen daar gevoerd worden. Over een lengte van ongeveer 10 meter is deze voerplaats geheel schoon gevreten op een laagje door de modder van de ondergrond bevuilde mais na. Dit is het geval over een breedte zover de runderen met hun nek onder het prikkeldraad bij het voer kunnen komen.
In de wei en beide stallen zien de verbalisanten geen enkele aanwijzing dat deze runderen ander voedsel dan gehakselde mais krijgen. Ook treffen zij in de stallen en op het erf geen ander voer aan. Bekend is dat een rantsoen van alleen of voornamelijk mais veel te eenzijdig is voor runderen omdat het onder andere onvoldoende eiwitten bevat.
In stal 1 zien de verbalisanten de runderen drinken van de plassen urine en mestvocht die ontstonden door op de dichte vloer urinerende runderen. Het is verbalisanten bekend dat dit gedrag bij runderen kan wijzen op tekorten aan mineralen.
De runderen krijgen derhalve niet een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van deze dieren. [6]
De verbalisanten zien dat de runderen in stal 1 de beschikking hebben over één waterbak. Verbalisant Barhorst ziet dat het water in deze bak vies is. Hij ziet en voelt dat de bodem van deze waterbak bedekt is met een dikke laag deels rottende voerrestanten.
Verder constateren de verbalisanten dat alle hokken in stal 2 van drinkbakjes zijn voorzien, maar dat deze leeg en droog zijn. Verbalisant Barhorst drukt op de klepels en nippels van alle drinkbakjes en nergens komt water uit. Kennelijk is de watertoevoer afgesloten.
De runderen in stal 1 en in stal 2 hebben derhalve geen toegang tot een toereikende hoeveelheid water van een passende kwaliteit en kunnen niet op een andere wijze aan hun behoefte aan water voldoen. [7]
In stal 1 treffen de verbalisanten onder enkele hopen mest en stro in totaal drie kadavers van runderen aan. Aan de staat van de kadavers zien zij en aan de geur van de kadavers ruiken zij dat deze runderen al minimaal enkele weken dood zijn.
In twee hokken van stal 2 zien de verbalisanten onder een hoop stro in totaal drie kadavers van runderen liggen. Aan de staat van de kadavers zien zij en aan de geur van de kadavers ruiken zij dat deze runderen minimaal enkele dagen dood zijn. Eén van de kadavers is niet voorzien van oormerken.
Onder een afdak op het erf onder een hoop stro treffen de verbalisanten nog vier kadavers van runderen aan en in de wei ligt ook een kadaver van een rund. Aan de staat van de kadavers zien zij en aan de geur van de kadavers ruiken zij dat deze runderen minimaal enkele dagen dood zijn.
Bij navraag bij Rendac blijkt dat verdachte geen aangifte van aanwezigheid van (één van) de kadavers heeft gedaan. [8]
Verbalisanten zien dat er 11 runderen zijn die maar van één oormerk zijn voorzien en dat er twee volwassen runderen zijn die helemaal geen oormerken hebben. In het I&R-systeem ziet verbalisant Barhorst dat verdachte na de opheffing van de bedrijfsblokkade op 29 maart 2019 geen oormerken heeft bijbesteld.
Zestien kalveren, met een geschatte leeftijd van 1 week tot 3 maanden, zijn niet voorzien van oormerken. Wel zijn er door verdachte in oktober 2019 drie kalveren als geboren gemeld en deze hebben de nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] gekregen, maar er zijn geen kalveren met merken met deze nummers op het bedrijf van verdachte aangetroffen. Mogelijk zijn er dus drie van de zestien niet gemerkte kalveren wel als geboren gemeld. In ieder geval is van dertien kalveren de geboorte niet door verdachte gemeld en zijn zestien kalveren niet gemerkt. [9]
De dierenarts B.A. Winter onderschrijft de constateringen van de verbalisanten. Winter concludeert dat er niet één dier was dat onder acceptabele omstandigheden gehouden en verzorgd werd. Alle runderen waren in een slechte tot zeer slechte voedingstoestand. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 februari 2020, zakelijk weergeven, onder meer verklaard dat:
 er op vrijdag 22 november 2019 - dus 3 dagen voorafgaand aan de inspectie van de NVWA- een incident op zijn bedrijf heeft plaatsgevonden, namelijk dat er zes koeien en één kalf door de roostervloer zijn gezakt en zijn verdronken in de put;
 hij de kadavers van de koeien niet allemaal diezelfde dag nog uit de put kon halen;
 hij diezelfde dag nog wel de roosters heeft laten vernieuwen;
 hij Rendac pas wilde bellen als alle kadavers uit de put waren en dat was op maandag 25 november 2019;
 er maandagochtend 25 november 2019 nog een koe in de wei plotseling dood ging;
 er geen 11 maar 8 kadavers waren;
 de NVWA er al was voordat hij Rendac had gebeld;
 de inspecteurs van de NVWA liegen dat er geen voldoende drinkwater was voor de koeien;
 hij de koeien elke dag het benodigde voer geeft: 's morgens mais met brok en 's middags kuilvoer;
 zijn vrouw altijd keurig binnen 3 dagen alle geboorten van kalveren heeft gemeld;
 de inspecteurs hem kapot willen maken en daarom negatief over zijn bedrijf rapporteren.
De raadsvrouw heeft daarop de vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het verweer van de verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De verklaring van verdachte is zowel innerlijk tegenstrijdig als strijdig met de bevindingen van de verbalisanten en de dierenarts.
Het innerlijke tegenstrijdige is dat verdachte stelt dat hij -nadat er koeien door de roostervloer zijn gezakt -een nieuwe roostervloer heeft laten plaatsen op vrijdag 22 november, maar ook stelt dat hij in de dagen erna nog kadavers uit de put heeft gehaald, omdat dat allemaal niet lukte op één dag. Dit lijkt feitelijk niet mogelijk aangezien de kadavers dan onder de nieuwe roostervloer moeten hebben gelegen. Voorts is innerlijk tegenstrijdig de verklaring van verdachte omtrent het door hem berekende verbruik van het voedsel enerzijds en de door verdachte aangedragen stukken betrekking hebbend op het door verdachte bestelde voedsel anderzijds. Immers, daaruit volgt, zo stelt de rechtbank vast, dat het voer dat (volgens die onderliggende stukken) werd geleverd reeds (ruim) vóór 25 november 2019 geheel moet zijn verbruikt.
Ten aanzien van de door de verdachte ter terechtzitting aan de rechtbank getoonde camerabeelden kan de rechtbank niet vaststellen wanneer en onder welke omstandigheden deze zijn gemaakt en wat daar mogelijk aan is voorafgegaan. Deze beelden, volgens verdachte gemaakt in stal 1, gaven geen compleet overzicht van de stal, maar slechts van een deel van stal 1, zodat de rechtbank niet kan vaststellen wat het beeld van het overige (niet in beeld gebrachte) deel van de stal is geweest.De rechtbank acht het door verdachte naar voren gebrachte niet aannemelijk geworden en gaat uit van de bevindingen van de verbalisanten en de dierenarts.
Op grond van de bevindingen van de verbalisanten en de dierenarts, zoals hiervoor beschreven, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, waarbij het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
opzettelijkdoor verdachte is begaan. Bij het onder 4 ten laste gelegde is 'opzettelijk' niet in de tenlastelegging opgenomen en kan derhalve ook niet bewezen worden verklaard, zoals de officier van justitie vorderde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van in totaal 71 runderen, opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- 16 runderen (in stal 1), en
- 16 runderen (in stal 2),
over een toereikende behuizing beschikten onder voldoende hygiënische omstandigheden,
aangezien die runderen niet de beschikking hadden over een droge en schone ligplaats,
immers waren de stallen vervuild met oude en verse mest en urine en waren de dichte vloer en de roostervloeren, zowel in de ligboxenstal als in de hokken met volledig roostervloer, vervuild met lagen natte mest en urine en waren de klauwen en de vachten aan de onderpoten, flanken en achterhand van de runderen vervuild met aangekoekte oude en verse mest, zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
hij op 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van - in totaal - 71 runderen, opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- 16 runderen (in stal 1), een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was de voergang in deze stal bedekt met een laagje gehakselde maisrestanten terwijl deze mais op veel plaatsen vervuild was met mest en urine en hadden de runderen geen goede voedingsconditie en waren de runderen zeer mager, en
- 33 runderen (in de weide), een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was de weide volledige kaalgevreten en was de voerplaats geheel schoon gevreten en hadden de runderen geen goede voedingsconditie en waren de runderen zeer mager,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
hij op 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van in totaal 71 runderen, opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- 16 runderen (in stal 1), toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, immers hadden deze runderen de beschikking over één waterbak welke vies was en waarvan de bodem was bedekt met een dikke laag deels rottende voerrestanten, en
- 16 runderen (in stal 2), toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, immers waren de waterbakken in deze stal droog en leeg en/of kwam er geen water uit de klepels en nippels,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
4.
hij op 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, 16 runderen heeft gehouden die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd, immers waren deze runderen niet voorzien van oormerken;
5.
hij op 25 november 2019 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van aangewezen dierlijke bijproducten, te weten kadavers van runderen,
er niet voor heeft zorggedragen dat de kadavers zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de dag waarop de bijproducten zijn ontstaan, zijn aangegeven bij de ondernemer (Rendac), immers werden op 25 november 2019 elf kadavers van runderen, aangetroffen die enkele dagen of weken dood waren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld bij:
  • feit 1: artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder d, Besluit houders van dieren;
  • feit 2:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder e, Besluit houders van dieren;
  • feit 3:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder f, Besluit houders van dieren;
  • feit 4:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 96 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren juncto artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren juncto de artikelen 13, eerste lid, 15, eerste lid en artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren;
  • feit 5:artikel 1a onder 3o van de Wet op de economische delicten juncto de artikelen 3.4 en 6.2 van de Wet dieren juncto artikel 3.22, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
- feiten 1, 2 en 3
telkenshet
misdrijf:
overtreden van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan,
meermalen gepleegd.
-feit 4:
16 overtredingen:

overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zestien keer gepleegd.

- feit 5:
11 overtredingen:
overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 3.4 in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren,
elfmaal gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat:
 verdachte ter zake de feiten 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 5 jaren en daarbij de volgende bijzondere voorwaarden:
 meewerken aan controles door de NVWA;
 meldplicht bij de reclassering, zo lang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig vindt;
 ambulante begeleiding door de Stichting Samen Doen of een soortgelijke zorgverlener;
 een houdverbod voor dieren door verdachte op de grond of in de gebouwen van verdachte, met uitzondering van kleine huisdieren zoals honden en katten;
 verdachte ter zake de overtredingen van feit 5 schuldig wordt verklaard zonder strafoplegging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat strafvermindering plaats dient te vinden, omdat verdachte nooit door de opsporingsambtenaren is gehoord. Hij is niet in de gelegenheid gesteld zijn kant van het verhaal te vertellen. In het kader van de waarheidsvinding vormt het verhoor van verdachte een evident onderzoeksbelang en is het de spil waarom elk strafproces draait. Verdachte is door deze handelwijze benadeeld. Hij is publiekelijk gestigmatiseerd en aan zijn recht op een eerlijk proces is tekort gedaan, aldus de raadsvrouw.
Verder heeft de verdachte verzocht om hem niet te verbieden zijn stallen te verhuren aan een ander om daarin door een ander dieren te laten houden, zodat hij daar ook inkomen uit kan genereren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte is als agrarisch ondernemer bij herhaling in meerdere opzichten ernstig en strafbaar tekort geschoten in de verzorging van het van hem afhankelijke vee. Het bedrijf van verdachte staat al sinds 2017 onder de aandacht van de NVWA. Ondanks de veroordeling op 2 september 2019, onder meer tot een voorwaardelijke stillegging van de onderneming van verdachte, zijn op 25 november 2019 weer ernstige tekortkomingen geconstateerd op het bedrijf van verdachte. Daarnaast heeft verdachte verzuimd om tijdig, binnen de in de wet gegeven termijn, melding te doen van de aanwezigheid van kadavers.
Als gevolg van het handelen van verdachte is sprake geweest van herhaaldelijk onnodig lijden van meerdere runderen. Dit handelen van verdachte is zeer kwalijk.
Vanwege deze feiten - om verder dierenleed te voorkomen - is eerder op vordering van de officier van justitie door de raadkamer van deze rechtbank op 6 december 2019 als voorlopige maatregel de gehele stillegging van de onderneming van verdachte bevolen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een veroordeling voor feiten betreffende dierenwelzijn. Eerdere veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet kunnen bewegen zich aan de regels te houden. Sterker nog, verdachte heeft zich ter terechtzitting van 27 februari 2020 zelfs op het standpunt gesteld dat hij zijn dieren voldoende heeft verzorgd en daarin niet tekort is geschoten. Blijkens het vonnis van 2 september 2019 was dit bij de vorige strafzaak ook het standpunt van verdachte.
Het naar voren gebrachte standpunt van de verdediging dat strafvermindering plaats dient te vinden, omdat verdachte in het opsporingsonderzoek niet gehoord is, onderschrijft de rechtbank niet. Weliswaar dient de verdachte -indien mogelijk- te worden gehoord in zijn strafzaak, maar dat is inmiddels ter terechtzitting uitbereid gebeurd. Tijdens de NVWA-inspectie op 25 november 2019 is verdachte bovendien in de gelegenheid geweest te reageren op de bevindingen en aansluitend is verdachte op 4 december 2019 in raadkamer gehoord. Verdachte heeft bij de rechtbank volop de gelegenheid gekregen zijn kant van het verhaal te vertellen en hij heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. Van een inbreuk op zijn recht op een eerlijk proces is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
De rechtbank acht, alles in samenhang bezien, voor de misdrijven de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk en passend. Ter zake de overtredingen (feiten 4 en 5) zal de rechtbank verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf, omdat strafoplegging voor die feiten geen redelijk strafdoel zou dienen, gelet op de strafoplegging voor de feiten 1, 2 en 3.
De gevangenisstraf zal -gelet op het feit dat de onderneming van verdachte al stil is gelegd en hij zijn dieren kwijt is- geheel voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich ambulant zal laten begeleiden door Stichting Samen Doen of een soortgelijke instelling.
Een houdverbod voor dieren als bijzondere voorwaarde met een lange proeftijd, zoals door de officier van justitie gevorderd, is naar het oordeel van de rechtbank niet passend, nu de wetgever de mogelijkheid van de bijkomende straf van (gedeeltelijke) stillegging van de onderneming heeft gegeven waarmee hetzelfde doel wordt gediend en dit maar voor maximaal één jaar kan. Oplegging van een bijzondere voorwaarde zoals gevorderd zou, nu de onderneming van verdachte juist een veehouderij betreft, neerkomen op stillegging van de onderneming van verdachte (een veehouderij) voor een langere periode dan de wetgever heeft voorzien.
De gedeeltelijke stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. Dit is mede ter voorkoming van recidive. De stillegging betreft alleen het bedrijfsmatig houden van dieren of doen houden van dieren of het verhuren aan anderen van de gebouwen en gronden voor het houden van dieren. Het staat de verdachte vrij zijn land en gebouwen tegen betaling aan derden ter beschikking te stellen voor andere doeleinden dan het bedrijfsmatig houden van dieren. Het is de rechtbank er niet om te doen om verdachte en zijn gezin aan de bedelstaf te brengen. Hij mag met zijn grond en gebouwen geld verdienen, maar voorlopig niet met het bedrijfsmatig houden dieren. Hij heeft echter bij herhaling getoond de verantwoordelijkheid voor het bedrijfsmatig houden van dieren niet aan te kunnen. Dat is de reden dat de rechtbank verdachte voor de maximale in de wet voorziene termijn van 1 jaar het bedrijfsmatig drijven van een veehouderij als onderneming zal ontzeggen.
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het feit dat verdachte al eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld is, ziet de rechtbank geen reden om de termijn van de voorlopige stillegging in mindering te brengen op de op te leggen stillegging van de onderneming gedurende 1 jaar.

8.De vordering tenuitvoerlegging

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 2 september 2019, gewezen door de rechtbank Overijssel, is verdachte veroordeeld tot, voor zover hier van belang:
– een taakstraf voor de duur van 180 uren waarvan 90 uren voorwaardelijk;
– de voorwaardelijke stillegging van de onderneming van verdachte door de duur van 1 jaar,
met een proeftijd van drie jaren.
De proeftijd is ingegaan op 17 september 2019.
Bij vordering van 16 januari 2020 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straffen. Ter terechtzitting van 27 februari 2020 heeft de officier van justitie de vordering aangepast, met dien verstande dat de vordering zich beperkt tot stillegging van de onderneming van verdachte voor zover het betrekking heeft op het bedrijfsmatig houden van dieren.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door de verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen. Conform de vordering van de officier van justitie zal de onderneming van verdachte deels worden stilgelegd, dat wil zeggen dat de onderneming van verdachte alleen wordt stilgelegd voor zover het betreft het bedrijfsmatig houden van dieren of doen houden van dieren of het verhuren aan anderen van de gebouwen en/of de gronden voor het houden van dieren.
De reclassering heeft nog gevraagd, in geval van stillegging van de onderneming, nadrukkelijk te bepalen dat de stillegging geen betrekking heeft op het houden van (kleine) huisdieren, zoals hond of kat. De rechtbank zal hiertoe niet overgaan, omdat dit vanzelf spreekt. Het houden van enkele (kleine) huisdieren zal immers nooit een bedrijfsmatig karakter hebben en indien het houden van dergelijke dieren een bedrijfsmatig karakter krijgt, dan betreft het niet langer het houden van enkele (kleine) huisdieren. gehouden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62 Sr en de artikelen 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
-
feiten 1, 2 en 3 telkens het misdrijf:
overtreden van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
-
feit 4: 16 overtredingen:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zestien keer gepleegd;
-
feit 5: 11 overtredingen:
overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 3.4 in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, elfmaal gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde;
ter zake de overtredingen van de feiten 4 en 5:
- legt geen straf op voor de overtredingen bewezen verklaard onder 4 en 5;
straf ter zake de feiten 1, 2 en 3:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Dobbe 72 in Zwolle op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de Stichting Samen Doen of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van Stichting Samen Doen zullen worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt de
gedeeltelijke stillegging van de ondernemingvan de verdachte, waarin de economisch delicten zijn gepleegd, voor de duur van
1 (één) jaar, met dien verstande dat de onderneming van verdachte alleen wordt stilgelegd voor zover het betreft het
bedrijfsmatig houden van dieren of doen houden van dieren of het verhuren aan anderen van de gebouwen en gronden voor het houden van dieren;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de Rechtbank Overijssel van 2 september 2019 met parketnummer 08-994558-18 voorwaardelijk opgelegde:
-
taakstrafvoor de duur van
90 urenmet bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 (vijfenveertig) dagen;
-
stillegging van de ondernemingvan de verdachte, waarin de economisch delicten zijn gepleegd, voor de duur van
1 (één) jaar, met dien verstande dat de onderneming van verdachte alleen wordt stilgelegd voor zover het betreft het
bedrijfsmatig houden van dieren of doen houden van dieren of het verhuren aan anderen van de gebouwen en gronden voor het houden van dieren.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.
Mrs. M. Melaard en R.P. van Campen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s of bijlagen, zijn dit pagina’s van of bijlagen bij het proces-verbaal opgemaakt op 29 november 2019 door de verbalisanten A. Barhorst en H.G.J. Postema, buitengewoon opsporingsambtenaren, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), afdeling Dier, Team Dierenwelzijn Zuid, met referentienummer 155851/120092/3002447/4.
2.Pagina 6 en bijlage 1, pagina 17.
3.Pagina 15.
4.Pagina 6.
5.Pagina 9.
6.Pagina 10 en 11.
7.Pagina 11.
8.Pagina 12 en 13.
9.Pagina 15 en 16.
10.Bijlage 4, pagina 32 t/m 46.