7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Naar de persoonlijkheid van verdachte is onderzoek gedaan door A.C.M. Kleinsman, psychiater en drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog (vast gerechtelijk deskundigen). Van dat onderzoek hebben de psychiater en psycholoog rapporten, gedateerd 5 februari 2020 respectievelijk 24 januari 2020, opgemaakt.
Het psychiatrisch rapport vermeldt in de conclusie - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte zeer waarschijnlijk sprake is van een autistische stoornis, waarvoor diverse sterke aanwijzingen zijn. De overtuigingen van verdachte dat allerlei instanties het slecht met hem voorhebben, is gebaseerd op werkelijke gebeurtenissen, die door verdachte echter vanuit zijn rigide overtuigingen geïnterpreteerd worden. In die zin komen de denkbeelden van verdachte voort uit zijn autistische stoornis, en worden door psychiater niet als waan, en daarmee psychotisch, geïnterpreteerd. Bij het onderzoek heeft de psychiater dus geen psychotisch toestandsbeeld vastgesteld. De aanwijzingen dat hiervan ten tijde van het ten laste gelegde wel sprake zou zijn, zijn naar de mening van psychiater ook onvoldoende.
Daarnaast kan gesteld worden dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van GHB, met daarbij passende gedragsproblemen. Er is een lichte stoornis in het gebruik van alcohol en een stoornis in het gebruik van amfetaminen, in remissie.
De psycholoog komt tot grotendeels een zelfde diagnose, maar stelt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van autisme en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestaande uit een waanstoornis en afhankelijkheid van middelen (GHB, speed en alcohol). Dit verschil van inzicht heeft geen invloed gehad op de beantwoording van de vraagstelling en de deskundigen zijn het eens over behandelnoodzaak, recidiverisico en juridisch kader waarbinnen een behandeling moet plaatsvinden.
Volgens de deskundigen is in elk geval sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van autisme. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, waardoor het tenlastegelegde aan verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend. De kans op recidive en/of toekomstige geweldsescalaties zonder behandeling/begeleiding wordt door de deskundigen als hoog ingeschat.
Voor verdachte is een behandeling geïndiceerd die gericht is op de autistische stoornis. Daarbij is de stoornis zelf niet te genezen, maar is het de bedoeling dat verdachte meer zicht krijgt op zijn beperkingen en vooral dat de gevolgen daarvan verminderd worden. In sommige gevallen kan ook medicatie ondersteunend zijn, bijvoorbeeld om agitatie, achterdocht of dwangmatigheid te verminderen.
Omdat er nadelen kleven aan een klinische behandeling bij personen met een autistische stoornis, verdient ambulante behandeling de voorkeur. Ook omdat verdachte dan zijn woning kan behouden en dit voor hem van groot belang is, is overwogen het kader van TBS met voorwaarden te adviseren. Overleg met verdachte hierover blijkt echter niet mogelijk, zodat moet worden geconcludeerd dat het niet haalbaar is met hem tot overeenstemming te komen over passende en voldoende veilige voorwaarden. Het recidiverisico is dusdanig hoog dat een kader gekozen moet worden dat afdoende waarborgen ter beveiliging van de maatschappij biedt.
De ernst van de stoornis bij verdachte en vervolgens de onmogelijkheid om met hem tot passende voorwaarden te komen, maakt dat alleen het kader van TBS met verpleging van overheidswege passend en haalbaar wordt geacht.
Tactus verslavingszorg, (hierna: de reclassering) heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd 17 februari 2020. Verzocht is om te onderzoeken of een terbeschikkingstelling met voorwaarden tot de mogelijkheden behoort.
De reclassering heeft sinds augustus 2019 een aantal gesprekken gehad met verdachte.
In deze gesprekken is getracht tot een samenwerking te komen zodat er een basis zou kunnen ontstaan voor een reclasseringstoezicht. Dit is echter op geen enkele wijze gelukt. Binnen een ambulant kader is in het verleden meermalen getracht om behandeling in te zetten, maar verdachte komt niet op afspraken en is niet gemotiveerd voor behandeling gebleken. Indien hij geen behandeling ondergaat zal het recidiverisico onverminderd hoog blijven. Verdachte is echter ook nu op geen enkele wijze gemotiveerd om een behandeling te ondergaan hetgeen voortkomt uit de overtuiging dat er aan hem niets mankeert.
De conclusie is dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om door middel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden de risico's voldoende te beperken en het gedrag van verdachte voldoende te beïnvloeden.
De rechtbank verenigt zich met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze tot de hare. Gelet daarop en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de psychiater en de psycholoog dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De rechtbank overweegt dat – gelet op voornoemde conclusies van de deskundigen en het reclasseringsadvies – de kans op recidive zonder passende interventie hoog is. Er is aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling voldaan. Bij verdachte was tijdens het begaan van de feiten sprake van een ziekelijke stoornis.
De rechtbank zal verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de door hem begane feiten zoals bewezenverklaard, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, omschreven in artikel 157 Sr.
De rechtbank is op grond van het voren overwogene van oordeel dat de algemene veiligheid van goederen het opleggen van die maatregel eist.
Nu het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar te boven gaan. Daartoe is de aard en de kwalificatie van het onder 3 bewezen verklaarde feit redengevend.
De rechtbank stelt vast dat de bevindingen, conclusies en adviezen van de deskundigen in essentie met elkaar in overeenstemming zijn. Gelet daarop acht de rechtbank het niet noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht zoals door de verdediging bepleit.
Het voorwaardelijk gedane verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting om dat onderzoek in het Pieter Baan Centrum te laten verrichten wordt daarom afgewezen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal verdachte daarnaast dan ook een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. De duur van deze op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank in grotere mate dan de officier van justitie rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.