ECLI:NL:RBOVE:2020:1067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
242553 KG ZA 20-05
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurpand in verband met beëindiging zorgovereenkomst

In deze zaak heeft de stichting RIBW Groep Overijssel (RIBWGO) een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, die in een huurpand wonen dat aan hen ter beschikking is gesteld in het kader van zorgverlening. RIBWGO vordert ontruiming van de woning, omdat de zorgovereenkomsten met beide gedaagden zijn beëindigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Begeleidingsovereenkomst met gedaagde 1 per 24 juli 2018 is geëindigd en met gedaagde 2 per 15 december 2019. De huurovereenkomst is onlosmakelijk verbonden met de zorgovereenkomst, wat betekent dat de huurovereenkomst ook is geëindigd op het moment dat de zorgovereenkomsten zijn beëindigd. De rechter oordeelt dat RIBWGO een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat andere cliënten wachten op een woning. De voorzieningenrechter heeft de vordering van RIBWGO toegewezen en de gedaagden veroordeeld om binnen 14 dagen de woning te ontruimen en de sleutels te overhandigen. Tevens zijn de gedaagden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : 242553 KG ZA 20-05
Vonnis in kort geding van 11 februari 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING RIBW GROEP OVERIJSSEL,
gevestigd te Zwolle,
eisende partij, hierna te noemen RIBWGO,
advocaat: mr. J. Eerbeek te Veenendaal,
tegen

1.[gedaagde 1]

en
2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [plaats 1] , [adres] ,
gedaagde partij, hierna te noemen de [gedaagden] ,
advocaat: mr. E. Nijhoff te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding van 20 januari 2020,
  • de akte aanvullende producties 13 en 14 van RIBWGO,
  • de akte overlegging productie 1 aan de zijde van [gedaagden] ,
  • de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening op 28 januari 2020.
1.2.
Hierna is het vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
RIBWGO is een zorgaanbieder die een combinatie van begeleiding en verblijfsruimte biedt aan mensen die vanwege psychiatrische en/of psychosociale problemen ondersteuning nodig hebben in het dagelijkse leven.
2.2.
RIBWGO heeft met [gedaagde 1] in augustus 2016 een Begeleidingsovereenkomst RIBW Groep Overijssel gesloten waarop de Algemene Voorwaarden Geestelijke Gezondheidszorg 2012 van toepassing zijn.
2.3.
Ook met [gedaagde 2] is RIBWGO een Begeleidingsovereenkomst aangegaan die gebaseerd is op een Beschikking ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning d.d. 28 november 2016. Uit die beschikking blijkt dat de indicatie in gaat op 17 november 2016 en wordt afgegeven tot en met 30 november 2019.
2.4.
RIBWGO heeft verder met [gedaagden] een overeenkomst getiteld Huurcontract Zelfstandige Woonruimte met Zorgbepaling (Koppelbeding) gesloten d.d. 1 januari 2018. De overeenkomst bepaalt in artikel 3 dat de overeenkomst met ingang van 1 januari 2018 is aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van de zorgovereenkomst. In artikel 7.1 is bepaald dat de huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst, dat de zorgovereenkomst de kern vormt van de tussen partijen gemaakte afspraken en dat huurder(s) door ondertekening van de overeenkomst uitdrukkelijk aanvaarden dat de huurovereenkomst eindigt op het moment dat de zorgovereenkomst eindigt.
2.5.
Op grond van deze overeenkomsten is aan [gedaagden] de woning aan het adres [adres] te [plaats 1] ter beschikking gesteld.
2.6.
De indicatie van [gedaagde 1] is geëindigd per 24 juli 2018. Met betrekking tot [gedaagde 2] heeft RIBWGO bij brief van 29 november 2019 de Begeleidingsovereenkomst opgezegd met ingang van 15 december 2019, op grond van het ontbreken van financiering of indicatie voor de begeleiding en op grond van het niet nakomen van verantwoordelijkheden c.q. verplichtingen. Op 29 november 2019 heeft RIBWGO ook de (eventuele) huurovereenkomst met [gedaagde 1] opgezegd tegen 15 december 2019.

3.Het geschil

3.1.
RIBWGO vordert dat [gedaagden] worden veroordeeld om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de betreffende woning aan het adres [adres] te [plaats 1] te ontruimen en ontruimd te houden en de sleutels van de woning af te geven aan RIBWGO, met veroordeling van de heer en [gedaagde 2] in de proceskosten. De vordering is gegrond op het volgende, kort samengevat. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] hebben inmiddels geen recht meer op begeleiding op grond van een WMO beschikking en dat betekent dat zij als iedere willekeurige Nederlander zelf gehouden zijn om voor een woning elders zorg te dragen. Voor [gedaagde 1] is de indicatie geëindigd per 24 juli 2018 en voor [gedaagde 2] per 30 november 2019. Gelet op de koppeling van de huurovereenkomst aan de Begeleidingsovereenkomst is de huurovereenkomst ook van rechtswege beëindigd op de datum waarop de Begeleidingsovereenkomsten zijn beëindigd en komt aan [gedaagden] geen huurbescherming toe. Voor [gedaagde 1] geldt dat hij al vanaf 24 juli 2018 zonder recht de woning bewoont. Onder de gegeven omstandigheden (samenwoning met zijn zus) heeft RIBWGO [gedaagde 1] niet eerder tot ontruiming willen dwingen.
Primair stelt RIBWGO dat de gekoppelde overeenkomsten van rechtswege gelijktijdig zijn beëindigd, subsidiair dat de huurovereenkomst van rechtswege is beëindigd bij het einde van de begeleiding van [gedaagde 2] en meer subsidiair dat de huurovereenkomst door opzegging is geëindigd per 15 december 2019. Met betrekking tot het verhuizen voorziet RIBWGO de [gedaagden] van de nodige nazorg.
3.2.
[gedaagden] hebben het volgende verweer gevoerd, kort samengevat. Allereerst stellen zij zich op het standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt. Verder is de juridische situatie van beiden niet identiek. Ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst met [gedaagde 1] was al bekend dat hij geen begeleiding meer nodig had en hij deels zijn zusje zou ondersteunen. Bovendien is de begeleidingsovereenkomst met hem al in juli 2018 beëindigd en huurt hij de woning al meer dan anderhalf jaar zonder dat er een begeleidingsovereenkomst van toepassing is. Het ontbreken van een Begeleidingsovereenkomst maakt dat er bij hem geen sprake is van een gemengde overeenkomst. Er is bij hem stilzwijgend een gewone huurovereenkomst ontstaan nu er ook na juli 2018 aan alle vereisten van huur is voldaan. [gedaagde 1] betwist dat hij zonder recht of titel in de woning verblijft. Hij betwist ook dat zijn huurovereenkomst is gekoppeld aan de Begeleidingsovereenkomst van zijn zus. De opzegging van de huurovereenkomst is daarnaast niet rechtsgeldig, aldus [gedaagde 1] .
[gedaagde 2] heeft gesteld dat er in haar geval sprake is van twee separate overeenkomsten met een koppelbeding en dat het zorgelement in deze overeenkomsten niet overheerst. Zij heeft maar recht op 5 uurtjes begeleiding per week en zij heeft deze begeleiding niet eens gekregen. Daarom overheerst het woonelement in de overeenkomsten. Zij doet een beroep op huurbescherming. RIBWGO heeft zich bovendien onvoldoende ingezet bij het zoeken naar andere zorg of huisvesting. [gedaagde 2] betwist daarnaast dat de opzegging geldig is geweest. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] stellen in subsidiair verband dat de ontruimingstermijn in elk geval te kort is en deze termijn dient te worden verlengd naar twee maanden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot het verweer dat er geen sprake is van het -voor voorlopige voorzieningen vereiste- spoedeisend belang is de voorzieningenrechter van oordeel dat RIBWGO, gelet op haar stellingen in dit verband, een voldoende spoedeisend belang heeft.
RIBWGO heeft onder meer gesteld dat de Begeleidings- en huurovereenkomsten met [gedaagden] zijn beëindigd, zij de ter beschikking gestelde woning thans zonder recht of titel bezet houden, terwijl andere cliënten van RIBWGO wachten op een dergelijke woning, en dat is in dit verband voldoende.
4.2.
Voor toewijzing van de vordering, strekkende tot ontruiming in kort geding, is vereist dat in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, als het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van die vordering zal komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat in deze zaak het geval, om de volgende redenen.
4.3.
Het gaat in deze zaak om de hoofdvraag of de met [gedaagden] gesloten Begeleidings- en huurovereenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd, met als gevolg dat zij de ter beschikking gestelde woning moeten verlaten. RIBWGO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de met [gedaagden] gesloten Begeleidingsovereenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd. Vast staat dat de Begeleidingsovereenkomst met [gedaagde 1] is beëindigd per 24 juli 2018 en ook in het geval van [gedaagde 2] staat voldoende vast dat de Begeleidingsovereenkomst is beëindigd, per 15 december 2019. RIBWGO heeft de Begeleidingsovereenkomst per die datum opgezegd op grond van het ontbreken van financiering of een indicatie voor de begeleiding en op de grond dat zij de verantwoordelijkheden c.q. verplichtingen uit de Begeleidingsovereenkomst niet nakomt. Door [gedaagde 2] is niet betwist dat de financiering en de indicatie per 15 december 2019 is beëindigd. Op de zitting heeft zij gezegd dat zij bezig is met een andere zorginstelling, IJsselzorg, en dat zij via hen een huis wil huren in [plaats 2] . Ook hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat de Begeleidingsovereenkomst met [gedaagde 2] door opzegging op grond van het ontbreken van een indicatie/financiering is beëindigd per 15 december 2019. Aan de tweede opzeggingsgrond komt de voorzieningenrechter niet toe.
4.4.
Naast de Begeleidingsovereenkomsten is RIBWGO met [gedaagden] een huurovereenkomst aangegaan ingaande 1 januari 2018, door RIBWGO in het geding gebracht als productie 3. Uit de inleiding van de huurovereenkomst, onder “partijen nemen het volgende in aanmerking”, blijkt onder meer dat RIBWGO ten behoeve van haar doelgroep van woningstichting Reggewoon de woonruimte aan de [adres] te [plaats 1] huurt, dat RIBWGO rechtstreeks huurovereenkomsten met haar cliënten sluit, dat [gedaagden] zorg nodig hebben en dat de verhuur wordt gecombineerd met het leveren van deze zorg door RIBWGO.
De huurovereenkomst is volgens artikel 3 met ingang van 1 januari 2018 aangegaan voor bepaalde tijd, te weten de duur van de zorgovereenkomst. In artikel 7.1. is verder bepaald dat de huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst, dat de zorgovereenkomst de kern vormt van de tussen partijen gemaakte afspraken en dat huurder(s) door ondertekening van de overeenkomst uitdrukkelijk aanvaarden dat de huurovereenkomst eindigt op het moment dat de zorgovereenkomst eindigt. Ook de op de Begeleidingsovereenkomsten van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalen in artikel 27 lid 2: “Indien de overeenkomst mede inhield het bieden van zelfstandige verblijfsruimte, eindigt de overeenkomst uiterlijk na een kalendermaand na het moment van beëindigen van de overeenkomst conform het eerste lid van dit artikel. De patiënt of diens nabestaande krijgt/en in dat geval de gelegenheid om de verblijfsruimte te ontruimen”.
4.5.
RIBWGO heeft gesteld dat na het eindigen van de Begeleidingsovereenkomsten ook de tussen partijen bestaande huurovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, van rechtswege of door opzegging, en dat partijen daarom gehouden zijn de woning te ontruimen. De voorzieningenrechter is het daarmee eens en acht in hoge mate waarschijnlijk dat de bodemrechter, als het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot dezelfde conclusie zal komen. In het geval van [gedaagde 1] is de Begeleidingsovereenkomst al geëindigd per 24 juli 2018. Omdat [gedaagde 1] samenwoonde met zijn zus en de Begeleidingsovereenkomst met haar nog doorliep heeft RIBWGO [gedaagde 1] nog laten wonen in de woning. Dat hebben zij destijds ook zo aan [gedaagde 1] verteld. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van het na 24 juli 2018 stilzwijgend ontstaan van een huurovereenkomst tussen RIBWGO en [gedaagde 1] , zoals hij heeft betoogd. Daarbij komt dat de huur telkens werd overgemaakt door [gedaagde 2] .
De huurovereenkomst met [gedaagde 1] is gelet op de overeengekomen bepaalde tijd en het eindigen van de Begeleidingsovereenkomst per 24 juli 2018 ook per die datum geëindigd, althans is deze door rechtsgeldige opzegging uiterlijk 15 december 2019 beëindigd in verband met het per 24 juli 2018 geëindigd zijn van de Begeleidingsovereenkomst.
4.6.
[gedaagde 2] heeft de koppeling tussen de overeenkomsten erkend maar is van mening dat het zorgelement in de overeenkomsten niet overheerst. Zij heeft recht op 5 uurtjes begeleiding in de week en in de praktijk heeft ze die begeleiding niet gekregen, aldus [gedaagde 2] . Daarom zou het woonelement overheersen en zou [gedaagde 2] recht hebben op huurbescherming. RIBWGO zou zich daarnaast onvoldoende voor haar hebben ingezet in die zin dat zij haar onvoldoende behulpzaam zijn geweest bij het zoeken naar andere zorg of huisvesting. Tot slot is [gedaagde 2] van mening dat de ontruimingstermijn te kort is. Zij heeft inmiddels wel een nieuwe woning in [plaats 2] geaccepteerd en het wachten is op een goede overdracht.
4.7.
Anders dan [gedaagde 2] kan de voorzieningenrechter niet tot de conclusie komen dat niet het zorgelement maar het woonelement zou overheersen. Gelet op de contracten die partijen hebben gesloten is de huurovereenkomst slechts in het kader van de Begeleidingsovereenkomst gesloten en is er geen sprake van reguliere verhuur. RIBWGO is ook geen woningstichting maar een zorginstelling. De overeenkomsten zijn duidelijk over de bedoeling van partijen en over de koppeling van de duur van de woning aan de duur van de begeleiding. Dat [gedaagde 2] maar recht had op 5 uurtjes en deze begeleiding niet heeft gekregen -volgens RIBWGO omdat zij begeleiding weigerde- doet hier niets aan af. Het Begeleidingselement in de overeenkomsten is in dit geval overheersend. Dit heeft tot gevolg dat de huurbeschermingsregels niet op de huurovereenkomst van toepassing zijn.
4.8.
Evenmin kan de voorzieningenrechter tot de conclusie komen dat RIBWGO onvoldoende nazorg heeft geboden. RIBWGO heeft gesteld dat zij zich bereid heeft verklaard om te helpen met het zoeken van een nieuwe woning en het organiseren van de verhuizing en dat zij hulp heeft aangeboden met het verschaffen van inzicht in de financiële middelen van [gedaagden] in relatie tot een nieuwe woonplek, maar dat het wel aan [gedaagden] is om die hulp te aanvaarden. RIBWGO stelt contact te hebben gehouden met [gedaagden] en met Reggewoon over een nieuwe woning en door haar is ook een verhuurdersverklaring verstrekt. [gedaagden] hebben slechts gesteld dat het RIBWGO zich in dit kader onvoldoende heeft ingezet en dat is tegenover de gemotiveerde stellingen van RIBWGO onvoldoende.
4.9.
Anders dan in de dagvaarding heeft RIBWGO op de zitting gepleit voor een ruimere ontruimingstermijn van maximaal 14 dagen. Volgens [gedaagden] dient een ontruimingstermijn van twee maanden na betekening van dit vonnis gehanteerd te worden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis. Tegenover de stellingen van RIBWGO in dit verband, dat [gedaagden] al vanaf eind november 2019 weten dat ze het gehuurde moeten verlaten en de financiering is opgehouden hebben [gedaagden] geen omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot een verlenging van de ontruimingstermijn. Daarbij komt dat in elk geval [gedaagde 2] naar alle verwachting op korte termijn de woning in [plaats 2] kan betrekken.
4.10.
[gedaagden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RIBWGO worden begroot op:
-griffierecht € 656,00
-kosten dagvaarding 105,03
-salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.741,03

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Veroordeelt de heer en [gedaagde 2] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres] te (7447 XN) Hellendoorn met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt (behoudens indien en voor zover dat eigendommen van RIBWGO zijn), volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met overgifte van de sleutels van deze woning aan RIBWGO ter vrije beschikking te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden.
5.2.
Veroordeelt de heer en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, aan de zijde van RIBWGO begroot op € 1.741,03.
5.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.